ECLI:NL:TADRARL:2022:76 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-122/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:76
Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 16-05-2022
Zaaknummer(s): 21-122/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Zeer omvangrijke klacht over kwaliteit dienstverlening. Dat verweerder klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan, is de raad niet gebleken. Verweerder heeft veelvuldig gecorrespondeerd met klaagster, haar behoorlijk ingelicht over de processtrategie en over de stand van zaken in de diverse procedures en heeft daarbij voldoende regie gevoerd. Ook de afspraken over het uurtarief van verweerder en kosten van derden zijn door hem op duidelijke wijze schriftelijk aan klaagster toegelicht. Van excessief declareren is de raad niet gebleken. Het stond verweerder vrij om zijn opdracht neer te leggen. Dat heeft hij op zorgvuldige wijze gedaan met inachtneming van de belangen van klaagster. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2022
in de zaak 21-122/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 juni 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) informeel een klacht ingediend over verweerder. In de daaropvolgende periode tot 18 juni 2019 heeft de deken op verzoek van klaagster de klacht niet kenbaar gemaakt aan verweerder. Op 18 juni 2019 heeft de deken de klacht als formele klacht in behandeling genomen en verweerder is daarover op 16 oktober 2019 geïnformeerd.
1.2 Op 8 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 696014 HH/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 november 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster is op 24 september 1999 op huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer V (hierna ook: de ex-echtgenoot).
2.2 Op 8 september 2014 heeft de ex-echtgenoot een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank). Namens klaagster is door haar toenmalige advocaat, mr. Van G, op 18 september 2014 een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend. Bij beschikking van 18 november 2014 heeft de rechtbank de door klaagster verzochte voorzieningen afgewezen.
2.3 Klaagster heeft zich daarna gewend tot mr. Van O om haar verder bij te staan. Namens klaagster heeft mr. Van O op 3 december 2014 een verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken bij de rechtbank ingediend.
2.4 Op 19 januari 2015 heeft mr. Van O namens klaagster een verzoekschrift tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen.
2.5 Op 1 mei 2015 heeft in de echtscheidingsprocedure een zitting plaatsgevonden, waarna de rechtbank bij beschikking van 10 juni 2015 echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. De behandeling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is afgesplitst en de mondelinge behandeling is gelast op 25 augustus 2015.
2.6 Op 26 juni 2015 heeft klaagster zich gewend tot verweerder met het verzoek de verdere afwikkeling van de echtscheidingsprocedure over te nemen van mr. Van O. Ook heeft zij verweerder gevraagd om te onderzoeken of mr. Van O mogelijk toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn dienstverlening jegens haar.
2.7 Op 2 juli 2015 heeft verweerder de van klaagster gekregen opdracht schriftelijk bevestigd. Daarin is onder meer een uurtarief van € 180,-, exclusief BTW, opgenomen.
2.8 Op 1 augustus 2015 heeft verweerder een akte uitlating tevens houdende wijziging c.q. aanvulling van verzoeken bij de rechtbank ingediend.
2.9 Op 25 augustus 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De zitting is aangehouden in verband met het voeren van minnelijk overleg, dan wel mediation, tot 11 december 2015.
2.10 Op 1 september 2015 heeft verweerder op verzoek van klaagster mr. Van O aansprakelijk gesteld en heeft klaagster bij de deken een klacht tegen mr. Van O ingediend.
2.11 Op 9 september 2015 heeft verweerder namens klaagster hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het gerechtshof), tegen de (alimentatie)beschikking van 10 juni 2015.
2.12 Op 29 september 2015 heeft de rechtbank in de echtscheidingsprocedure een tussenbeschikking gegeven met daarin opgenomen de door partijen ter zitting van 25 augustus 2015 gemaakte afspraken.
2.13 Op 27 oktober 2015 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven.
2.14 Op 29 oktober 2015 is namens de ex-echtgenoot in de hoger beroepsprocedure een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
2.15 Op 13 november 2015 heeft verweerder namens klaagster een nadere akte ingediend bij de rechtbank, omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken.
2.16 Op 10 december 2015 heeft verweerder namens klaagster bij het gerechtshof een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
2.17 Op 11 december 2015 heeft de voortgezette mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden.
2.18 Op 11 maart 2016 heeft een mondelinge behandeling bij het gerechtshof plaatsgevonden.
2.19 Bij tussenbeschikking van 1 april 2016 heeft de rechtbank partijen bevolen tot het indienen van nadere bewijsstukken en het geven van nadere informatie.
2.20 Op 29 april 2016 heeft verweerder namens klaagster een akte na tussenbeschikking ingediend.
2.21 Op 28 juni 2016 heeft het gerechtshof een eindbeschikking gewezen met betrekking tot de partneralimentatie en heeft de beschikking van 10 juni 2015 vernietigd.
2.22 Op 20 september 2016 heeft de rechtbank een eindbeschikking gewezen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarin de ex-echtgenoot veroordeeld werd tot betaling van een bedrag aan klaagster.
2.23 Per e-mail van 27 oktober 2016 heeft verweerder de tijdens hun telefoongesprek besproken punten aan klaagster bevestigd. Ook heeft hij daarin aangegeven dat er zeker een kans is dat hoger beroep tegen de beschikking van 20 september 2016 tot een ander oordeel van het gerechtshof kan leiden, maar hij heeft zich daarbij afgevraagd of dat financieel interessant genoeg is voor klaagster. Ook heeft hij klaagster daarbij gewezen op het risico dat haar ex-echtgenoot dan ook in hoger beroep komt. Door de hoge proceskosten en het procesrisico en de emotionele belasting voor klaagster heeft verweerder klaagster geadviseerd om niet in hoger beroep te gaan.
2.24 Per e-mail van 9 december 2016 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat zij, ondanks de door hem geschetste risico’s, hem heeft opgedragen om in hoger beroep te gaan tegen de beschikking van 20 september 2016. Voor deze werkzaamheden heeft verweerder ingestemd met het verzoek van klaagster om daarvoor een vaste prijsafspraak te maken, van € 5.000,00 ex BTW. Hij heeft klaagster gevraagd om dit aan hem te bevestigen. 
2.25 Per e-mail van 11 december 2016 heeft klaagster aan verweerder gemeld dat zij vertrouwt op zijn deskundig advies om hoger beroep in te stellen en dat zij hem daarin zal volgen.
2.26 In zijn e-mail van 15 december 2016 heeft verweerder aan klaagster het concept appelschrift gestuurd en haar gevraagd om daarop te reageren. Verder heeft hij geschreven:

“Afgelopen maandag hebben wij hieraan voorafgaand nog uitvoerig met elkaar telefonisch overleg gevoerd naar aanleiding van jouw mail van afgelopen zondag. Ik had daaraan behoefte omdat er teveel ruis dreigde te ontstaan over hetgeen ik heb geadviseerd ten aanzien van het hoger beroep en hetgeen jij toen hebt aangegeven.

Ik wil geen enkele onduidelijkheid laten bestaan.

Ik wil er ook nu niet inhoudelijk meer bij stil staan. Ik volsta vooralsnog met de vastlegging dat ik het gesprek anders heb ervaren zoals door jou is weergegeven. Het is en blijft jouw beslissing om in hoger beroep te gaan. Ik kan nu eenmaal niet - ook niet in procenten - aangeven wat exact de kans van slagen is op de diverse onderdelen die spelen.

Nogmaals wijs ik erop dat het niet zo is dat - zoals jij opmerkt - in het ongunstigste geval jij slechts de kosten moet dragen voor het voeren van deze procedure. Ik heb je herhaaldelijk aangegeven dat [de ex-echtgenoot] op zijn beurt ook hoger beroep kan instellen en dat het Hof naar aanleiding daarvan tot een ander oordeel komt, bijvoorbeeld waar het betreft de rekening­courantschuld. Op basis van de nu voorhanden zijnde stukken acht ik de kans dat het Hof tot een zodanig ander oordeel komt, klein.

Graag uiterlijk morgen voor 14.00 uur jouw eventuele op- en/of aanmerkingen en jouw akkoord met de indiening van het verzoekschrift. Deze kunnen dan diezelfde dag nog door mij worden verwerkt zodat de zaak tijdig kan worden ingediend.

Tot slot, ik heb je een voorstel gedaan voor de kosten van rechtsbijstand. Wil je dit nog schriftelijk accorderen?”

2.27 Op 16 december 2016 heeft verweerder op uitdrukkelijk verzoek van klaagster namens haar hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof tegen de beschikking van 20 september 2016.
2.28 Op 27 januari 2017 heeft verweerder namens klaagster mr. Van O doen dagvaarden.
2.29 Op 1 februari 2017 is namens de ex-echtgenoot een verzoekschrift tot nihilstelling van de partneralimentatie tevens houdende incidenteel verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening bij de rechtbank ingediend.
2.30 Omstreeks 28 februari 2017 heeft verweerder namens klaagster in de wijzigingsprocedure een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. Diezelfde dag heeft verweerder aan de rechtbank - en aan de advocaat van de ex-echtgenoot - een fax gestuurd met de mededeling dat in zijn verweerschrift abusievelijk foutief is gemeld dat de dochter van partijen over eigen inkomsten beschikt van € 200,- netto per maand waar € 200,- per week bedoeld was. Verweerder heeft dit faxbericht aan klaagster gestuurd.
2.31 Op 1 maart 2017 is namens de ex-echtgenoot bij het gerechtshof een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2.32 Ter rolle van 22 maart 2017 van de rechtbank heeft mr. Van O geconcludeerd voor antwoord.
2.33 Op 31 maart 2017 heeft een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden inzake het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening.
2.34 In zijn e-mail van 7 april 2017 aan klaagster heeft verweerder de verschillende procedures en daarvoor gemaakte afspraken over de kosten voor zijn rechtsbijstand op een rijtje gezet. Daarop heeft klaagster per e-mail van 15 april 2017 uitgebreid gereageerd met een tegenvoorstel.
2.35 Bij beschikking van 14 april 2017 heeft de rechtbank inzake de provisionele voorziening de werking van de beschikking van 28 juni 2016 van het gerechtshof met ingang van 1 januari 2017 geschorst, voor zover de in die beschikking bepaalde bijdrage in het levensonderhoud van klaagster een bepaald bedrag te boven ging.
2.36 Per e-mail van 21 april 2017 heeft verweerder aan klaagster onder meer het volgende geschreven:

“(…) Je hebt aangegeven dat je opnieuw tot een prijsafspraak wilt komen voor de procedure tot wijziging partneralimentatie bij de rechtbank inclusief de daarin aan de orde zijnde provisionele vorderingen. Op mijn beurt heb ik aangegeven dat het in mijn praktijk niet gebruikelijk is om prijsafspraken te maken. Het uitgangspunt is dat er wordt gewerkt op basis van een overeengekomen uurtarief. Dit is ook in een eerdere fase schriftelijk aan jou bevestigd en blijft dan ook de grondslag voor mijn werkzaamheden, tenzij anders wordt overeengekomen.

