ECLI:NL:TADRARL:2022:369 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-559/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:369
Datum uitspraak: 04-07-2022
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): 21-559/AL/MN
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Overige (tussen)beslissingen
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing in verzet. De vastgestelde feiten kunnen de grond voor de beslissing van de voorzitter niet dragen. Verzet gegrond. De raad acht zich onvoldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of de klacht van klagers, gelet op het verstrijken van de tijd tussen het beklaagde handelen van verweerder en het moment waarop klagers aangegeven hebben dat zij de klacht tegen verweerder weer wilden oppakken, wel of niet ontvankelijk is en of er overigens sprake is van strijd met de goede procesorde. Zaak terug naar deken voor nader onderzoek.

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 juli 2022
in de zaak 21-559/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 16 augustus 2021 op de klacht van:

klagers
over
verweerder,
in zijn hoedanigheid van toenmalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail van 18 mei 2016 hebben klagers aan de voorzitter van het Hof van Discipline om hulp gevraagd bij hun geschil met verweerder. Voor het geval hulp niet mogelijk is hebben klagers gevraagd waar zij met hun klacht over verweerder moeten zijn. In reactie op deze e-mail heeft de griffier van het Hof van Discipline klagers verzocht toe te lichten wat hun klacht tegen verweerder precies inhoudt.
1.2 Bij e-mail van 20 februari 2017 hebben klagers de griffier van het Hof van Discipline bericht dat zij eerst de uitspraak van Het Hof van Discipline inzake de klacht over mr. M. willen afwachten voordat zij verder gaan met de klacht over verweerder.
1.3 Op 16 oktober 2017 hebben klagers verweerder schriftelijk meegedeeld hun klacht over hem binnen afzienbare tijd aan het Hof van Discipline te zullen aanbieden.
1.4 Bij e-mail van 30 juli 2020 hebben klagers het Hof van Discipline bericht dat zij hun klacht over verweerder weer op willen pakken.
1.5 Bij verwijzingsbeslissing van 17 september 2020 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht van klagers van 30 juli 2020 over verweerder voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken). 
1.6 Op 1 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1248577/FB/SD van de deken ontvangen.
1.7 Bij beslissing van 16 augustus 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 16 augustus 2021 verzonden aan partijen.
1.8 Op 6 september 2021 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift dezelfde dag ontvangen.
1.9 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 16 mei 2022. Daarbij waren klagers aanwezig. Verweerder was met kennisgeving vooraf niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 
1.10 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klagers. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerder van 28 april 2022 met bijlagen en van de e-mail van klagers van 1 mei 2022 met bijlagen. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de door klagers overgelegde en namens hen voorgedragen pleitnota en van hetgeen overigens ter zitting naar voren is gebracht.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klagers het niet eens zijn met de beslissing van de voorzitter. Volgens klagers heeft de voorzitter met zijn beslissing de verwijzingsbeslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 17 september 2020 ten onrechte terzijde geschoven. Klagers wijzen erop dat zij hun klacht over verweerder al op 18 mei 2016 bij het Hof van Discipline hebben ingediend en in overleg met het Hof tijdelijk in de wacht gezet, omdat zij de uitkomst van een civiele procedure eerst wilden afwachten. Klagers vragen de raad om de beslissing van het Hof van Discipline van 17 september 2020 te respecteren en hun klacht over verweerder inhoudelijk te beoordelen.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komen klagers in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de klachtomschrijving verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad ziet op grond van het verzetschrift en de ter zitting afgelegde verklaring van klagers aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. Klagers hebben met hun e-mail van 16 mei 2016 (voorwaardelijk) willen klagen over het handelen van verweerder. Zij hebben bij de juiste instantie geklaagd, het Hof van Discipline (hierna ook: het hof) (artikel 46c lid 5 Advocatenwet). Op dat moment was er sinds het handelen van verweerder nog geen drie jaar verstreken. Het hof heeft blijkens zijn antwoord aan klager de e-mail van 16 mei 2016 ook als een klacht opgevat en vraagt om nadere specificatie daarvan. De voorzitter is er in zijn beslissing vanuit gegaan dat de klacht eerst op 30 juli 2020 is ingediend toen klagers middels een reply op een eerdere e-mail aan het hof hebben laten weten dat zij de klacht tegen verweerder weer willen oppakken. De vastgestelde feiten kunnen daarom de grond voor de beslissing van de voorzitter niet dragen. Het verzet is dan ook gegrond. Dit betekent dat de raad zal beoordelen of de klacht van klagers ontvankelijk is en inhoudelijk kan worden beoordeeld.  
4.3 De raad acht zich onvoldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of de klacht van klagers, gelet op het verstrijken van de tijd tussen het beklaagde handelen van verweerder en het moment waarop klagers aangegeven hebben dat zij de klacht tegen verweerder weer wilden oppakken, wel of niet ontvankelijk is en of er overigens sprake is van strijd met de goede procesorde. Onduidelijk is of de orde dan wel het hof na mei 2016, behalve op 20 februari 2017, nog op een ander moment met klagers heeft gecommuniceerd over de gronden van hun klacht en of de orde dan wel het hof klagers een termijn heeft gesteld om hun klacht over verweerder te specificeren. De enige contactmomenten tussen het hof en klagers over de klacht waarover de raad nu beschikt, zijn de e-mails van 18 en 19 mei 2016 en de e-mails van klagers en het hof van 20 februari 2017. Daarom zal de raad de deken vragen om nader onderzoek te doen. Daartoe zal de raad een kopie van het klachtdossier aan de deken verstrekken. De raad wenst door de deken uitsluitend te worden geïnformeerd over alle correspondentie van de Orde van Advocaten Limburg en het Hof van Discipline met klagers over het vervolg op de e-mail van klagers van 18 mei 2016 en de reactie daarop van de griffier van het hof van 19 mei 2016.
4.4 Indien de deken tijdens het aanvullende onderzoek kennis neemt van feiten en omstandigheden die in relatie tot deze klachtzaak aanleiding geven tot het verrichten van aanvullend onderzoek dan staat hem dat vrij.
4.5 De raad bepaalt dat tegen deze tussenbeslissing geen tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
4.6 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- draagt de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland op om aanvullend onderzoek te verrichten zoals hierover in 4.3 weergegeven;
- bepaalt dat de deken uiterlijk op 1 november 2022 aan de raad en partijen zal rapporteren over het aanvullende onderzoek;
- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, P.Th. Mantel, S.J. de Vries en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.

Griffier                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 4 juli 2022