ECLI:NL:TADRARL:2022:406 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-1003/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:406
Datum uitspraak: 02-05-2022
Datum publicatie: 17-11-2023
Zaaknummer(s): 20-1003/AL/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Overige (tussen)beslissingen
Inhoudsindicatie: De raad verklaart het verzet gegrond; verwijst de zaak terug naar de deken met het verzoek het onderzoek naar de klacht en de daarmee samenhangende feiten te hervatten en de raad vervolgens schriftelijk over de uitkomsten van het onderzoek te informeren; bepaalt dat de deken uiterlijk op 15 augustus 2022 aan de raad zal rapporteren over het aanvullende onderzoek; houdt iedere verdere beslissing aan.

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 mei 2022
in de zaak 20-1003/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 april 2021 op de klacht van:

1. klager
2. klaagster 1
3. klaagster 2

tezamen : klagers
gemachtigde klagers: mr. [H], advocaat te [plaats]
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 december 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1049937 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 26 april 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 25 mei 2021 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 24 januari 2022. Daarbij waren klager 1 met zijn gemachtigde aanwezig. Verweerder heeft via een telefonische verbinding aan de zitting deelgenomen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klagers. Ook heeft de raad kennisgenomen van een e-mail met bijlage van verweerder van 10 januari 2022.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 Er is verwevenheid ontstaan tussen de praktijkuitoefening van verweerder in zijn hoedanigheid als advocaat en als bestuurder van zijn vennootschap [E] B.V. Verweerder heeft klagers via zijn vennootschap een bankgarantie verkocht in het kader van het doen van een investering, besprekingen hieromtrent werden gevoerd op het advocatenkantoor van verweerder. Tevens is er enige e-mailcorrespondentie gevoerd via het e-mailadres van het advocatenkantoor van verweer. Verweerder bleek niet in staat tot levering van de bankgarantie, zodat er sprake is van oplichting, fraude en valsheid in geschrifte. Zijn hoedanigheid van advocaat geeft zijn beschuldiging extra gewicht en reflecteert ook op de advocatuur in het algemeen.
2.3 Verweerder heeft aan klagers medegedeeld dat zij op hem konden vertrouwen omdat hij advocaat was. Door deze mededeling heeft verweerder misbruik gemaakt van het algemeen vertrouwen dat het publiek heeft in de advocaten. Advocaten hebben een voorbeeldfunctie waar het gaat om vertrouwen en integriteit. Klagers hebben geconstateerd dat verweerder [E] B.V. heeft geliquideerd via een zogenaamde turboliquidatie waardoor elk verhaal voor klagers onmogelijk is geworden.
2.4 De voorzitter heeft te veel waarde gehecht aan de mededelingen van verweerder en is voorbij gegaan aan de stellingen van klagers. Klagers zijn van mening dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard.