Voor de kwestie mr. Van O] en de procedure in hoger beroep ten aanzien van de verdeling/verrekening ben ik - na veel gedoe over declaraties - bereid geweest om een uitzondering te maken en te komen tot een vaste prijs.

Ik heb je aangegeven dat ik er grote moeite mee heb om opnieuw een prijsafspraak te maken zoals jij nu voorstelt. Immers, in alle dossiers aangaande jouw kwestie met [de ex-echtgenoot] zijn de werkzaamheden veelomvattend. Dit niet op de laatste plaats omdat [de ex-echtgenoot] eenvoudig gezegd steeds alles uit de kast haalt.

Voor de procedure tot wijziging partneralimentatie is inmiddels door mij een honorarium in rekening gebracht van € 1.665,00 ex BTW. Dus derhalve uitsluitend voor mijn eigen werkzaamheden. Voorgesteld is door mij om aanvullend een gematigde declaratie te verstrekken voor de werkzaamheden in de maand maart (incl. de zitting) van € 1.250,00 ex BTW (in werkelijkheid en zonder matiging zal deze neerkomen op € 1.755,00 ex BTW). De specificatie hiervan zond ik je reeds toe.

Wat staat er nu nog te gebeuren in dit dossier?

De beschikking van de rechtbank d.d. 14 april 2017 is voor hoger beroep vatbaar. Ik acht dit kansrijk. Ik vind de beschikking onaanvaardbaar, omdat jouw behoefte eigenlijk een vaststaand gegeven is. Zie de beschikking van het gerechtshof.

Voorts is naar mijn oordeel een rekenfout gemaakt waar het betreft de premie levensverzekering. Er is rekening gehouden met (…). Voor wat betreft de rekenfout geldt dat ik de rechtbank nog zal vragen om een herstelbeschikking af te geven. Op grond van de wet is dit mogelijk als sprake is van een kennelijke verschrijving. Of de rechtbank hierin meegaat, is onduidelijk. Ze zijn hierin heel streng en [de ex-echtgenoot] zal ongetwijfeld bezwaar aantekenen. Wanneer de rechtbank dit verzoek toewijst, zal - wanneer de rekensystematiek wordt gevolgd een veel hoger bedrag aan partneralimentatie gelden. Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, zal een spoedappel noodzakelijk om tot een correctie te komen. Wanneer de rechtbank dit verzoek toewijst, zal - wanneer de rekensystematiek wordt gevolgd een veel hoger bedrag aan partneralimentatie gelden.

Je vroeg je terecht af of een spoedappel wel zinvol is.

Ik wijs op het volgende.

De behandeling van de bodemprocedure zal plaatsvinden op 14 juni a.s. (zie hierna). Naar verwachting zal 6 weken later de beschikking worden afgegeven. In verband met de vakantieperiode kan dit ook later zijn.

Het kan zijn dat de rechter tot een ander alimentatiebedrag komt dan het Gerechtshof heeft vastgesteld. Dit zal dan waarschijnlijk worden vastgesteld datum indiening verzoekschrift. Wanneer [V] zich niet kan neerleggen bij de beslissing van de rechtbank, gaat hij mogelijk in hoger beroep. Daarmee zal wederom minimaal een half jaar gemoeid zijn.

Tot die tijd zal de beschikking van 14 april 2017 haar werking behouden. Dit betekent dus, in het ergste geval, dat hangende het eventuele hoger beroep, de schorsing van kracht blijft en [de ex-echtgenoot] voorlopig dus slechts gehouden zal zijn tot betaling van een partneralimentatie van € 1.395,00 bruto per maand.

In de bodemprocedure is inmiddels een zitting bepaald, te weten op 14 juni a.s. te 15.00 uur in Utrecht.

Dit alles zal naar mijn inschatting aan werkzaamheden met zich meebrengen minimaal 7 uur voor het eventuele spoedappel en 6 uur voor de bodemprocedure bij de rechtbank. In totaal derhalve minimaal 13 uur. Daarnaast is voor de procedure in hoger beroep griffiegeld verschuldigd van € 313,00.

Het is voor mij dan ook niet mogelijk om in te stemmen met jouw voorstel om de gehele kwestie te behandelen tegen een vaste prijs van € 5.000,00 incl. BTW en incl. griffiegeld.

Je vroeg mij om een tegenvoorstel te doen. Dit luidt als volgt:

De declaratie ad € 2.301,65 wordt per ommegaand betaald.

De gematigde declaratie ad € 1.250,00 ex BTW en derhalve € 1.512,50 wordt ook betaald binnen de gebruikelijke termijn van 14 dagen.

Voor de voortzetting van de procedure bij de rechtbank en het aanhangig te maken spoedappel, wordt maximaal in rekening gebracht een bedrag van € 3.144,00 incl. BTW en incl. griffiegeld. Ik ben bereid om dit af te ronden naar € 3.000,00 incl. BTW en griffiegeld.

Wanneer je afziet van het instellen van spoedappel, dan zal maximaal voor het bodemkwestie nog in rekening worden gebracht € 1.500,00 incl. BTW.

Ik verzoek je mij maandag a.s. schriftelijk aan te geven dat je met het bovenstaande akkoord gaat, zodat we aan de slag kunnen. Ik wil inhoudelijk hierover verder niet meer discussiëren.”

2.37 Per e-mail van 22 april 2017 om 9.41 uur heeft klaagster aan verweerder laten weten het niet eens te zijn met zijn bericht over de prijsafspraken en heeft zij hem gevraagd om diezelfde dag met een goed tegenvoorstel te komen vanwege het spoedeisende karakter van de komende procedures.
Om 17:19 uur heeft verweerder aan klaagster laten weten het inhoudelijk niet eens te zijn met haar haar e-mail over de volgens haar gemaakte prijsafspraken. Hij heeft een tegenvoorstel gedaan en na haar akkoord daarmee gemeld dat hij daarna verder zal gaan met de wijzigingsprocedure en eventueel het spoedappel.
2.38 Per e-mail van 23 april 2017 heeft klaagster aan verweerder geschreven:

”Ik ben opgelucht dat wij eruit gekomen zijn het verschil te delen.

Volgens mijn berekening komt dit neer op het volgende: (…)

Afgaande op jouw opmerkingen of het zinvol is een spoedappel op te starten, stel ik voor dit traject z.s.m. in gang te zetten. Ik heb nog geen brief aan mr. [Z] ontvangen om akkoord op te geven. (…).”

2.39 Op 12 mei 2017 heeft verweerder op uitdrukkelijk verzoek namens klaagster hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof tegen de beschikking van de rechtbank van 14 april 2017.
2.40 Op 12 juni 2017 is namens de ex-echtgenoot bij het gerechtshof een verweerschrift ingediend inzake de provisionele voorziening.
2.41 Op 14 juni 2017 heeft in de wijzigingsprocedure een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden.
2.42 Op 6 juli 2017 heeft een mondelinge behandeling bij het gerechtshof plaatsgevonden inzake de provisionele voorziening en inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2.43 Op 29 augustus 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden bij de rechtbank inzake de procedure tegen mr. Van O.
2.44 Op 13 september 2017 heeft de rechtbank een eindbeschikking gegeven inzake de procedure tot wijziging van de partneralimentatie en daarbij de ex-echtgenoot veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bepaald bedrag per maand met ingang van 1 januari 2017.
2.45 Op 17 oktober 2017 heeft het gerechtshof een eindbeschikking gegeven inzake de provisionele voorziening, waarbij de beschikking van de rechtbank van 14 april 2017 is bekrachtigd.
2.46 Per e-mail van 19 oktober 2017 heeft verweerder aan klaagster zijn excuses aangeboden dat hij haar een verkeerde e-mail – voor een andere cliënt - heeft toegestuurd. Verder heeft hij klaagster de beschikking van het hof inzake de voorlopige alimentatie toegestuurd en haar daarbij laten weten dat die kwestie door tijdsverloop was achterhaald zodat het hof inhoudelijk niet meer heeft beslist. Ook heeft hij klaagster op diverse roldata gewezen in de lopende zaken.
2.47 Per e-mail van 29 november 2017 heeft verweerder onder meer aan klaagster geschreven:

“ (…) Ik heb de beschikking van de rechtbank nogmaals bestudeerd. Ik adviseer je om geen hoger beroep in te stellen. Wanneer jij dat anders ziet, dan stel ik voor om telefonisch overleg te voeren. In dat gesprek kunnen wij dan stilstaan bij de kansen en jouw verwachtingen van een dergelijke procedure. Daarin kan ook een rol spelen de nieuwe informatie die jij - zo heb ik begrepen - hebt vergaard.

