ECLI:NL:TADRSGR:2022:115 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-181/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:115 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-07-2022 |
Datum publicatie: | 26-07-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-181/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerster heeft zonder aankondiging aan of overleg met klaagster de behandeling van een strafzaak van een cliënt van klaagster overgenomen. Zij heeft daarmee niet gestreefd naar een tussen advocaten van belang zijnde verhouding die berust op welwillendheid en onderling vertrouwen. Verweerster heeft zich daarnaast in de klachtzaak, die volgde op de onbehoorlijk verlopen overname van een cliënt, onnodig grievend uitgelaten over klaagster. Dit alles is niet zoals het een advocaat betaamt. In aanmerking genomen dat verweerster nog niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is gekomen, acht de raad het opleggen van de maatregel van een waarschuwing passend. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 juli 2022 in
de zaak 22-181/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 24 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 246 2020
ia/cw van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 juni 2022. Daarbij
waren klaagster en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en
met 9 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 3 november 2020 is naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek de
minderjarige verdachte G aangehouden.
2.3 Klaagster heeft op 3 november 2020 een voorkeursmelding ontvangen van de piketcentrale
voor bijstand aan G.
2.4 De voorgeleiding van G bij de rechter-commissaris in Den Haag heeft plaatsgevonden
op 6 november 2020 om 16 uur. In de ochtend heeft klaagster gesproken met de moeder
van G. Even later, om 11.42 uur die ochtend, liet de moeder van G weten dat de rechtsbijstand
van G overgedragen moest worden aan verweerster.
2.5 Op 6 november 2020 hebben klaagster en verweerster telefonisch met elkaar gesproken.
Na het gesprek heeft klaagster een WhatsApp naar verweerster gestuurd. Verweerster
heeft daarop als volgt gereageerd:
“Nogmaals ik heb de zaak per direct van jou overgenomen op verzoek van moeder. [G]
wil ook dat ik hem bijsta. De rechter-commissaris is ook op de hoogte dat ik de voorgeleiding
om 16.00 uur doe”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft zonder overleg met klaagster de zaak overgenomen. Zij heeft
daarmee in strijd met gedragsregels 24 en 28 gehandeld. Door de wijze waarop zij heeft
gecommuniceerd met klaagster over de overname handelt zij ook in strijd met gedragsregel
24.
b) Verweerster heeft zich in de klachtprocedure onnodig grievend uitgelaten over
klaagster.
3.2 De stellingen die klaagster ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft
gebracht worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd.
4.2 In haar verweer heeft verweerster zich ook beklaagd over gedragingen van klaagster.
Verweerster heeft onder meer het volgende geschreven:
“(…) Ik vind het zeer onjuist dat [klaagster] vertrouwelijke app-wisseling overlegt
(dit is echter wel in lijn met eerdere klachtwaardige gedragingen vanuit haar kant,
zoals het stiekem en uiteraard zonder mijn toestemming opnemen van een telefoongesprek
dat ik met haar heb gevoerd, nadat zij mij langdurig telefonisch had gestalkt over
nota bene een nota van drie punten!). (…)
en
“Het is helaas geheel lijn met eerder agressief en onbetamelijk gedrag van [klaagster].
Ik zou hierover uitgebreid kunnen uitwijden maar kies ervoor om dit niet te doen.”
”
4.3 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Als verweer van de verste strekking heeft verweerster aangevoerd dat klaagster
geen belang heeft bij de klacht. De raad verwerpt dit verweer. De klacht ziet op de
wijze waarop klaagster is bejegend door verweerster. Klaagster is belanghebbend bij
die klacht en daarin ontvankelijk.
Klachtonderdeel a)
5.2 Een advocaat onthoudt zich in beginsel van initiatieven om in een lopende zaak
een cliënt van een andere advocaat over te nemen. Krijgt een advocaat het verzoek
om de behandeling van een lopende zaak over te nemen, dan voeren de advocaten overleg
met als doel de opvolgend advocaat behoorlijk te informeren over de stand van de zaak
en het uitwisselen van informatie en standpunten. Het is daarbij de verantwoordelijkheid
van de overnemende advocaat om het initiatief te nemen tot overleg met de andere advocaat.
5.3 Volgens klaagster heeft zij op 6 november 2020 contact gezocht met verweerster
nadat zij van de moeder van G had vernomen dat verweerster de zaak zou overnemen,
terwijl zij van verweerster niets had gehoord. Klaagster en verweerster hebben vervolgens
telefonisch met elkaar gesproken. Vervolgens zijn nog WhatsAppberichten gewisseld.
Het overleg dat heeft plaatsgevonden was volgens klaagster uiterst summier en gebeurde
op haar initiatief.
5.4 Verweerster heeft aangevoerd dat zij gehoor heeft gegeven aan de wens van de
moeder van G om zijn belangen te behartigen. Zij heeft ook erkend dat zij vooraf geen
contact heeft gezocht met klaagster om de door G gewenste overname te bespreken en
om de zaak te bespreken.
