ECLI:NL:TADRARL:2022:84 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-468/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:84
Datum uitspraak: 04-04-2022
Datum publicatie: 20-05-2022
Zaaknummer(s): 21-468/AL/NN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klager klaagt over het optreden van verweerder als advocaat van zijn tegenpartij. Hij verwijt klaagster dat zij in een brief aan hem feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid waren. Verweerster stelt dat zij zich heeft gebaseerd op informatie van haar cliënt. Zij heeft de feiten uitvoerig onderbouwd. Dat klager het niet eens is met de gestelde feiten moet in de lopende procedure door de civiele rechter worden beoordeeld. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond. Klager stelt dat de cliënt van verweerster een valse hoedanigheid als bestuurder van een Stichting heeft aangenomen. Klaagster heeft dit niet voldoende gecontroleerd. Verweerster heeft aangetoond dat zij het Handelsregister geraadpleegd heeft en dat daaruit van deze hoedanigheid bleek. Dat de WSNP op haar cliënt van toepassing was geweest wist zij niet en bleek ook niet uit het Handelsregister. Volgens de statuten van de Stichting was de cliënt daarom niet langer bestuurder. Verweerster heeft dit onmiddellijk in orde gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Dat geldt ook voor het verwijt dat verweerster in een procedure ten onrechte een oud-kantoorgenoot van klager in diskrediet heeft gebracht met als doel klager nadeel te berokkenen. Er was sprake van persoonsverwisseling en verweerster heeft dat onmiddellijk rechtgezet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 4 april 2022
in de zaak 21-468/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster
gemachtigde: mr. Van der M

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 26 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020 KNN157/1283813 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 februari 2022. Daarbij waren klager en verweerster en haar gemachtigde mr. J.H. van der M aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft de heer T. in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Stichting A. bijgestaan. De heer T. is ook vereffenaar van de ontbonden besloten vennootschap C.V. B.V. Deze B.V. is op 6 juli 2016 uitgeschreven uit het Handelsregister. De B.V. is deelgenoot geweest van de v.o.f. C.V. T. & v.d. H., verder aan te duiden als de v.o.f. CVA. Deze v.o.f. is opgeheven met ingang van 1 december 2008. De heer T. was eveneens bestuurder van de Stichting G.
2.3 De Stichting A. is opgericht op 24 oktober 2007 met benoeming van o.m. de heer T. als bestuurder. Op 13 september 2016 is de WSNP op de heer T. van toepassing verklaard. Op grond van de statuten van de Stichting A. eindigde daarmee het lidmaatschap van het bestuur van de heer T. Dit gold ook voor het bestuur van de Stichting G. De WSNP is beëindigd op 30 oktober 2018.
2.4 Bij brief van 17 april 2019 heeft verweerster in opdracht van de heer T. namens de Stichting A. en de v.o.f. CVA van klager betaling gevorderd van een bedrag van in totaal € 278.935,88.
2.5 Op 16 september 2019 heeft verweerster in opdracht van de heer T. een verzoekschrift ex artikel 2: 299 BW ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland tot benoeming van de heer T. en zijn zoon tot bestuurders van de Stichting A.
2.6 Bij dagvaarding van 6 december 2019 heeft verweerster namens de Stichting A. veroordeling van klager gevorderd tot betaling van een bedrag van € 122.528,16.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) In de sommatiebrief van 17 april 2019 door haar verzonnen vorderingen op te nemen van een denkbeeldige cliënt namelijk de v.o.f. CVA.
b) In genoemde brief de heer T. ten onrechte te noemen als bestuurder van de Stichting A. Verweerster had behoren te weten dat de heer T. een valse hoedanigheid had aangenomen;
c) Te handelen in strijd met artikel 21 Rv. in de procedure op grond van artikel 2:299 BW strekkende tot benoeming van de heer T. als bestuurder van de Stichting A. Verweerster heeft niet alle van belang zijnde feiten aangevoerd, zoals onder andere de strafrechtelijke veroordeling van de heer T. als oud-bestuurder van de Stichting G. Verweerster had een eigen belang bij de benoeming van de heer T. tot bestuurder van de Stichting A.;
d) In de dagvaarding van 6 december 2019 ongefundeerd klager en zijn oud-kantoorgenoot mr. De J. van frauduleuze handelingen te betichten met geen ander doel dan klager nadeel toe te brengen en hem en zijn oud-kantoorgenoot in diskrediet te brengen.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 De vorderingen in de brief van 17 april 2019 zijn niet verzonnen maar gebaseerd op informatie van de heer T. Verweerster had geen reden aan te nemen dat die informatie onjuist was. De vorderingen zijn in de brief uitvoerig onderbouwd. De v.o.f. CVA is geen denkbeeldige cliënt. Gebleken is dat de ontbonden en uitgeschreven vennootschap C.V. B.V. nog over baten beschikte. Op grond van de statuten van deze B.V. was de heer T. de vereffenaar van deze baten.
Klachtonderdeel b)
4.3 Voordat verweerster de brief van 17 april 2019 schreef heeft zij het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel geraadpleegd. Daarin stond dat de heer T. bestuurder was van de Stichting A. Nadat verweerster middels de brief van klagers advocaat van 29 april 2019 kennis had genomen van het feit dat de WSNP op de heer T. van toepassing was geweest, heeft zij een verzoekschrift ex artikel 2:299 BW ingediend omdat de Stichting A. daardoor geen bestuurders meer bleek te hebben.
Klachtonderdeel c)
4.4 Op het moment dat verweerster het verzoekschrift ex artikel 2:299 BW indiende was zij niet bekend met een strafrechtelijke veroordeling van de heer T. Verweerster heeft geen eigen belang bij de uitkomst van genoemde procedure. Zij behartigde de belangen van haar cliënt.
Klachtonderdeel d)
4.5 Toen bleek dat een van de in de dagvaarding van 6 december 2019 genoemde betalingen was gedaan door een andere heer De J. dan mr. De J., heeft verweerster dit bij conclusie van repliek hersteld. Zij heeft nimmer de bedoeling gehad mr. De J. en klager bij de rechtbank in diskrediet te brengen.