Wat betreft de kosten:

Het is juist dat onder omstandigheden een vaste prijs kan worden afgesproken. Dit hebben wij ook recentelijk gedaan.

Om mij moverende redenen wil ik dit niet doen met betrekking tot opnieuw een hoger beroep. Wel ben ik bereid om gezien onze relatie mijn uurtarief te matigen naar een bedrag van € 145,00 per uur ex. BTW.

Graag verneem ik uiterlijk vrijdag 1 december a.s. zodat het werk kan worden ingepland in de volgende week.”

2.48 Per e-mail van 1 december 2017 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat door de schofferende opmerkingen van klaagster in haar e-mail van 30 november 2017 hun vertrouwensrelatie ernstig onder druk is komen te staan. Verweerder heeft verder geweigerd om een prijsafspraak met klaagster te maken voor de hogerberoepprocedure tegen de beschikking van 13 september 2017, maar heeft zich wel bereid verklaard om een gematigd tarief te hanteren. Voor zover klaagster zich daarin niet kan vinden, heeft verweerder haar erop gewezen dat hij klaagster dan niet langer zal bijstaan en zij voor de appeltermijn van 12 december 2017 een andere advocaat moet zoeken.
2.49 Per e-mail van 4 december 2017 heeft verweerder gereageerd op een e-mail van klaagster van 3 december 2017. Hierin heeft hij onder meer geschreven:

“(…) Ik ga niet in op de verwijten die je mij nu weer maakt. Ik blijf erbij dat ik geen vaste prijsafspraak meer met je wil maken. Ik heb daarvoor mijn redenen en het staat mij vrij. Ik geef je dus ook geen offerte. Ik zal wel hierna een inschatting geven van wat mogelijk de kosten kunnen zijn. Ik onderstreep dat het een inschatting is. Je kunt hier dus geen rechten aan ontlenen. De bestede tijd kan uiteindelijk lager uitpakken en ook hoger uitpakken. Uiteraard wordt alles gespecificeerd. (…)

Het spreekt voor zich dat ik mijn werkzaamheden voor jou zal verrichten op een wijze zoals van mij mag worden verwacht in de positie van advocaat. Overigens ben ik van oordeel dat dit tot nu toe ook het geval is geweest.

Ik verzoek je mij morgenochtend met een simpel ja dan wel nee schriftelijk te bevestigen dat je mij opdracht geeft om het appelschrift namens jou op te stellen en in te dienen. Ik ga in dit voortraject niet verder met je in discussie. Je ontvangt het concept dan uiterlijk aankomende vrijdag, tezamen met een voorschotnota. Eerder is niet mogelijk. Desnoods kunnen we in het weekend ook nog overleggen.”

2.50 Per e-mail van 5 december 2017 heeft klaagster met de inhoud van de e-mail van verweerder van 4 december 2017 ingestemd.
2.51 Op 12 december 2017 heeft verweerder op uitdrukkelijk verzoek van klaagster namens haar hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof tegen de beschikking van de rechtbank van 13 september 2017.
2.52 Bij vonnis van 24 januari 2018 heeft de rechtbank inzake de procedure tegen mr. Van O. de vorderingen van klaagster afgewezen.
2.53 Op 27 februari 2018 heeft het gerechtshof een tussenbeschikking gegeven over de verdeling en verrekening en partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van een door het gerechtshof te benoemen deskundige en de te stellen vragen.
2.54 Per e-mail van 12 maart 2018 heeft verweerder het met klaagster gevoerde telefoongesprek bevestigd. Voor zover relevant in deze procedure heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“(…) [De ex-echtgenoot] heeft zich bereid verklaard om te gaan mediaten binnen de alimentatieprocedure bij het hof.

(…). Wij hebben afgesproken dat je zelf aan zult geven wanneer je daarop gereageerd wenst te zien.

Dit alles ook in verband met de verdelingsprocedure bij het gerechtshof.

Het gerechtshof is duidelijk wat betreft de deskundige. Partijen kunnen gezamenlijk een deskundige aanwijzen. Als zij het daarover niet eens worden dan benoemt het hof een deskundige. Ervaring leert dat deskundige berichten duur zijn. Reden waarom wij hebben afgesproken dat jij zelf in jouw omgeving zult zoeken naar iemand die jou iets kan aangeven omtrent de jaarcijfers van de B.V. per maart 2014. (…)

Wij worden verzocht om binnen 4 weken na 27 februari ons hierover uit te laten. Uiteraard kan dan nog wel een uitstel worden gevraagd als je dat wenst. Maar deze termijn moet je wel in de gaten houden.

Ik wacht jouw berichten af en doe dus nu even niets in beide dossiers.

Het telefoongesprek heeft een kwartier geduurd.”

2.55 Per e-mail van 13 maart 2018 heeft klaagster daarop aan verweerder laten weten:

“Dank voor dit mailtje, maar was voor mij niet nodig en bevat veel overbodige informatie. Zoals gisteren aangegeven, was de uitleg telefonisch voor mij helder genoeg over het tussenvonnis, ik heb zelf notities gemaakt. Ik heb na ons telefoongesprek direct geschakeld met een accountant; mijn vraag is daar al in behandeling.

Over de zaak PA was je over de telefoon kort en duidelijk; je wilde geen advies geven over een eventueel mediation traject. Ik heb je verteld dat ik, om verdere kosten te besparen, e.e.a. voorlopig wil laten rusten (conform eerdere mailtjes).

Nogmaals dank, maar zonde van alle tijd en moeite. (…)

PS: ik zal je informeren, als ik een terugkoppeling van de accountant heb gekregen.”

2.56 Per e-mail van 23 maart 2018 heeft klaagster aan verweerder de naam van een door haar benaderd accountantskantoor doorgegeven die als deskundige namens haar kan worden voorgedragen bij het gerechtshof.
2.57 In zijn e-mail van 11 april 2018 heeft verweerder aan klaagster gemeld dat zij hem op 30 januari 2018 had opgedragen om te stoppen met zijn werkzaamheden in de zaak tegen mr. Van O. Op het verzoek van klaagster heeft verweerder haar in deze e-mail alsnog uitvoerig geadviseerd over haar proceskansen en proceskosten in hoger beroep tegen het vonnis van 24 januari 2018 tegen mr. Van O.
2.58 Per e-mail van 12 april 2018 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij op 9 april 2018 met de door haar voorgestelde accountant heeft gesproken die mogelijk als deskundige kan optreden in de procedure bij het gerechtshof om eventueel opgepotte winsten binnen de BV vast te stellen. In deze e-mail heeft verweerder klaagster erop gewezen dat haar ex-echtgenoot nog bezwaar kan maken tegen de door haar voorgestelde deskundige en dat als het gerechtshof een eigen deskundige aanwijst, daaraan hoge kosten verbonden kunnen zijn. Verder heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“[naam van de voorgestelde deskundige] heeft geconstateerd dat het zin heeft om de procedure voort te zetten en derhalve om een deskundige te laten benoemen door het Gerechtshof. Ook is hij bereid om zelf als deskundige op te treden. In verband hiermee heb ik hem vandaag een viertal concept-vragen voorgelegd. Bijgaand tref je de betreffende brief aan.

Voor de goede orde bevestig ik hierbij dat ik geen verantwoordelijkheid kan nemen voor jouw en zijn beslissing om de procedure voor te zetten. Ik beschik daarvoor over onvoldoende kennis van zaken met betrekking tot de resultaten en de jaarcijfers. (…).”

2.59 Op 24 april 2018 heeft verweerder onder de dekking van de DAS namens klaagster hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof tegen het vonnis van de rechtbank van 24 januari 2018 in de aansprakelijkheidskwestie tegen mr. Van O.
2.60 Op 4 mei 2018 heeft verweerder als volgt gereageerd op de e-mail van klaagster van 24 april 2018:

“Hierbij reageer ik op jouw mail van 24 april jl. aangaande de declaratie d.d. 5 april 2018 met het nummer 18182 ad € 1.500,48.

Ik ben het niet eens met het gestelde in de punten 1 t/m 5. Dus ben ik het ook niet eens met de door jou opgestelde correctie. Ik houd vast aan mijn eigen declaratie. Wanneer je het daar niet mee eens bent, dan stel ik voor dat deze wordt voorgelegd bij de Geschillencommissie Advocatuur. Zie de website voor meer informatie hierover. Wanneer je hiervan gebruik wilt maken, dan verneem ik dat graag uiterlijk voor 14 mei a.s. In dat geval verzoek Ik je toch mijn declaratie te voldoen. Wanneer de commissie anders oordeelt en deze te hoog is beoordeeld, zal een correctie plaatsvinden conform de uitspraak.

Wanneer niet uiterlijk op 14 mei a.s. de declaratie wordt voldaan, dan schort ik mijn werkzaamheden in alle dossiers op.”

2.61 Per e-mail van 7 mei 2018 heeft klaagster aan verweerder laten weten:

“De declaratie 18182 heb ik voorgelegd aan de Geschillencommissie. Zoals je als advocaat zou moeten weten, komt het openstaand bedrag van de declaratie eerst in depot van De Geschillencommissie.

“Heeft u de rekening aan de ondernemer nog niet, of niet geheel betaald, dan betaalt u het openstaande bedrag aan De Geschillencommissie. De Geschillencommissie bewaart dit bedrag totdat de uitspraak is gedaan".

Van opschorting van werkzaamheden kan derhalve geen sprake zijn. Mocht je dit toch doen, dan houd ik jou aansprakelijk voor de consequenties.

