ECLI:NL:TADRARL:2022:390 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-953/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:390
Datum uitspraak: 14-02-2022
Datum publicatie: 16-03-2023
Zaaknummer(s): 21-953/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager klaagt (onder meer) dat verweerder zich aan klagers zaak heeft onttrokken. De voorzitter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich, gelet op het ontstane verschil van inzicht, kon en mocht onttrekken aan klagers zaak. Klager wilde hoger beroep instellen tegen het vonnis van de rechtbank. Verweerder wilde dat echter niet omdat hij geen mogelijkheden zag voor een succesvol in te dienen hoger beroep. Verweerder was daarom niet gehouden klagers belangen langer te behartigen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzitter ook op zorgvuldige wijze aan de zaak van klager onttrokken. Verweerder heeft (ruim) vóór het verstrijken van de appeltermijn aan klager laten weten dat hij hem niet zal bijstaan in een eventuele appelprocedure, hij heeft klager nogmaals op de appeltermijn gewezen en hij heeft klager laten weten dat hij zich tot een andere advocaat dient te wenden als hij toch in hoger beroep wenst te gaan. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 februari 2022
in de zaak 21-953/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord Nederland (hierna: de deken) van 25 november 2021 met kenmerk 2021 KNN069 / 1458800, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is in een echtscheidingsprocedure verwikkeld met mevrouw M. van H, die wordt bijgestaan door mr. De B. Klager wordt bijgestaan door verweerder.
1.2 Naast de echtscheidingsprocedure liep er een procedure van klager in een bestuursrechtelijke procedure. In deze laatste zaak vond er op 14 januari 2021 een zitting bij de rechtbank Noord-Nederland plaats, waarbij naast klager en verweerder ook mr. De B en haar cliënte aanwezig waren.
1.3 Op 27 januari 2021 heeft de rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak over het opgelegde huisverbod. Tot 10 maart 2021 stond hoger beroep open tegen die uitspraak.
1.4 Verweerder heeft klager telefonisch op de hoogte gebracht van de uitspraak van de rechtbank. Op 6 februari 2021 heeft verweerder klager per mail laten weten geen mogelijkheden te zien voor een succesvol hoger beroep en dat, als klager hoger beroep wilde instellen, hij een ander advocatenkantoor zou moeten benaderen.
1.5 Op 8 juni 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft klager niet beschermd tegen de racistische gedraging van mr. De B bij de mondelinge behandeling op 14 januari 2021.
b) Verweerder heeft onterecht geweigerd in beroep te gaan tegen de beslissing van de rechter.
c) Verweerder heeft zich onterecht onttrokken aan de zaak en heeft klager in de steek gelaten, waardoor hij weken lang zonder advocaat zat.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
3.2 Verweerder heeft tijdens de zitting geen racistische opmerking(en) gehoord en stelt vast dat de rechter op dat moment mr. De B ook niet heeft aangesproken op een racistische opmerking, wat er op duidt dat de rechter ook geen racistische opmerking(en) heeft gehoord. Na de zitting heeft hij pas van klager gehoord dat er sprake zou zijn van een racistische opmerking en toen heeft hij ook aan klager gezegd geen racistische opmerking te hebben gehoord. Het kan hem daarom niet worden kwalijk genomen niet te hebben ingegrepen.
Klachtonderdelen b) en c)
3.3 Het klopt dat verweerder klager niet wilde bijstaan in de hogerberoepprocedure. Dit is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, gezien verweerder per e-mail van 6 februari 2021 heeft aangegeven geen mogelijkheden te zien voor een succesvol in te dienen hoger beroep. Klager had op dat moment nog tot 10 maart 2021 om een andere advocaat te zoeken en hoger beroep in te stellen. Er is dan ook voldoende gelegenheid geweest voor klager om de uitspraak van de rechtbank met een andere advocaat aan te vechten.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Ad klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat mr. De B een racistische opmerking heeft gemaakt. Verweerder heeft aangegeven dat hij dat niet heeft gehoord en ook uit het dossier is niet gebleken dat zo’n opmerking is gemaakt. Bij die stand van zaken kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij niet op de zitting niet heeft ingegrepen. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdelen b) en c)
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Na het vonnis van de rechtbank van 27 januari 2021 wilde verweerder klager niet bijstaan in een door klager gewenste procedure in hoger beroep. Bij e-mail van 6 februari 2021 heeft verweerder dat medegedeeld aan klager en daarbij ook aangegeven waarom hij klager niet wilde bijstaan in die procedure. Klager acht dit handelen van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.4 Uit gedragsregel 14 lid 2 volgt dat de advocaat zich dient terug te trekken, indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost. Uit gedragsregel 14 lid 3 volgt dat wanneer een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dit op zorgvuldige wijze dient te doen en er voor dient te zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
4.5 De voorzitter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich, gelet op het ontstane verschil van inzicht, kon en mocht onttrekken aan klagers zaak. Klager wilde hoger beroep instellen tegen het vonnis van de rechtbank. Verweerder wilde dat echter niet omdat hij geen mogelijkheden zag voor een succesvol in te dienen hoger beroep. Verweerder was daarom niet gehouden klagers belangen langer te behartigen.
4.6 Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzitter ook op zorgvuldige wijze aan de zaak van klager onttrokken. Verweerder heeft (ruim) vóór het verstrijken van de appeltermijn aan klager laten weten dat hij hem niet zal bijstaan in een eventuele appelprocedure, hij heeft klager nogmaals op de appeltermijn gewezen en hij heeft klager laten weten dat hij zich tot een andere advocaat dient te wenden als hij toch in hoger beroep wenst te gaan. De voorzitter is van oordeel dat verweerder daarmee heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze klachtonderdelen zullen daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.

Griffier                                                                                                    Voorzitter

Verzonden d.d. 14 februari 2022