ECLI:NL:TADRARL:2022:363 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-734/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:363
Datum uitspraak: 28-11-2022
Datum publicatie: 16-01-2023
Zaaknummer(s): 22-734/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familiezaak kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2022
in de zaak 22-734/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 13 september 2022 met kenmerk Z 1769391/MK/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en de vrouw zijn gescheiden. Zij hebben twee minderjarige kinderen.
1.2 Bij e-mail van 18 januari 2022 heeft verweerster zich bij klager gemeld als advocaat van de vrouw. Verweerster heeft klager, zakelijk weergegeven, gevraagd om toestemming te verlenen voor een vakantie van de vrouw met de kinderen in het buitenland tussen 18 en 28 februari 2022. Bij de e-mail heeft verweerster een concept-verzoekschrift gevoegd. Klager heeft dezelfde dag geantwoord. Hij heeft in dat antwoord niet inhoudelijk gereageerd op het verzoek van verweerster.
1.3 Op 19 januari heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:

“(…) Cliënte heeft er een dringend belang bij dat zij op korte termijn verneemt of u zélf toestemming verleent voor de vakantie in Oostenrijk, en meewerkt aan het afgeven van het paspoort van (…), dan wel dat de rechtbank op deze verzoeken van cliënte moet beslissen. Reden daarvoor is dat de rechtbank in het laatste geval nog vóór 15 februari as. gevraagd wordt om een inhoudelijke beslissing te nemen.

Het is daarom dat cliënte u vraagt om de gevraagde toestemming uiterlijk aankomende vrijdag te verlenen, alsmede om uw medewerking toe te zeggen aan het afgeven van het paspoort van (…) in verband met de geplande vakantie. Wanneer deze medewerking uitblijft, dan zal - zoals ik u al liet weten in mijn email van 18 januari jl. - het verzoekschrift bij de rechtbank worden ingediend. In dat geval heeft u nog voldoende tijd om juridisch advies in te winnen. Het zal immers nog even duren voordat een mondelinge behandeling wordt ingepland. (…)”

1.4 Op 24 januari 2022 heeft verweerster een verzoekschrift op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (vervangende toestemming vakantie en afgifte van paspoort) ingediend bij de rechtbank. Het verzoekschrift is gelijktijdig naar de rechtbank en naar klager gestuurd. Aan klager heeft verweerster het volgende geschreven:

“Bij gebreke van de gevraagde medewerking binnen de termijn die ik u daarvoor stelde, diende ik vandaag het bijgevoegde verzoekschrift met bijlagen in bij de rechtbank.

Door de rechtbank zal een mondelinge behandeling worden ingepland. U ontvangt daarvoor een uitnodiging. Eventuele verhinderdata voor het inplannen van een mondelinge behandeling, kunt u rechtstreeks doorgeven aan de rechtbank.

U kunt verweer voeren tegen de verzoeken van cliënte tot aan de mondelinge behandeling. U kunt dat doen door een eigen advocaat. Een advocaat kunt u vinden via de website: www.ordevanadvocaten.nl of www.vfas.nl. Hiermee vertrouw ik u voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd.”

1.5 Op 2 februari 2022 om 10.30 uur heeft verweerster klager laten weten dat de behandeling van het verzoekschrift op 15 februari 2022 om 11 uur zal plaatsvinden. Verweerster heeft op 2 februari 2022 om 11.45 uur het volgende aan klager geschreven:

“De rechtbank laat mij weten dat u bezwaar maakt tegen de geplande zittingsdatum op 15 februari as. om 11.00 uur. Ik wijs u erop dat ik u in mijn brief van 24 januari jl. heb aangegeven dat u rechtstreeks uw verhinderdata aan de rechtbank kon doorgeven. Dat hebt u niet gedaan (terwijl u daar dus nu inmiddels ruim een week de tijd voor heeft gehad).

De rechtbank heeft desondanks een alternatieve datum doorgegeven: 8 februari om 12 uur. Graag verneem ik van u vóór vandaag 13 uur of op deze datum beschikbaar bent. Verneem ik niet van u, dan ga ik ervan uit dat u op deze datum wél beschikbaar bent.”

1.6 Klager heeft bij e-mail van 2 februari 2022 van 14.41 uur aan verweerster laten weten dat dinsdag 8 februari 2022 als zittingsdatum niet akkoord is.
1.7 Op 3 februari 2022 heeft verweerster een aanvraagformulier kort geding ingediend bij de rechtbank. Het kort geding ziet ook op toestemming voor de vrouw om met de kinderen op vakantie te gaan. In een bijlage bij het verzoek heeft verweerster het volgende geschreven over verhinderdata:

“Geen verhinderdata tot 15 februari. [Klager] heeft laten weten vanaf 15 februari a.s. met vakantie te zijn.

In verband met de gevraagde voorzieningen, wordt verzocht om een datum voor 15 februari as.

[Klager] is bij email van 24 januari jl. door [verweerster] verzocht om zijn verhinderdata rechtstreeks aan de rechtbank kenbaar te maken. Dat heeft hij niet gedaan.