Bijgaand de Akte van Compromis. Graag per ommegaand ondertekenen en aan De Geschillencommissie opsturen, met kopie aan mij.”

2.62 Per e-mail van 18 mei 2018 heeft verweerder gereageerd op een e-mail van klaagster van 9 mei 2018. Hierin heeft hij klaagster laten weten dat op een standaarduitnodiging van het gerechtshof om mediation te doen, niet meteen gereageerd hoeft te worden. Ook heeft hij vastgesteld dat klaagster en haar ex-echtgenoot het niet eens kunnen worden over de te benoemen deskundige, zodat verweerder namens klaagster aan het gerechtshof zal vragen om een deskundige aan te wijzen.
2.63 Op de e-mail van verweerder van 18 mei 2018 heeft klaagster dezelfde dag gereageerd, heeft hem daarin vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over de te benoemen deskundige. Ook heeft zij aan verweerder geschreven:

“(…) Waarom moet ik bovenstaande weer allemaal zelf bedenken? Daar ben jij toch voor?

Hoger Beroep [mr. Van O]:

Nogmaals, wat is de status en hoever ben je met de grieven naar aanleiding van diverse mails van mij? Er is voldoende extra bewijslast.

Hoger Beroep PA:

In antwoord op je mail van 4 mei jl. het volgende:

Verweerschrift [mr Z] met producties heeft je secretaresse doorgestuurd, nadat ik deze laatste niet ontvangen had en daar weer over heb moeten bellen. Of dit compleet is doorgestuurd, is bij je secretaresse te checken. Echter geen productielijst of producties die door ons zijn meegestuurd en herhaaldelijk om gevraagd, dus s.v.p. nogmaals productielijst toesturen. Zie mail van 6 april jl. (…)

Geschillencommissie:

Op je voorstel om de Geschillencommissie in te schakelen m.b.t. de declaratie(s) heb ik gehoor gegeven. Daarvoor is een akte van Compromis nodig, die door ons beiden ondertekend wordt. Ik heb deze inmiddels ondertekend en aan je doorgestuurd met verzoek deze tevens te ondertekenen en op te sturen, met kopie aan mij. De Geschillencommissie heeft mij gemeld nog niets van je ontvangen te hebben. Dit begrijp ik niet. Hoe komt dit en reageer je niet op mijn mails hierover? Ook heb ik je aangegeven wat de regels zijn van de Geschillencommissie m.b.t. het openstaande bedrag. Dat je al je werkzaamheden voor mij stop wilde zetten, als ik niet je volledige declaratie zou betalen, is mij behoorlijk in het verkeerde keelgat geschoten.

Echter, om uit een impasse te komen èn om onze verstandhouding - die momenteel ernstig aan het wankelen is - èn je inzet te bespreken, waarover ik twijfels heb gekregen (er lopen nota bene 3 zaken bij het Hof, waarover ik meer dan gespannen ben, mede gezien mijn financiële situatie waarvan je volledig op de hoogte bent), stel ik voor om samen een vrijblijvend gesprek aan te gaan. Dit kan echter, wegens gezondheidsomstandigheden niet bij jou op kantoor plaatsvinden. Ik hoor graag of je hiervoor openstaat.”

2.64 Per e-mail van 24 mei 2018 heeft verweerder het volgende aan klaagster laten weten:

“Ik ben gebeld door de heer [Van den H] van de Orde van Advocaten in het arrondissement [U] naar aanleiding van het telefonisch contact dat jij met hem gelegd. Hij vroeg mij waarom ik nog niet de door jou aangereikte akte van compromis had ondertekend.

Ik heb hem aangegeven dat ik daarmee heb willen wachten tot ik tijdige betaling van mijn declaratie d.d. 4 mei 2018 met het nummer 18190 ad € 1.615,35 had ontvangen. Daarbij hield ik er rekening mee dat je de juistheid hiervan mogelijk ook zou betwisten. In het bevestigende geval zou ook deze declaratie dan bij de vorige gevoegd kunnen worden voor een nadere gezamenlijke beoordeling.

Op 22 mei 2018 heb ik van jou een mail ontvangen waarin je voornoemde declaratie gedeeltelijk betwist.

Ik ben niet aangesloten bij de Geschillencommissie. Op onze overeenkomst van opdracht zijn de regels van de Geschillencommissie niet van toepassing. Ik was niet exact van haar werkwijze op de hoogte, omdat ik met de Geschillencommissie nog nooit van doen heb gehad.

Of ik onder deze omstandigheden ten onrechte heb aangekondigd dat ik bij niet betaling mijn werkzaamheden zou opschorten, bestrijd ik. Overigens ben ik hiertoe ook nimmer overgegaan doordat jij aangaf ons declaratiegeschil wel aan de Geschillencommissie te willen voorleggen.

Wat mij betreft laten wij de discussie over de inschakeling van de Geschillencommissie nu even rusten en wil ik stilstaan bij het volgende.

Ik heb jou nu drie jaren bijgestaan in jouw echtscheiding en de nasleep daarvan. Ik heb dit gedaan met bijzonder veel betrokkenheid en persoonlijke aandacht, rekening houdende met jouw persoonlijke omstandigheden en de naar mijn oordeel erg onredelijke proceshouding van jouw inmiddels ex-echtgenoot. Mijn inzet is meer dan 100 procent geweest. Daartegenover staat natuurlijk dat ik voor mijn werkzaamheden door jou ook werd betaald.

Langzamerhand is onze vertrouwensrelatie onder druk komen te staan. Niet in de laatste plaats door de al maar terugkerende discussies over mijn declaraties, de toonzetting van jouw mails en de ontevredenheid die jij daarin vrijwel onafgebroken hebt geuit over mijn functioneren als advocaat. Ik heb je diverse malen erop gewezen dat een goede vertrouwensrelatie onontbeerlijk is voor onze samenwerking.

Ik ben het met jou eens waar je nu in jouw laatste mail zelf aangeeft dat deze vertrouwensrelatie ernstig aan het wankelen is. Dat jij redenen meent te hebben om te twijfelen aan mijn inzet, begrijp ik overigens volstrekt niet.

Jij stelt een vrijblijvend gesprek voor. Wat jij met vrijblijvend bedoelt is mij niet duidelijk. Ik heb enige tijd geleden op mijn beurt voorgesteld om alle zaken te bespreken waaronder ook onze samenwerking. Jij hebt daar, zo begrijp ik, omwille van de kosten, vanaf gezien. Hoewel ik niet volledig op de hoogte ben van jouw financiële situatie, heb ik daar uiteraard begrip voor getoond. Wij hebben vervolgens een en ander wel nog telefonisch besproken.

Gelet op de huidige situatie heb ik de heer [Van den H] nu in hetzelfde telefoongesprek gevraagd of het door jou gewenste gesprek op het Ordebureau in U kan plaatsvinden waarbij hij (stafjurist aldaar) of de Deken bij het gesprek aanwezig kan zijn. Wij kunnen in die setting dan nagaan of het nog zinvol is dat ik jou verder bijsta of dat het niet beter is dat een andere advocaat de zaken overneemt.

Graag verneem ik uiterlijk begin volgende week of jij hiermee instemt zodat dit kan worden georganiseerd.”

2.65 Op 24 mei 2018 heeft verweerder telefonisch contact gehad met het Ordebureau teneinde een bemiddelingsgesprek met de deken en klaagster in te plannen.
2.66 Op 13 juni 2018 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend, een en ander met het verzoek de klacht nog niet aan verweerder voor te houden.
2.67 Op 22 juni 2018 heeft een bemiddelingsgesprek met de deken, verweerder en klaagster plaatsgevonden.
2.68 Op 12 juli 2018 heeft een mondelinge behandeling bij het gerechtshof plaatsgevonden inzake de partneralimentatie. Verweerder heeft klaagster daarin bijgestaan.
2.69 Op 19 juli 2018 heeft het gerechtshof opnieuw een tussenbeschikking gegeven inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over het voornemen tot benoeming van twee deskundigen en partijen een derde deskundige te laten benoemen.
2.70 Op 22 augustus 2018 heeft mr. Van K. zich namens klaagster bij verweerder gemeld met het verzoek tot overname van de hoger beroepsprocedure in de kwestie tegen mr. Van O. in overleg met mr. Van K heeft verweerder de betaling door DAS afgewacht alvorens tot overdracht van het dossier over te gaan. 
2.71 Op 30 augustus 2018 heeft het gerechtshof een tussenbeschikking gegeven inzake de partneralimentatie, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over het voornemen om de deskundige in de verdelingszaak een aanvullende vraag te laten beantwoorden.
2.72 Op 16 september 2018, 7 oktober 2018, 11 oktober 2018 en 26 oktober 2018 heeft klaagster haar klacht tegen verweerder (verder) aangevuld c.q. uitgebreid, een en ander wederom met het verzoek de klacht (nog) niet aan verweerder voor te houden.
2.73 Op 8 oktober 2018 heeft verweerder aan mr. Van K laten weten dat DAS hem had betaald zodat het dossier tegen mr. Van O op zijn kantoor kon worden afgehaald. Omdat klaagster daaraan niet wilde meewerken, heeft verweerder vanwege de roldatum van 23 oktober 2018 bij het gerechtshof voor memorie van grieven, het dossier bij mr. Van K afgeleverd.
2.74 Per e-mail van 18 oktober 2018 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij niet instemt met de door haar voorgestelde correcties op zijn declaraties. En verder heeft hij haar geschreven:

“(…) Op 22 juni jl. hebben wij samen met de Deken gesproken over de voortgang van onze samenwerking. Het betroffen drie dossiers. Het dossier verdeling/verrekening, het dossier partneralimentatie en het dossier [mr. Van O]. Ik heb in het gesprek aangegeven dat ik mijn werkzaamheden wenste te beëindigen wegens het ontbreken van een goede vertrouwensrelatie. Op voorstel van de Deken hebben wij afgesproken dat ik de werkzaamheden die in de weken daarna verricht dienden te worden, zou afmaken. Het betrof met name de voorbereiding en het bijwonen van de zitting bij het Gerechtshof op 12 juli jl.