3 FEITEN
3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:
3.2 Verweerder is behalve advocaat en bestuurder van zijn eigen advocatenpraktijkvennootschap ook bestuurder en aandeelhouder van een investeringsvennootschap, [E] B.V. (hierna: vennootschap E.)
3.3 Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap E. besprekingen met klagers gevoerd over het voornemen van klagers om een investering te doen met een mogelijk hoog rendement. Deze investering hield, kort gezegd, in dat de inleg van (onder meer) klager zou worden gebruikt om een bankgarantie te kopen welke een waarde zou hebben die vele malen groter is dan de inleg. Met die bankgarantie konden dan gelden worden vrijgemaakt waarmee kon worden belegd. Het rendement van deze belegging zou een veelvoud zijn van de inleg en zou aan klager toekomen. In dat kader is op 21 maart 2019 een overeenkomst gesloten tussen klagers en vennootschap [E] B.V. Ter uitvoering van deze overeenkomst zijn door klagers betalingen gedaan.
3.4 Uitbetaling van de opbrengst van de investeringen aan klagers heeft niet plaatsgevonden. Klagers hebben alleen op 29 juli 2019 een bedrag van € 30.000,- terugontvangen van vennootschap [E] B.V. Klagers zijn van mening dat sprake is van fraude, oplichting en valsheid in geschrifte door verweerder door aan hen onrealistische rendementen voor te spiegelen waarvan verweerder kon weten dat deze niet op de waarheid berusten.
3.5 Op 11 december 2019 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft aan klagers via vennootschap E. een bankgarantie verkocht in het kader van het doen van een investering, die verweerder niet kan leveren, zodat sprake is van oplichting, fraude en valsheid in geschrifte.
b) Verweerder heeft besprekingen gevoerd op diens advocatenkantoor en aan klagers meegedeeld dat het te storten investeringsgeld aan diens vennootschap E. door deze vennootschap zou worden overgemaakt c.q. overgeboekt naar de derdengeldenrekening van diens advocatenkantoor.
c) Verweerder heeft in totaal een bedrag van € 152.500,- , waarvan € 30.000,- in contant, aan investeringsgeld van klagers ontvangen, zonder dat klagers weten wat met dit bedrag is gebeurd.
d) Verweerder is via een e-mail van zijn advocatenkantoor van 1 maart 2019 middels zijn vennootschap E. met klagers een overeenkomst aangegaan, waarbij klagers in maandelijkse termijnen rendement uitgekeerd zouden krijgen, terwijl zij, afgezien van een eenmalige betaling van € 30.000,- op 29 juli 2019 nimmer uitbetaling van de maandelijkse termijnen hebben ontvangen.
e) Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad door  aan klagers mede te delen dat zij verweerder konden vertrouwen omdat hij advocaat is.
f) Verweerder heeft door een bedrag van in totaal € 30.000,- in contanten aan te nemen van klagers  en door te bemiddelen in een beleggingsproduct zonder vergunning van de AFM in strijd gehandeld met de financiële regels, zoals omschreven in de Verordening op de advocatuur en in de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme.

5 VERWEER
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerder op het verzetschrift en de klachtonderdelen ingaan.

6 BEOORDELING

Ten aanzien van het verzet

6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2 De raad stelt voorop dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: als bestuurder van een vennootschap -, voor de advocaat het advocatentuchtrecht blijft gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
6.3 In de voorzittersbeslissing is overwogen dat beoordeeld zal moeten worden of de klacht ontvankelijk is, nu de verweten gedragingen niet het handelen van verweerder als advocaat, maar als bestuurder in privé van vennootschap E. betreffen. De voorzitter heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat de hoedanigheid van verweerder als bestuurder in privé van vennootschap E. zodanig verbonden is met de advocatenpraktijkuitoefening van verweerder, dat verweerder tuchtrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor zijn handelen en nalaten als bestuurder in privé van vennootschap E. en de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
6.4 De raad is van oordeel dat gelet op deze overweging niet is gebleken dat de voorzitter de volledige bovengenoemde toetsingsnorm heeft toegepast. De voorzitter heeft immers geen oordeel gegeven of de gedragingen van verweerder voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht. Dat betekent dat het verzet gegrond is.

Ten aanzien van de klacht

6.5 Nu het verzet gegrond is, dient de raad de klacht te beoordelen. De raad is van oordeel dat op basis van het door de deken aan de raad toegezonden klachtdossier onvoldoende kan worden vastgesteld wat de relevante feiten en omstandigheden in de onderhavige klachtzaak zijn, die ten grondslag liggen aan de klachten.
6.6 De raad ziet in het bovenstaande aanleiding om de zaak terug te verwijzen naar de deken met het verzoek het onderzoek naar de klacht en de daarmee samenhangende feiten te hervatten en de raad vervolgens schriftelijk over de uitkomsten van het onderzoek te informeren.
6.7 Naar het oordeel van de raad dient in ieder geval nader onderzoek te worden verricht naar de aard en de kenmerken van het in het klachtdossier genoemde beleggingsproduct van vennootschap E. waarvan verweerder bestuurder was, de bemoeienis die verweerder met dat beleggingsproduct heeft gehad en de wijze waarop verweerder zich met betrekking tot dat beleggingsproduct aan klagers heeft gepresenteerd.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verwijst de zaak terug naar de deken met het verzoek het onderzoek naar de klacht en de daarmee samenhangende feiten te hervatten (zoals hierboven is overwogen) en de raad vervolgens schriftelijk over de uitkomsten van het onderzoek te informeren;
- bepaalt dat de deken uiterlijk op 15 augustus 2022 aan de raad zal rapporteren over het aanvullende onderzoek;
- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en C.W.J. Okkerse, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.

Griffier                                                                                                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 2 mei 2022