Op 2 februari jl. is hij door de klachtencoördinator van uw rechtbank (in samenspraak met het regiebureau, daarvan mr. (…)) nogmaals verzocht om zijn verhinderdata kenbaar te maken. Dat heeft hij wederom nagelaten.

Telefonisch heeft [klager] op 2 februari jl. aan [verweerster] laten weten niet beschikbaar te zijn op 15 februari a.s. in verband met een vakantie. Deze datum was als zittingsdatum door mr. (…) voorgesteld . Nu [klager] van 24 januari jl. t/m 2 februari jl. in de gelegenheid was om zijn verhinderdata aan de rechtbank kenbaar te maken, terwijl hij van deze mogelijkheid - zelfs na uitdrukkelijke uitnodiging van de klachtencoördinator - geen gebruik heeft gemaakt, wordt verzocht om een datum te bepalen zonder rekening te houden met verdere (nog door te geven) verhinderdata van [klager].”

1.8 Op 4 februari 2022 is de dagvaarding in kort geding (op verkorte termijn) in persoon aan klager betekend. Bij de betekende dagvaarding zijn de producties 1 tot en met 7 gevoegd.
1.9 Op 4 februari 2022 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:

“Vandaag werd een dagvaarding aan u betekend voor de kort-gedingzitting op 8 februari as. om 12.00 uur. Deze datum is door de rechter vastgesteld. De inhoud van de dagvaarding is gelijk aan de inhoud van het verzoekschrift dat ik u op 24 januari jl. namens cliënte deed toekomen .

De zitting zal worden gehouden in het Gerechtsgebouw van de rechtbank (…).

Indien en voor zover u verweer wilt voeren tegen de door cliënte gevraagde voorzieningen, dan kunt u dat doen door middel van een eigen advocaat. Dan wel kunt u ervoor kiezen om zonder een advocaat verweer te voeren. Uw verweer kunt u mondeling op de zitting voeren, dan wel kunt u schriftelijk vooraf uw standpunt kenbaar maken.

Stukken kunnen worden ingediend door deze per post in tweevoud aan de rechtbank te versturen alsook tevens op voorhand per email: (…)
In de bijlage bij deze email zend ik u een kopie van mijn brief van heden gericht aan de rechtbank met nadere producties. Ik zal u deze ook per post toesturen. Als prod. 8 bij deze brief treft u aan een kopie van de aan u betekende dagvaarding.

Ik wil u vragen om naar de zitting mee te brengen het paspoort van (…) alsook een kopie van uw eigen (geldige) legitimatie.”

1.10 Het kort geding is op 8 februari 2022 mondeling behandeld. Klager is zonder advocaat verschenen. De spreekaantekeningen waarvan klager tijdens de zitting gebruik heeft gemaakt vormen onderdeel van het klachtdossier.
1.11 Op 11 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter een verkort vonnis gewezen in de kort geding-procedure. De vordering van de vrouw is toegewezen. Verweerster heeft het vonnis dezelfde dag naar klager gestuurd.
1.12 Op 25 februari 2022 is het verkorte kort gedingvonnis aangevuld. De voorzieningenrechter heeft onder meer het volgende overwogen:

“Eerlijk proces

4.1. De vader stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een eerlijk proces. Hij is niet of onvoldoende in de gelegenheid gesteld verhinderdata in te dienen en hij heeft onvoldoende tijd gehad een advocaat te vinden die hem kan bijstaan in deze procedure.

4.2. De voorzieningenrechter vindt dat niet gebleken is dat het recht van de vader op een eerlijk proces is geschonden. De vader heeft meerdere keren de mogelijkheid gehad verhinderdata aan [verweerster] en/of de rechtbank door te geven. De zitting was in eerste instantie gepland op 15 februari 2022. Nadat de vader had aangegeven die dag verhinderd te zijn, is de zitting verplaatst naar 8 februari 2022. De vader heeft daarna aangegeven dat deze datum niet akkoord is, maar niet dat hij op die dag verhinderd is. Bovendien gaat het om een kortgedingprocedure en moet er op korte termijn een zitting plaatsvinden, zeker gelet op het feit dat de moeder vervangende toestemming vraagt voor een vakantie vanaf 18 februari 2022. Verder vindt de voorzieningenrechter dat de vader voldoende gelegenheid heeft gehad een advocaat te vinden. [Verweerster] heeft de vader op 18 januari 2022 een e-mail gestuurd waarin zij namens de moeder vraagt om toestemming voor de vakantie, afgifte van het paspoort van [zoon], medewerking met de aanvraag van een nieuw paspoort voor [zoon], en medewerking met de aanvraag van een ID-kaart voor de kinderen. Zij heeft daarbij meegedeeld dat een procedure bij de rechtbank wordt gestart als medewerking van de vader uitblijft. De vader is sindsdien in de gelegenheid geweest een advocaat te zoeken. Niet gebleken is dat hij zich daarvoor heeft ingespannen.”