5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdeel a)
5.2 Dit onderdeel van de klacht ziet op het verwijt van klager dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid waren. De vorderingen die verweerster in de brief van 17 april 2019 heeft opgenomen zijn volgens klager verzonnen door verweerster. Verweerster heeft dit bestreden. Zij heeft verwezen naar de uitvoerige onderbouwing van de vorderingen in de desbetreffende brief. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op informatie van haar cliënt. Klager heeft naar het oordeel van de raad op geen enkele manier aangetoond dat de vorderingen door verweerster zelf zijn verzonnen. Klager is het niet eens met de vorderingen en de onderbouwing daarvan, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat verweerster de vorderingen dus heeft verzonnen. Het is aan de civiele rechter in de tussen partijen lopende procedure om de juistheid van de vorderingen te beoordelen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klager verwijt verweerster bovendien in strijd met de waarheid de heer T. te noemen als bestuurder van de Stichting A. Verweerster had naar zijn mening behoren te weten dat de heer T. een valse hoedanigheid had aangenomen. Verweerster heeft gesteld dat zij voordat zij de brief van 17 april 2019 heeft geschreven het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel heeft geraadpleegd. Daaruit bleek dat de heer T. bestuurder was van de Stichting A. Verweerster heeft een uittreksel uit dat Handelsregister overgelegd gedateerd 14 augustus 2019. Daaruit blijkt dat de heer T. toen nog als bestuurder van de Stichting A. geregistreerd stond. Door de toepassing van de WSNP op de heer T. van 13 september 2016 tot 30 oktober 2018 was dit op grond van de statuten van de Stichting A. niet meer juist. Dit heeft verweerster pas na ontvangst van de brief van de advocaat van klager van 29 april 2019 begrepen. Klager heeft niet aangetoond dat verweerster hiervan al eerder op de hoogte was. Ook de benoeming van twee andere bestuursleden van de Stichting A. was daarom niet rechtsgeldig geschied. Daaruit vloeide voort dat verweerster bij verzoekschrift ex artikel 2:299 BW van 6 september 2019 benoeming van bestuursleden in het vacante bestuur van de Stichting A. heeft gevorderd. Klager heeft nog gesteld dat het verzwijgen door de heer T. van het feit dat de WSNP op hem van toepassing was geweest, had moeten leiden tot een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen verweerster en haar cliënt als het juist was dat verweerster niet op de hoogte was van dit feit. Het is echter aan verweerster om te bepalen of er wel of niet nog een vertrouwensrelatie bestond. Klager staat buiten de relatie tussen verweerster en haar cliënt. Bovendien heeft verweerster pas nadat de bestuurlijke bevoegdheid van de heer T. hersteld was verdere stappen jegens klager genomen. Dit onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.4 Dit onderdeel van de klacht gaat over de procedure die verweerster op grond van artikel 2:299 BW heeft gevoerd. Klager verwijt verweerster dat zij in strijd met artikel 21 Rv. de strafrechtelijke veroordeling van de heer T. als oud-bestuurder van de Stichting G. niet in de procedure aan de rechtbank heeft gemeld. Verweerster heeft dit uitdrukkelijk bestreden en gesteld dat zij bij het voeren van die procedure niet op de hoogte was van deze strafrechtelijke veroordeling. Klager heeft niet, althans onvoldoende aangetoond dat dit wel het geval was. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.5 Klager klaagt over het feit dat verweerster in de dagvaarding van 6 december 2019 ongefundeerd klager en zijn oud-kantoorgenoot mr. De J. van frauduleuze handelingen heeft beticht met geen ander doel dan klager nadeel toe te brengen en hem en zijn oud-kantoorgenoot in diskrediet te brengen. Verweerster heeft erkend dat zij twee personen met dezelfde naam verwisseld heeft. Zij heeft dat in de conclusie van repliek in de dagvaardingsprocedure rechtgezet. Klager heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd waarom hij in diskrediet is gebracht. Bovendien kan klager niet klagen over iets dat betrekking zou hebben op zijn oud-kantoorgenoot. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, G.N. Paanakker, H.Q.N. Renon, H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.

Griffier                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 4 april 2022