Inmiddels heb jij een andere advocaat benaderd om het [mr. Van O]-dossier over te nemen. (…)

Graag zou ik zien dat je nu op korte termijn ook een opvolgend advocaat zoekt voor de twee andere dossier zodat ik deze ook kan overdragen.

In het dossier partneralimentatie wordt gewacht op de benoeming van een deskundige.

In het dossier verdeling/verrekening idem.

Ik verwacht derhalve dat er in de aankomende weken geen werkzaamheden te verrichten zijn zodat overdracht op dit moment geen bezwaren oplevert. Graag verneem ik.”

2.75 Bij zijn e-mail van 30 oktober 2018 heeft verweerder aan klaagster zijn e-mail van 18 oktober 2018 nogmaals toegezonden. Daarop heeft klaagster hem diezelfde dag laten weten dat zij daarmee bekend is maar heeft hem gevraagd nog werkzaamheden voor haar te doen.
2.76 Op 27 november 2018 heeft het gerechtshof opnieuw een tussenbeschikking gegeven inzake de verdeling en verrekening en inzake de partneralimentatie, waarin nadere deskundigen zijn benoemd en concrete vragen zijn geformuleerd. Het gerechtshof heeft bepaald dat voortaan de alimentatieprocedure en de procedure over de verdeling en verrekening gezamenlijk worden behandeld.
2.77 Op 4 maart 2019 heeft mr. Van V zich namens klaagster bij verweerder gemeld met het verzoek tot overname van de hogerberoepprocedures inzake de alimentatie en de verdeling en verrekening.
2.78 Op 5 maart 2019 heeft verweerder zich uit de lopende procedures bij het gerechtshof onttrokken als advocaat van klaagster.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) ernstige nalatigheid en wanprestatie te plegen in de uitvoering van de dienstverlening in drie (nog lopende) procedures in hoger beroep en in voorgaande procedures, waardoor zij zich stelselmatig afvraagt of hij zich voor haar op een juiste wijze inspant of verder bijstaat;
b) niet of nauwelijks juridische acties te ondernemen in de procedure in hoger beroep (echtscheiding inzake verrekening huwelijkse voorwaarden), waarin sinds 27 februari 2018 een tussenbeslissing is gewezen door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het gerechtshof);
c) geen actie te ondernemen of met traagheid diverse producties in te dienen, waarover overleg dient plaats te vinden, in een andere procedure in hoger beroep (echtscheiding inzake wijziging Partneralimentatie) waarin een spoedige zitting (12 juli 2018) bij het gerechtshof is bepaald;
d) geen actie te ondernemen, waarover overleg dient plaats te vinden, in een derde procedure in hoger beroep (beroepsaansprakelijkheid), waarvoor grieven moeten worden opgesteld en ingediend;
e) geen of geen relevante informatie te verstrekken in zowel de lopende procedures in hoger beroep (aan het gerechtshof, deskundigen, nieuwe advocaten en aan haarzelf) als in voorgaande procedures;
f) niet betamelijk te handelen in (een) declaratiegeschil(len). In tegenstelling tot hoe met een klacht zal worden omgegaan conform de website, door te zeggen dat hij zijn werkzaamheden staakt als niet het volledige bedrag wordt overgemaakt;
g) niet mee te werken aan het ondertekenen van een akte van compromis om (een) declaratiegeschil(len) voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur, terwijl hij haar daarnaar verwezen heeft;
h) structureel in het dossier ‘Hoger beroep Partneralimentatie’ een te hoog uurtarief (€ 180,00 per uur) te hanteren, terwijl schriftelijk een uurtarief van € 145,00 is afgesproken;
i) declaraties, die stelselmatig (deels) onjuist/onterecht blijken te zijn, in rekening te brengen, waarna creditnota’s volgen. Urenstaten zijn onduidelijk, onoverzichtelijk, en summier. Posten zijn niet herleidbaar: herhaaldelijk foutief uurtarief, BTW over onbelaste verschotten, dubbele posten etc.;
j) haar min of meer herhaaldelijk het ‘mes op de keel’ te zetten en prijsafspraken niet na te komen;
k) haar onnodig en stelselmatig op het allerlaatste moment onder druk te zetten om met zijn prijsvoorstel akkoord te gaan, waardoor zij zich genoodzaakt voelt hiermee akkoord te gaan, anders wordt er geen opvolging gegeven aan zaken/afspraken terwijl hiermee spoed is gemoeid;
l) zijn afspraak niet na te komen en te weigeren om vaste prijsafspraken te maken voor komende procedures, na langdurige discussies over declaraties op uurbasis, door een e mail te sturen met de mededeling dat dit niet gebruikelijk is in zijn praktijk, ofschoon zijn website iets anders vertoont;
m) haar niet juist te informeren over kosten derden;
n) haar met haar complexe zaken in hoger beroep op cruciale momenten te laten ‘stikken’;
o) vele malen te dreigen de stekker eruit te trekken, terwijl er zaken lopen bij het gerechtshof waaraan opvolging gegeven dient te worden;
p) naast zijn klachtwaardig handelen, te proberen haar stelselmatig in de richting te duwen van een vertrouwensbreuk/andere advocaat, waardoor zij sterk het gevoel krijgt dat hij van de zaken af wil, terwijl het overstappen naar een andere advocaat voor haar geen financiële optie is;
q) zich van mijn twee zaken in hoger beroep in februari 2019 te onttrekken, door te stellen dit een week later aan het gerechtshof te melden, ondanks de afspraak bij de Deken op 22 juni 2018 dat hij deze zaken blijft behandelen, gezien de benodigde opvolging ervan, waardoor zij noodgedwongen en halsoverkop op zoek moet naar een andere advocaat, terwijl gebleken is dat hij aan het gerechtshof deze melding inzake de onttrekking niet gedaan heeft;
r) nalatig te zijn de volledige procesdossiers, na onttrekking van de zaken in hoger beroep, door te sturen aan haar (uiteindelijke) nieuwe advocaat, waardoor de meest relevante gegevens ontbreken ten behoeve van spoedige voortgang van de procedures bij zowel haar nieuwe advocaat als bij de ingeschakelde deskundigen;
s) de overdracht van een ander dossier inzake een procedure in hoger beroep (beroepsaansprakelijkheid) met twee maanden te vertragen, ondanks het feit dat hij bij de Deken op 22 juni 2018 aangeeft van de zaak/zaken af te willen en er spoed met overdracht gemoeid is gezien een komende zitting, door te stellen dat onder andere een factuur niet zou zijn betaald, terwijl de betaling van zijn honorarium in dat dossier echter al geschied is door haar rechtsbijstandsverzekeraar, die op haar verzoek gemeld heeft, dat de declaratie al geruime tijd daarvoor betaald is;
t) te weigeren, zonder zich (nog) te hebben onttrokken, om in de diverse dossier(s) werkzaamheden uit te voeren en derhalve instructies in beschikkingen van het gerechtshof te negeren, zoals het niet (willen) toezenden van de dossiers in eerste aanleg en in hoger beroep aan de deskundigen, zodat haar belangen niet of niet zorgvuldig zijn behartigd;
u) haar onnodig en stelselmatig op het allerlaatste moment onder druk te zetten om bescheiden aan te leveren, concepten te beoordelen/te corrigeren en te reageren op vragen, waardoor er altijd enorme tijdsdruk/te weinig tijd is voor een reactie;
v) haar niet over de procesgang of over inzet/kosten externen te informeren;
w) stelselmatig dezelfde vragen te stellen, terwijl antwoorden hierop reeds verstrekt zijn, maar waarvoor zij wel de rekening gepresenteerd krijgt;
x) onzorgvuldig te zijn en (procedurele) fouten te maken, waardoor zij hem herhaaldelijk op zijn fouten heeft moeten wijzen en heeft moeten aansporen om dit te herstellen. Hij maakt onnodig veel fouten in correspondentie naar haar en de rechtbank/gerechtshof, waardoor regelmatig met een nagestuurd schrijven e.e.a. ‘gecorrigeerd’ moet worden;
y) stelselmatig haar e-mails/vragen niet te beantwoorden;
z) zonder overleg stukken door te sturen naar de rechtbank/gerechtshof;
aa) zaken, waar spoed mee gemoeid is, te vertragen: (lopende) procedures in hoger beroep, opstarten kort gedingzaak/spoedprocedure, waardoor in deze zaken er onnodig uitstel aangevraagd moet worden bij het gerechtshof;
bb) haar stelselmatig te weigeren relevante informatie te verstrekken, ondanks herhaaldelijke verzoeken;
cc) onnodige en onjuiste informatie te verstrekken;
dd) haar, in plaats van een beschikking, een uitgebreide mailwisseling tussen hem en andere cliënt te sturen (deze mailwisseling ziet zij nota bene terug op haar declaratie), terwijl de e-mail zeer vertrouwelijke informatie betreft en onder andere een discussie over declaraties;
ee) zich onvoldoende in zaken in te lezen en zich onvoldoende in dossiers te verdiepen, waardoor zij weinig tot geen betrokkenheid voelt: hij stelt onbegrijpelijke vragen, doet opmerkelijke uitspraken of stuurt informatie die onjuist is, stelt voortdurend herhaalvragen, toont zich niet voorbereid bij een deskundige, komt veel te laat bij zowel een belangrijke afspraak bij deskundigen als bij zitting van het gerechtshof;
ff) niet tegemoet te komen aan het verzoek/instructie van de rechter, zoals te lezen is in de beschikking van het gerechtshof van 27 februari 2018;
gg) haar regelmatig de regie te laten voeren, zodat zij zelf deadlines in de gaten moet houden, zij hem moet aansporen om op de rol te kijken ten behoeve van het afgeven beschikkingen/aanhoudingen, strategieën bedenken (extra bewijslast bedenken en aanleveren), argumenten aanvoeren voor het wel of niet voeren van procedures;
hh) haar te adviseren een spoedprocedure op te starten en start deze (zeer vertraagd) op, terwijl dit geen enkel nut heeft, aangezien het gerechtshof deze terzijde legt;
ii) zijn afspraken stelselmatig niet na te komen, ‘zegt het een en doet vervolgens het ander’, met betrekking tot haar vooraf te informeren omtrent te verwachten kosten, wekelijkse facturatie, om tijdens zijn vakanties opvolging te geven aan zaken die op dat moment gaande zijn en waarmee spoed gemoeid is, haar alle bescheiden/producties toe te sturen en haar bijstand te blijven verlenen;
jj) haar niet met betrekking tot het kostenverloop (DAS) te informeren, ondanks herhaaldelijk verzoek;
kk) haar geen uitleg te willen geven over een beschikking, zonder hiervoor extra te betalen, terwijl de beschikking betrekking heeft op een procedure, waarvoor een vaste prijsafspraak is gemaakt;
ll) haar telkens het gevoel te geven van de dossiers af te willen en vele keren te dreigen de stekker eruit te trekken;
mm) eenzijdig afspraken die helemaal niet gemaakt zijn te bevestigen en stelselmatig stellingen te poneren die haaks staan op gemaakte afspraken;
nn) geen enkele e-mail (op declaraties na), bevat een onderwerp anders dan [‘S / V’] (naam partij/wederpartij), hetgeen zij niet fijn vindt aangezien er diverse zaken tegelijkertijd lopen die omvangrijk en zeer complex zijn;