1.13 Op 10 februari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

“(1) doelbewust nalatig is geweest en de werk instructie van de rechtbank/ het regiebureau om op 2 februari 2022 mijn verhinderdata persoonlijk bij mij op te vragen;

(2) mijn advocaat ter zitting door het gerommel met procedures en zittingsdatum naar voren te halen en daarmee mijn advocaat buitenspel te zetten; en

(3) nu na zitting blijkt te rommelen met de stukken zonder dat ik/ gedaagde ter zitting deze versie tot mijn beschikking had acht ik verwerpelijk. Voor nadere informatie verwijs ik naar de bijlagen.”

2.2 Later heeft klager de klacht als volgt geformuleerd:

“(a) is het doelbewust nalatig zijn in het verzoek van de rechtbank/ het regie bureau om op 2 febr 2022 mijn verhinderdata op te vragen.

(b) het gerommel met zittingsdata naar een zittingsdatum die niet akkoord is van wederpartij, zowel mondeling als schriftelijk bevestigd aan [verweerster]

(c) het gerommel met stukken ter zitting een 4de versie waarover wederpartij geen beschikking had”

2.3 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Klachtonderdelen 1) en 2)
4.2 De voorzitter begrijpt dat klager van mening is dat verweerster onbetamelijk heeft gehandeld door in verband met het verzoekschrift en het kort geding geen verhinderdata op te vragen bij klager (klachtonderdeel 1). De voorzitter begrijpt dat klachtonderdeel 2 ziet op de gang van zaken rondom het plannen van een datum voor de behandeling van het verzoekschrift en het kort geding. Beide klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.
4.3 Op verweerster rustte niet de plicht om voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift verhinderdata op te vragen bij klager. Dit blijkt uit jurisprudentie van de raad (ECLI:NL:TADRARL:2020:248). Niettemin heeft verweerster klager erop gewezen dat hij zijn verhinderingen kon opgeven bij de rechtbank. Verweerster heeft op dit punt niet onbetamelijk gehandeld.
4.4 De datum voor de behandeling van het verzoekschrift is gepland nadat verweerster en de rechtbank klager tevergeefs hadden gewezen op de mogelijkheid om zijn verhinderingen op te geven. De rechtbank heeft de behandeling gepland op 15 februari 2022, waarop klager liet weten dat hij dan verhinderd was. Verweerster heeft klager laten weten dat de rechtbank 8 februari 2022 als alternatieve datum voorstelde. Klager liet weten dat hij met die datum niet akkoord was. Uit de gang van zaken blijkt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerster onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld bij de planning van de behandeling van het verzoekschrift.
4.5 Kennelijk voorzag verweerster in verband met de moeizame planning van de behandeling dat niet tijdig zou worden beslist op het verzoekschrift. Haast was echter geboden, want de vertrekdatum voor de vakantie van de vrouw en de kinderen kwam rap naderbij. Verweerster heeft er toen voor gekozen om in aansluiting op het verzoekschrift een kort geding te starten, waarvoor bij de rechtbank op korte termijn meer ruimte was in het rooster. Dat verweerster niet verplicht was om in verband met het kort geding verhinderingen op te vragen is hiervoor in 4.3 al overwogen. Dat verweerster klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid om verhinderingen op te geven valt haar niet te verwijten; haar eerdere poging om klager te bewegen tot opgave van verhinderingen voor de zaak die zij behandeld wilde zien was tevergeefs gebleken. Daar komt bij dat verweerster de voorzieningenrechter wel heeft gevraagd om rekening te houden met de enige verhindering van klager waarvan verweerster wel op de hoogte was, namelijk de vakantie van klager vanaf 15 februari 2022. Verweerster heeft aldus voldoende zorgvuldig en niet onbetamelijk jegens klager gehandeld. De voorzitter voegt hier nog aan toe dat klager op 8 februari 2022 bij de voorzieningen rechter is verschenen en het woord heeft gevoerd en dat hij ook blijkens de overweging van de voorzieningenrechter niet in zijn belangen is geschaad door de gang van zaken rondom de zittingsplanning.
Klachtonderdeel 3)
4.6 De voorzitter begrijpt dat klager stelt dat hij niet beschikte over alle stukken, althans dat hij niet beschikte over dezelfde stukken als verweerster en de rechtbank. Volgens klager is verweerster op dit punt tekortgeschoten jegens hem.
4.7 Verweerster heeft aangevoerd dat zij klager een afschrift heeft gestuurd van het verzoekschrift met alle bij dat stuk behorende bijlagen. Op 4 februari 2022 is de dagvaarding, met bijlagen 1 tot en met 7 aan klager betekend. Dezelfde dag heeft verweerster bijlagen 8 tot en met 10 naar de voorzieningenrechter en naar klager gestuurd. Productie 8 betrof een afschrift van de betekende dagvaarding. Bijlagen 9 en 10 waren aanvullende bijlagen die de voorzieningenrechter heeft geweigerd toe te voegen aan het dossier.
4.8 Het gevoerde verweer wordt gesteund door de correspondentie in het klachtdossier die hiervoor onder de feiten is weergegeven. Klager heeft klachtonderdeel 3 in het licht van het gevoerde verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel 3 is daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.
 
Griffier                                                                                          Voorzitter

Verzonen d.d. 28 november 2022