5.5 Na het oordeel van de raad betekent dit laatste, het verzuim om contact op
te nemen en overleg te voeren, dat klachtonderdeel a in zoverre gegrond is. De stelling
van verweerster dat zij geen contact opnam vanwege een eerdere vervelende ervaring
met klaagster verontschuldigt haar niet.
5.6 Klaagster heeft ter onderbouwing van haar verwijt dat verweerster tekort is
geschoten op het vlak van communicatie het volgende gesteld. Volgens klaagster duurde
het telefoongesprek op 6 november 2020 slechts een minuut en verhief verweerster direct
haar stem. Zij vertelde klaagster op niet mis te verstane wijze dat zij dat zaak al
had overgenomen, dat zij de rechter-commissaris al op de hoogte had gesteld en dat
dat overeenkomstig de wens van G was. Klaagster heeft vervolgens geprobeerd om haar
standpunt uit te leggen en om “het nodige mee te geven met betrekking tot de minderjarig
verdachte”. Verweerster was daarin volgens klaagster niet geïnteresseerd en zij vertelde
klaagster “nog slechts dat zij ‘niet meer welkom’ was bij de voorgeleiding”. De verbinding
werd vervolgens verbroken door verweerster.
5.7 Verweerster heeft ontkend dat zij met stemverheffing sprak tijdens het telefoongesprek
op 6 november 2020. Volgens verweerster was het klaagster die haar “schreeuwend en
tierend opbelde” en was er “nauwelijks een normaal gesprek mogelijk”.
5.8 De raad stelt vast dat klaagster en verweerster het telefoongesprek allebei
als onprettig hebben ervaren. Wie of wat daarvan de oorzaak was kan de raad gelet
op de tegenstrijdige verklaringen niet vaststellen. De raad achtdit deel van klachtonderdeel
a daarom als onvoldoende feitelijk onderbouwd ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.9 Klaagster verwijst ter onderbouwing van klachtonderdeel b naar de hiervoor
in 4.2 als eerste weergegeven passage uit het verweer.
5.10 Verweerster heeft in haar verweer in deze klachtzaak geschreven dat ze op
een rustige, zakelijke en collegiale manier wil omgaan met klaagster.
5.11 De raad overweegt dat advocaten zich in het algemeen dienen te uiten in zakelijke
bewoordingen, waarbij de woordkeuze moet passen in de context van het debat. Dit neemt
niet weg dat een advocaat in zijn woordkeuze enige emoties tot uitdrukking mag brengen.
Binnen de context van een klachtzaak, waarin de advocaat zelf partij is, geldt bovendien
dat een verwerend advocaat het standpunt mag innemen dat de klager heeft bijgedragen
aan de escalatie die tot de klacht heeft geleid. Wel kunnen uitlatingen in die context
onnodig grievend zijn, bijvoorbeeld als deze apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend
zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake zijn als de uitlatingen
in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat waarbinnen de bewoordingen
worden gebruikt.
5.12 Verweerster heeft bij wijze van verweer in de klachtprocedure naar voren gebracht
dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan stalking en het heimelijk opnemen van
een telefoongesprek. Enige feitelijke onderbouwing van dit verwijt heeft verweerster
niet gegeven. Het niet onderbouwde verwijt over gedragingen van klaagster rondom de
financiële afwikkeling van een eerdere zaak is naar het oordeel van de raad niet ter
zake dienend in onderhavige klachtzaak en daarmee onnodig. Dat geldt ook voor de hiervoor
in 4.2 geciteerde opmerking in het verweer van verweerster omtrent eerder agressief
en onbetamelijk gedrag van klaagster. Het maakt de uitlating naar het oordeel van
de raad onnodig grievend. De raad wijst erop dat verweerster met de manier waarop
zij op dit punt verweer heeft gevoerd niet de rustige, zakelijke en collegiale omgang
met klaagster bezigt, die zij zegt voor te staan. Klachtonderdeel b is naar het oordeel
van de raad gegrond.
6 MAATREGEL
Verweerster heeft zonder aankondiging aan of overleg met klaagster de behandeling
van een strafzaak van een cliënt van klaagster overgenomen. Zij heeft daarmee niet
gestreefd naar een tussen advocaten van belang zijnde verhouding die berust op welwillendheid
en onderling vertrouwen. Verweerster heeft zich daarnaast in de klachtzaak, die volgde
op de onbehoorlijk verlopen overname van een cliënt, onnodig grievend uitgelaten over
klaagster. Dit alles is niet zoals het een advocaat betaamt. In aanmerking genomen
dat verweerster nog niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is gekomen, acht
de raad het opleggen van de maatregel van een waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond zoals overwogen in 5.8 en voor het overige
gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan [klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. T. Hordijk, M. Laning, A.B. Baumgarten en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.