oo) zijn e-mail niet te mogen beantwoorden door middel van ‘beantwoorden’ of ‘reply’ waarbij haar e-mail wordt verstuurd met zijn e-mail eronder.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zijn verweer tegen de klachtonderdelen onderverdeeld in drie hoofdcategorieën. Alvorens daarop in te gaan, merkt verweerder het volgende op. Pas op 17 oktober 2019 is hij bekend geworden met deze zeer omvangrijke klacht van klaagster tegen hem. Achteraf is hem gebleken dat klaagster bijna 1,5 jaar daarvoor, op 13 juni 2018 en in de periode daarna, klachten bij de deken over hem heeft ingediend in verband met zijn werkzaamheden in de (toen) drie lopende procedures bij het gerechtshof. Op verzoek van klaagster zijn die informele klachten in die periode niet door de deken met hem gedeeld. Verweerder betreurt deze gang van zaken, temeer daar hij zich ook in deze periode enorm voor klaagster heeft ingespannen. Ook tijdens het bemiddelingsgesprek bij de deken, dat op zijn initiatief op 22 juni 2018 met klaagster heeft plaatsgevonden, is hij niet over al haar informele klachten geïnformeerd. Volgens verweerder had een en ander anders kunnen lopen als hij al eerder van de klachten van klaagster op de hoogte was gesteld. Inhoudelijk heeft verweerder het volgende verweer gevoerd.
I. Klachten over de wijze waarop verweerder de werkzaamheden voor klaagster heeft verricht, te beschouwen als ‘nalatig handelen en leidende tot wanprestatie’:
4.2 Verweerder betwist ten stelligste dat hij nalatig is geweest in zijn dienstverlening jegens klaagster en dat hij wanprestatie zou hebben gepleegd. Ter onderbouwing van zijn verweer, wat door de enorme omvang van deze klachtzaak niet volledig sluitend kan zijn, heeft hij zijn verweer beperkt tot drie hoofdcategorieën. Al hetgeen hij daarin niet heeft meegenomen, moet als betwist worden beschouwd.
4.3 Verweerder voert aan dat hij zich vanaf de opdrachtverlening op 26 juni 2015, totdat hij zich volledig als haar advocaat heeft teruggetrokken op 5 maart 2019, tot het uiterste ingespannen om voor klaagster in haar verschillende zaken een zo goed mogelijk resultaat te behalen. Al zijn processtukken met relevante producties zijn op deskundige wijze door hem gemaakt en, na uitvoerige bespreking met en goedkeuring door klaagster, tijdig ingediend. Tijdens zittingen werden vooraf opgestelde en doorgesproken pleitnotities door hem voorgedragen. Instructies van het gerechtshof zijn tijdig door hem opgevolgd. Een verschrijving in een verweerschrift heeft hij bij brief van omstreeks 28 februari 2017 rechtgezet bij de rechtbank. Klaagster heeft daarvan geen nadeel gehad. Hij heeft in nauw overleg met klaagster op voortvarende en zorgvuldige wijze de noodzakelijke juridische acties voor klaagster ondernomen in haar dossiers en haar daarover waar nodig voldoende ingelicht.
4.4 Standaard vond over dit alles veelvuldig en intensief overleg met klaagster plaats. Hij heeft ook uitvoerig met haar gecorrespondeerd. Klaagster wilde nauwlettend op de hoogte worden gehouden van alle hoofd- en bijzaken rondom de procedures, de administratieve zaken daaromheen en de voorbereiding van verweerder. Verweerder is aan deze hoge eisen van klaagster naar beste kunnen tegemoet gekomen vanwege zijn begrip voor de emotionele en moeilijke situatie waarin klaagster zich door haar complexe echtscheiding bevond.
4.5 Volgens verweerder was de samenwerking met klaagster aanvankelijk goed. Na verloop van tijd kreeg hij herhaaldelijk vragen van klaagster en kwamen er discussies over zijn declaraties, de specificaties en overige kosten. Hierop heeft verweerder altijd uitvoerig en inhoudelijk gereageerd richting klaagster. Deze discussies over de declaraties hebben echter geen invloed gehad op zijn grote inzet en de inhoudelijke behandeling van de zaken van klaagster. Om kosten te besparen heeft klaagster ook zelf veel informatie aangeleverd, waaruit verweerder de relevante informatie voor de procedures heeft gehaald.
4.6 Verweerder heeft klaagster in alle lopende procedures uitvoerig gewezen op de proceskansen, -risico’s en kosten. Klaagster heeft hem, zoals ook blijkt uit de met haar gevoerde correspondentie, ondanks zijn negatieve advisering daarna weloverwogen de opdracht gegeven om in hoger beroep te gaan tegen uitspraken van 20 september 2016 (verdeling/verrekening), van 13 september 2017 (partneralimentatie) en van 24 januari 2018 (tegen mr. V O). Ook had verweerder hierin negatief geadviseerd, hij heeft zich ook in die procedures volledig en voortvarend ingezet om de belangen van klaagster te behartigen.
4.7 Ter zitting van de raad heeft verweerder nog toegelicht dat en waarom hij namens klaagster een spoedappel tegen de provisionele vordering heeft ingesteld. Klaagster had volgens verweerder op dat moment geen inkomen en had snel behoefte aan geld. Na uitvoerig overleg met klaagster en het opstellen van de noodzakelijke processtukken heeft hij zo snel als mogelijk op haar uitdrukkelijke verzoek spoedappel ingediend. Het gerechtshof heeft dit spoedappel als een gewoon appel gekwalificeerd en dit appel gevoegd bij de behandeling van de hoofdzaak. Niet was te voorzien dat de rechtbank door al het tijdsverloop in de tussentijd al uitspraak deed, zodat daarmee het spoedappel achterhaald was.
II. Klachten over de door verweerder verzonden declaraties voor zijn werkzaamheden en de wijze waarop door verweerder is omgegaan met de klachten daarover:
4.8 Verweerder betwist gemotiveerd dat zijn handelwijze ten aanzien van zijn declaraties en specificaties voor klaagster klachtwaardig is geweest.
4.9 Bij de aanvang van zijn dienstverlening heeft verweerder op 2 juli 2015 schriftelijk een uurtarief aan klaagster bevestigd van € 180,- ex BTW. Met dit uurtarief is hij klaagster al tegemoet gekomen, omdat dit lager is dan hij normaal in rekening brengt bij een gecompliceerde en bewerkelijke echtscheiding als die van klaagster. Klaagster heeft hem in de periode daarna herhaaldelijk verzocht om declaraties te matigen en ook erop aangedrongen om vaste prijsafspraken te maken. Daarover heeft hij veel contact met klaagster gehad. Om deze tijdrovende discussies met klaagster te voorkomen en om zich weer te kunnen richten op de inhoudelijke zaken, heeft hij sommige declaraties gematigd. Ook heeft hij enkele malen, bij uitzondering en zonder daartoe gehouden te zijn, een vaste prijsafspraak met klaagster gemaakt op een onderdeel van de werkzaamheden en een enkele maal op een enkel onderdeel zijn uurtarief verlaagd naar € 145,- ex BTW. Dit alles omdat hij begrip had voor de moeilijke persoonlijke situatie waarin klaagster zat. Verweerder verwijst ter onderbouwing hiervan naar de veelvuldige correspondentie die hij hierover met klaagster heeft gevoerd, zoals deze is opgesomd in de vaststaande feiten hiervoor.
4.10 In zijn e-mail van 4 mei 2018 heeft hij klaagster gemeld dat hij zich niet kon vinden in haar bezwaren op zijn declaratie van 5 april 2018 en heeft hij haar, ten einde raad vanwege alle eindeloze discussies over zijn declaraties en specificaties, verwezen naar de Geschillencommissie Advocatuur. Ook heeft hij klaagster in diezelfde e-mail laten weten dat in geval betaling van zijn declaraties zou uitblijven, hij zich genoodzaakt voelde om zijn werkzaamheden voor haar op te schorten. Klaagster heeft met het voorleggen van de declaratie aan de Geschillencommissie ingestemd, zodat het niet tot een opschorting van werkzaamheden is gekomen.
4.11 Hij heeft daarna de al door klaagster ondertekende ‘akte van compromis’ voor de Geschillencommissie van haar ontvangen. Vanwege de ervaringen uit het verleden vreesde hij dat ook weer discussie zou ontstaan over het nog door hem uit te declareren onderhanden werk (declaratie van 4 mei 2018). Als ook tegen die laatste declaratie bezwaar  door klaagster zou worden gemaakt, wat ook is gebeurd, konden de twee declaraties beter gelijktijdig aan de Geschillencommissie worden voorgelegd, aldus verweerder. Dat was de reden dat hij de akte niet meteen heeft ondertekend en doorgestuurd. Op 24 mei 2018 is hij door het Ordebureau gebeld met de vraag waarom hij de akte van compromis voor klaagster niet had ondertekend. In dat telefoongesprek heeft hij zijn standpunt uitvoerig toegelicht en heeft hij gevraagd om een bemiddelingsgesprek met klaagster via de deken. Diezelfde dag heeft hij klaagster hierover ook uitvoerig per e-mail ingelicht. In die e-mail heeft hij ook verwezen naar het eerdere voorstel van klaagster in haar e-mail van 18 mei 2018 om met elkaar in gesprek te gaan. Nadat klaagster daarmee uiteindelijk had ingestemd, heeft op 22 juni 2018 een bemiddelingsgesprek bij de deken plaatsgevonden. Over hetgeen daarna is gebeurd, verwijst verweerder naar zijn reactie onder III.
III. Klachten over de wijze waarop verweerder tot beëindiging van zijn werkzaamheden is gekomen:
4.12 Volgens verweerder heeft klaagster aanvankelijk niet gereageerd op zijn voorstel in zijn e mail van 24 mei 2018 om een bemiddelingsgesprek bij de deken te hebben, maar heeft zij daarop pas na zijn rappel van 14 juni 2018 instemmend op gereageerd. Tijdens dat gesprek op 22 juni 2018 werd volgens verweerder afgesproken dat hij klaagster zou helpen met het zoeken naar een opvolgend advocaat in het dossier tegen mr. Van O; daarin moest nog een memorie van grieven worden ingediend. Ook zou hij klaagster nog bijstaan bij de mondelinge behandeling op 12 juli 2018 van de alimentatiekwestie bij het gerechtshof en zou hij, waar nodig, klaagster helpen met het zoeken naar een geschikte advocaat voor de beide andere procedures in hoger beroep. Klaagster heeft hier blij op gereageerd in haar e-mail van 22 juni 2018. Verweerder heeft vanwege de complexiteit van de alimentatiekwestie na verkregen instemming van klaagster de alimentatiezitting voorbereid en samen ter zitting gepleit.
4.13 Op 22 augustus 2018 heeft mr. Van K zich als opvolgend advocaat gemeld om voor klaagster de zaak tegen mr. Van O voort te zetten. In overleg met mr. Van K is het dossier, na betaling van zijn declaratie door DAS en medio 2018 en daarmee tijdig voor de roldatum van 23 oktober 2018, door verweerder afgegeven.
4.14 Op 18 oktober 2018, herhaald op 30 oktober en 20 november 2018, heeft hij klaagster verzocht om aan te geven wie de opvolgend advocaat zou worden voor de twee andere dossiers. Omdat klaagster niets deed, heeft hij op 3 januari 2019 contact met het Ordebureau opgenomen en verzocht om bemiddeling. Op 4 maart 2019 heeft verweerder bericht van mr. Van V ontvangen dat zij de andere dossiers zou overnemen. Op 5 maart 2019 heeft hij zich onttrokken aan de procedures in hoger beroep.
4.15 In de tussenliggende periode heeft hij, na afronding van zijn werkzaamheden in de alimentatieprocedure, nog de nodige werkzaamheden voor klaagster verricht in de lopende procedure over de verdeling/verrekening. Aldus is  hij op uiterst zorgvuldige wijze te werk gegaan waarbij hij klaagster alle gelegenheid heeft geboden om een andere advocaat of advocaten te vinden. Verweerder bestrijdt dat hij klaagster hierbij “onder druk” of “het mes op de keel” heeft gezet. Als iemand al op een vertrouwensbreuk heeft aangestuurd, dan is dat klaagster geweest die achter zijn rug om al vanaf juni 2018 klachten over zijn werkzaamheden bij de deken heeft ingediend.

