ECLI:NL:TADRARL:2022:97 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-151/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:97
Datum uitspraak: 07-06-2022
Datum publicatie: 08-06-2022
Zaaknummer(s): 20-151/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Na een tussenbeslissing, waarin het verzet gegrond is verklaard, heeft de raad in deze eindbeslissing geoordeeld dat verweerster de haar toekomende vrijheid als advocaat van de ex-man van klaagster niet heeft overschreden. Uit de stukken is de raad niet gebleken dat verweerster op de zitting bij het gerechtshof onjuistheden en onwaarheden heeft verkondigd over het inkomen van haar cliënt. Dat verweerster zonder opdracht van haar cliënt een verzoek tot omgang namens hem heeft ingediend is niet komen vast te staan en evenmin aannemelijk op basis van de stukken. Klachten ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2022
in de zaak 20-151/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij tussenbeslissing van 23 december 2021 heeft de raad het verzet gegrond verklaard, de omvang van de klacht vastgesteld in rechtsoverweging 5.3, bepaald dat de klacht op een nieuw te plannen zitting van de raad inhoudelijk behandeld zal worden en heeft de raad iedere verdere beslissing aangehouden.  
1.2 De klacht is daarna behandeld op de zitting van de raad van 22 april 2022 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in de tussenbeslissing genoemde stukken en ook van de daarna van partijen ontvangen stukken, te weten de e-mail met bijlagen van klaagster van 30 maart 2022 en de e-mail met bijlagen van verweerster van 7 april 2022.
1.4 De raad beslist thans als volgt.

2 FEITEN
Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de tussenbeslissing.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onjuistheden en onwaarheden te verkondigen tijdens de zitting van 27 juni 2019 bij het gerechtshof te Arnhem;
b) zonder instructies van haar cliënt, klaagsters ex-partner, verzoeken voor een omgangsregeling met en voor het gezag over de minderjarige kinderen van klaagster en haar ex-partner bij de rechtbank in te dienen.

4 VERWEER
Klachtonderdeel a)
4.1 Verweerster betwist dat zij tijdens de zitting van het gerechtshof op 27 juni 2019 een onjuiste opgave heeft gedaan over het inkomen van haar cliënt. De van haar cliënt ontvangen inkomensgegeven heeft zij in die procedure overgelegd en aan de juistheid daarvan behoefde zij niet te twijfelen. Dat dit in orde was, wordt blijkens rechtsoverweging 5.9 in de beschikking van 13 augustus 2019 ook door het gerechtshof geoordeeld.
4.2 Namens haar cliënt heeft verweerster gesteld dat het door klaagster opgelopen letsel in een handgemeen met haar cliënt is ontstaan en dat daarbij geen sprake was van opzet aan de zijde van haar cliënt. Dit was volgens verweerster eigenlijk niet relevant voor de procedure die over alimentatie ging. Zij heeft niet betwist dat klaagster letsel heeft opgelopen, maar zij heeft gesteld, en moest dat zo ook in het belang van haar cliënt in die alimentatieprocedure stellen, dat nergens uit was gebleken dat klaagster niet werkte dan wel niet kon werken. Dit mocht zij zo aanvoeren, aldus verweerster.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster betwist ten stelligste dat zij zonder instructies of zonder instemming van haar cliënt verzoeken tot omgang of anderszins zou indienen in geschillen tegen klaagster. Daarbij heeft zij geen enkel persoonlijk belang. Zij heeft haar cliënt gewezen op de mogelijkheid om in de door klaagster gestarte procedure tot vaststelling van alimentatie een tegenverzoek tot omgang in te dienen. Dat heeft zij vervolgens op verzoek van haar cliënt ook gedaan. Tijdens de zitting is het verzoek tot omgang ook met haar cliënt zelf besproken. Indien hij het daarmee toen niet eens was geweest, had hij dat toen kunnen aangeven, hetgeen hij niet heeft gedaan. Haar cliënt heeft echter verklaard dat hij graag omgang wilde hebben zodat beide kinderen hem konden leren kennen. Dat dit zo is gegaan tijdens de zitting, wordt ook bevestigd door het proces-verbaal van de zitting en rechtsoverweging 4.9 in de beschikking. Daar komt bij dat haar cliënt al jaren strijdt voor omgang met zijn kinderen, waarover al eerder verschillende procedures tegen klaagster zijn gevoerd. Het verzoek tot omgang kwam niet uit de lucht vallen.
4.4 Voor zover haar cliënt hierover iets anders zou hebben verklaard tegenover derden, dan betwist zij dat bij gebreke van enige onderbouwing.

5 VERDERE BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid heeft om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat mag de belangen van haar cliënt behartigen op basis van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschaft en zij mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal. Slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast hoeft de advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënt wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Uit de klachtbrief blijkt dat de volgens klaagster door verweerster verkondigde onjuistheden en onwaarheden gaan over de inkomensgegevens van de ex-partner en over de door klaagster gestelde mishandelingen door de ex-partner. In dat kader heeft klaagster diverse stukken overgelegd, waaronder jaaropgaven, salarisspecificaties, foto’s en brieven van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht en Reclassering Nederland.
5.3 Voor wat betreft de door klaagster gestelde onjuistheden en onwaarheden over de inkomensgegevens van de ex-echtgenoot, is de raad van oordeel dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de ex-echtgenoot niet heeft overschreden. Anders dan klaagster meent, blijkt uit de door haar overgelegde financiële stukken niet dat verweerster op de zitting bij het hof onjuistheden en onwaarheden heeft verkondigd over het inkomen van de ex-echtgenoot. Van bewijzen voor dit handelen van verweerster, zoals klaagster heeft gesteld, is geen sprake. Verweerster mocht afgaan op de financiële stukken die zij van haar cliënt heeft ontvangen, waaronder de jaaropgave 2018 zoals die is overgelegd in de alimentatiezaak bij het hof. Uit het dossier is niet gebleken dat sprake was van een uitzonderingsgeval op grond waarvan verweerster gehouden was de juistheid van deze financiële stukken te verifiëren. Daarbij wijst de raad ook op overweging 5.9 in de beschikking van het hof (zie 1.5.). Dat klaagster het niet eens is met de overgelegde financiële stukken en met de uitkomst van de alimentatiezaak, betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4 Ten aanzien van de door klaagster gestelde onjuistheden en onwaarheden over de mishandelingen kan de raad op grond van de dossierstukken niet vaststellen of verweerster tuchtrechtelijk een verwijt treft. Klaagster en verweerster hebben verschillend verklaard over wat er tijdens de zitting bij het hof door verweerster is gezegd over de mishandelingen en het letsel van klaagster. De door klaagster overgelegde foto’s en brieven van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht en Reclassering Nederland bieden ook geen uitkomst, omdat deze stukken niets zeggen over de gang van zaken tijdens de zitting bij het hof.   
5.5 Omdat in deze niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster, zal de raad klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.6 Voor zover klaagster hier al over kan klagen, is de juistheid van het verwijt dat verweerster zonder opdracht van haar cliënt een verzoek tot omgang namens hem heeft ingediend, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan. Blijkens het proces-verbaal van de zitting en de beschikking is het standpunt van verweerster ook alleszins aannemelijk. Nu haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zal de raad ook klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. P. Mantel, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2022.

griffier                                           voorzitter
 
Verzonden d.d. 7 juni 2022