5 BEOORDELING
5.1 In deze zaak staat de vraag centraal over verweerder de zaken van klaagster tegen haar ex-echtgenoot heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klaagster en of daarbij duidelijke financiële afspraken zijn gemaakt, een en ander als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
5.2 De raad hanteert hierbij als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.3 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.4 De tuchtrechter is bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocatenwet volgen, niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Zoals hierna zal blijken zijn in het onderhavige geval Regel 14, 16, en 17 van belang.
5.5 Met betrekking tot de relatie met de cliënt bepaalt Regel 14 lid 1 dat een advocaat volledige verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de opdracht en daarbij de regie voert, maar daarbij nimmer tegen de kennelijke wil van zijn cliënt mag handelen. Indien tussen de advocaat en zijn cliënt een onoverbrugbaar verschil van mening bestaat over de wijze van aanpak, dan moet de advocaat zich volgens lid 2 terugtrekken. Dat moet de advocaat dan wel - volgens lid 3 - op zorgvuldige wijze doen, waarbij hij er ook voor moet zorgen dat de cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
5.6 Regel 16 lid 1 bepaalt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Volgens lid 3 moet een advocaat ook integer en zorgvuldig handelen in financiële aangelegenheden met zijn cliënt en legt de advocaat daarover een nauwgezette verantwoording af aan die cliënt.
5.7 Regel 17 lid 2 bepaalt dat de advocaat ervoor zorgdraagt dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over het honorarium, de doorbelasting van de kosten en de wijze van declareren.
5.8 Voor de overzichtelijkheid zal de raad de klachtonderdelen van klaagster beoordelen door deze, net als de deken en verweerder dat hebben gedaan, in drie hoofdcategorieën onder te verdelen.
Ten aanzien van I.: Klachten over de wijze waarop verweerder de werkzaamheden voor klaagster heeft verricht, te beschouwen als ‘nalatig handelen en leidende tot wanprestatie’:
5.9 Op basis van de overgelegde stukken, het verhandelde ter zitting en gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder, kan naar het oordeel van de raad niet worden vastgesteld dat verweerder klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. Uit de correspondentie van verweerder met klaagster is gebleken, voor zover relevant opgenomen onder de vaststaande feiten hiervoor, dat hij veelvuldig contact met klaagster heeft gehad en haar daarbij behoorlijk heeft ingelicht over de processtrategie en de stand van zaken in de verschillende procedures. Daarin heeft hij voldoende regie gevoerd en is klaagster nauw bij de dossiers betrokken geweest. Waar nodig heeft verweerder de met klaagster belangrijke informatie en gemaakte afspraken, zowel wat betreft zijn werkwijze en de proceskansen,  risico’s en -kosten als ook over zijn honorarium, schriftelijk aan klaagster bevestigd om elk mogelijk misverstand daarover te voorkomen. Ook heeft verweerder zijn werkzaamheden voortvarend voor klaagster gedaan, processtukken met haar doorgenomen en haar belang daarbij voortdurend voorop gesteld.
5.10  Indien klaagster over het optreden van verweerder zo ontevreden was geweest als nu uit haar omvangrijke klachtzaak blijkt, dan had het in de rede gelegen dat zij haar opdracht aan verweerder al eerder had ingetrokken en (opnieuw) een andere advocaat had benaderd. Dat heeft zij echter niet gedaan, ook niet in de 1,5 jaar waarin zij zonder verweerder daarin te kennen al vele klachten over zijn handelen bij de deken had ingediend. Dat klaagster zich in een moeilijke positie bevond en overdracht aan een nieuwe advocaat, terwijl verweerder al de tweede advocaat was, bezwaarlijk voor haar was, rechtvaardigt niet dat klaagster verweerder over haar klachten bij de deken in het ongewisse heeft gelaten, temeer daar verweerder zich ook in die periode nog altijd met volle inzet op voortvarende wijze heeft ingespannen om de belangen van klaagster op zorgvuldige wijze te behartigen.
5.11 Alle overige verwijten van klaagster die over een tekortkoming in de kwaliteit van de door verweerder verleende dienstverlening gaan, worden als van onvoldoende gewicht, onvoldoende concreet onderbouwd, althans als gemotiveerd weersproken dan wel onvoldoende uit de stukken gebleken, eveneens ongegrond verklaard. Juist bij de door klaagster gebezigde kwalificaties alsmede de ernstige aard van haar klachten had dit wel op haar weg gelegen. De omvang van de stukken draagt daar ook niet aan bij.
Het verwijt dat verweerder zich onvoldoende (deskundig) heeft ingespannen vindt ook geen steun in de gang van zaken omtrent de ingestelde hoger beroepen. Na de  beschikking van de rechtbank van 5 oktober 2016 heeft verweerder klaagster op 20 oktober 2016 gesproken en schriftelijk afgeraden om hoger beroep in te stellen. Op verzoek van klaagster heeft verweerder desondanks op 16 december 2106 appel ingesteld. Na de beschikking van de rechtbank van 13 september 2017 heeft wederom veelvuldig overleg met klaagster plaatsgevonden, zowel  telefonisch als schriftelijk. Hoger beroep werd ook in dit geval door verweerder niet zinvol geacht en afgeraden. Op uitdrukkelijk verzoek van klaagster heeft verweerder desondanks op 12 december 2107 hoger beroep ingesteld. Na het afwijzend vonnis van 24 januari 2018 heeft zich deze gang van zaken herhaald maar ook in dit geval is uiteindelijk op uitdrukkelijk verzoek van klaagster op 24 april 2018 hoger beroep ingesteld. Het voorgaande illustreert dat verweerder de belangen van klaagster centraal heeft gesteld en zo goed als mogelijk heeft behartigd.
5.12 Ter zitting van de raad is nog gebleken dat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan in de verschillende procedures in hoger beroep waarbij verweerder (aanvankelijk) betrokken was. Klaagster heeft die uitspraken om haar moverende redenen niet alsnog in de procedure gebracht, maar slechts een naar het oordeel van de raad betrekkelijk vage toelichting over de uitkomst van die procedures gegeven. Op basis van het huidige dossier kan de raad in elk geval niet vaststellen dat de door verweerder gemaakte en ingediende processtukken niet aan de daaraan te verwachten kwaliteitseisen hebben voldaan of dat verweerder klaagster op ondeskundige wijze heeft bijgestaan.
5.13 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld met voldoende zorg voor de belangen van klaagster zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden in de zin van artikel 46 Advocatenwet. De raad zal dan ook alle klachtonderdelen, die de kwaliteit van de dienstverlening betreffen, ongegrond verklaren. 
Ten aanzien van II.: Klachten over de door verweerder verzonden declaraties voor zijn werkzaamheden en de wijze waarop door verweerder is omgegaan met de klachten daarover:
5.14 Volgens klaagster heeft zij bij aanvang van de dienstverlening met verweerder afgesproken dat hij op basis van een vaste prijsafspraak werkzaamheden voor haar zou verrichten en niet op basis van zijn uurtarief. Verweerder heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Of partijen daadwerkelijk een dergelijke afspraak hebben gemaakt, is een civielrechtelijk oordeel. Het is niet aan de raad om daarover te beslissen. Niet is gebleken dat verweerder op dit onderdeel tuchtrechtelijk tekortgeschoten is. De omstandigheid dat verweerder voor een nauwkeurig omschreven deel van zijn werkzaamheden, in afwijking van toepassing van het gebruikelijke uurtarief, een tussen partijen vaststaande prijsafspraak heeft gemaakt, maakt dit oordeel niet anders. Hetzelfde geldt voor het geval verweerder voor een deel van de declaraties het toegepaste tarief heeft verlaagd.
5.15 Uit de overgelegde stukken, voor zover relevant opgenomen onder de vaststaande feiten hiervoor, is de raad wel gebleken dat verweerder op duidelijke wijze met klaagster heeft gecommuniceerd over zijn tarief en kosten van derden in de verschillende procedures. Klaagster heeft daarmee ook telkens ingestemd waarna verweerder zijn werkzaamheden voor haar heeft voortgezet. Ook heeft verweerder uitvoerig en telkens opnieuw geantwoord op de vele vragen van klaagster over zijn declaraties. De raad is verder gebleken dat verweerder bij onduidelijkheden over specificaties of vergissingen daarin, declaraties heeft gematigd of, zo is ter zitting van de raad gebleken, de declaraties van april en mei 2018 alsnog heeft gecrediteerd. Aldus heeft verweerder ook in financiële aangelegenheden op zorgvuldige wijze gehandeld voor klaagster.
5.16 De tuchtrechter waakt ervoor dat niet excessief wordt gedeclareerd. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.
5.17 Van excessief declareren is de raad op grond van de stukken niet gebleken. Het tarief en, voor zover de raad dat kan afleiden uit de stukken, het aantal eigen gedeclareerde uren van verweerder, staan naar het oordeel van de raad in verhouding tot de blijkens de overgelegde urenspecificaties door verweerder verrichte werkzaamheden. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klaagster in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Overigens is juist de wijze waarop klaagster pleegt te acteren, te weten door zeer veelvuldig en uitvoerig met verweerder (en derden) te communiceren, waarvan ook deze procedure blijk geeft, naar het oordeel van de raad mede redengevend voor het aantal bestede uren.
5.18 Verweerder heeft naar het oordeel van de raad niet zo handig gehandeld door klaagster begin mei 2018 te verwijzen naar de Geschillencommissie Advocatuur, maar de daarvoor noodzakelijke Akte van Compromis niet meteen te ondertekenen. Hij heeft door zijn stilzwijgen klaagster kort in onzekerheid gelaten. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in zijn verweer en ter zitting echter voldoende duidelijk uitgelegd waarom hij op dit punt heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. Op 22 juni 2018 heeft het door verweerder verzochte bemiddelingsgesprek bij de deken met klaagster feitelijk ook plaatsgevonden. Dat als gevolg van dat gesprek en de discussie met klaagster over zijn inmiddels twee - bestreden declaraties de gang naar de Geschillencommissie bij verweerder ondergesneeuwd is geraakt, kan hem tuchtrechtelijk onder de hiervoor geschetste omstandigheden echter niet worden verweten. Daarbij speelt ook een rol dat verweerder tijdens de zitting heeft laten weten dat klaagster die declaraties niet meer hoeft te betalen.
5.19 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder in alle financiële aangelegenheden op zorgvuldige wijze jegens klaagster heeft gehandeld. Nu hem hiervan tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, zal de raad de betreffende klachtonderdelen ongegrond verklaren.
5.20 Alle overige verwijten van klaagster die over een vermeende tekortkoming in de financiële afhandeling gaan, worden als van onvoldoende gewicht, als onvoldoende concreet onderbouwd, althans als gemotiveerd weersproken dan wel onvoldoende uit de stukken gebleken, eveneens ongegrond verklaard.
Ten aanzien van III.: Klachten over de wijze waarop verweerder tot beëindiging van zijn werkzaamheden is gekomen:
5.21 Dat verweerder heeft aangestuurd op een vertrouwensbreuk met klaagster en op het eindigen van de opdracht is de raad uit de tussen partijen gevoerde correspondentie, opgenomen onder de vaststaande feiten hiervoor, niet gebleken en ook niet aannemelijk geworden. Integendeel. Verweerder had, zoals hij ter zitting zelf heeft verklaard, achteraf bezien door de jarenlange discussies over zijn declaraties alle reden gehad om eerder met zijn werkzaamheden voor klaagster te stoppen dan hij nu heeft gedaan.
5.22 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich stapsgewijs en op voldoende zorgvuldige wijze teruggetrokken als advocaat van klaagster en haar belangen daarbij betrokken. Partijen zijn het erover eens dat verweerder tijdens het bemiddelingsgesprek op 22 juni 2018 bij de deken heeft laten weten dat hij geen zin meer had om klaagster nog langer bij te staan. In het midden kan blijven of toen tussen partijen ook is afgesproken dat klaagster voor alle drie nog lopende procedures een andere advocaat moest zoeken. Uit de overgelegde correspondentie van verweerder blijkt dat in elk geval daarna voor hem sprake was van een vertrouwensbreuk waardoor hij niet anders meer kon dan zich te onttrekken als advocaat aan de zaken van klaagster. Dat heeft hij naar het oordeel van de raad op zorgvuldige wijze gedaan door ook voldoende acht te slaan op de belangen van klaagster. De raad heeft daarbij de volgende omstandigheden betrokken.
5.23 Kort na het bemiddelingsgesprek op 22 juni 2018 heeft verweerder de noodzakelijke voorbereidingen gedaan in de alimentatieprocedure en heeft hij klaagster bijgestaan bij de mondelinge behandeling die op 12 juli 2018 bij het gerechtshof was.
5.24 Op 22 augustus 2018 heeft mr. Van K zich als opvolgend advocaat voor klaagster gemeld in het dossier tegen mr. Van O. In de door verweerder geschetste omstandigheden is de raad van oordeel dat hij dat dossier op juiste wijze heeft overgedragen aan mr. Van K en daarbij de processuele belangen van klaagster voldoende in acht heeft genomen.
5.25 Verweerder heeft klaagster in de maanden daarna, tot zijn verzoek om bemiddeling bij deken op 3 januari 2019, herhaaldelijk en duidelijk per e-mail gevraagd om hem de naam van haar opvolgend advocaat voor de twee andere procedures door te geven. Pas op 4 maart 2019 heeft zich een tweede advocaat voor overname van de twee nog lopende zaken van klaagster in hoger beroep bij verweerder gemeld, waarna verweerder zich op 5 maart 2019 aan die zaken heeft onttrokken. Al met al heeft verweerder klaagster dan ook ruim voldoende tijd geboden om in haar complexe dossiers een andere deskundige advocaat te zoeken. In de tussenliggende periode heeft verweerder die handelingen voor klaagster gedaan die nodig waren en daarmee zijn verantwoordelijkheid als advocaat genomen.
5.26 Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is dan ook geen sprake geweest, zodat de raad de betreffende klachtonderdelen ongegrond zal verklaren.
5.27 Alle overige verwijten van klaagster, die over de wijze van onttrekking aan de dossiers van klaagster gaan, worden als van onvoldoende gewicht, als onvoldoende concreet onderbouwd, althans als gemotiveerd weersproken dan wel onvoldoende uit de stukken gebleken, eveneens ongegrond verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline: verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, W.W. Korteweg, K.F. Leenhouts, C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2022.

griffier                                               voorzitter
 
Verzonden d.d. 17 januari 2022