ECLI:NL:TADRARL:2022:344 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-392/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:344
Datum uitspraak: 14-11-2022
Datum publicatie: 30-12-2022
Zaaknummer(s): 22-392/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. De raad verklaart een klacht over de dienstverlening en over de hoogte van de declaratie in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 14 november 2022
in de zaak 22-392/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 augustus 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN109-zaak 1496862 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2022. Daarbij was verweerder aanwezig. Klaagster is, hoewel op een correcte wijze opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerder met bijlagen van 26 augustus 2022.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 30 december 2019 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een familierechtelijke zaak. Zij wilde haar geregistreerd partnerschap laten ontbinden. Ook wilde zij aanspraak maken op partneralimentatie.
2.2 Bij brief van 30 december 2019 heeft verweerder de opdracht schriftelijk aan klaagster bevestigd. Met betrekking tot de financiële afspraken is (onder meer) het volgende vermeld:

”Met betrekking tot mijn honorarium voor de behandeling van uw kwestie hebben wij vastgesteld dat u op basis van uw inkomen vermoedelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. In weerwil daarvan doet u van die mogelijkheid uitdrukkelijk afstand, zodat ik mijn dossier op basis van het gebruikelijke uurtarief zal behandelen. Ons normale uurtarief is € 210,-- excl. 21 % BTW.”.

2.3 De wederpartij wordt bijgestaan door mr. S.
2.4 Op 1 oktober 2020 heeft verweerder een verzoekschrift tot het vaststellen van voorlopige partneralimentatie ingediend.
2.5 Vóór de mondelinge behandeling, betrekking hebbend op de verdeling van de gemeenschap die stond gepland op 1 april 2021, moesten partijen het formulier “verdelen en verrekenen” indienen. Mr. S heeft het formulier op 2 maart 2021 bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft dat formulier op 3 maart 2021 aan klaagster doorgestuurd en haar ook in concept het door hem ingevulde formulier ter goedkeuring toegestuurd.
2.6 Op 3 maart 2021 heeft klaagster verweerder te kennen gegeven dat zij niet langer van zijn diensten gebruik wenste te maken.
2.7 Op 10 maart 2021 heeft verweerder zijn eindfactuur met urenspecificatie aan klaagster gestuurd.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de belangen van klaagster niet op juiste wijze te behartigen; hij heeft zijn diensten als advocaat niet op juiste wijze verleend door geen echtscheidingsconvenant te adviseren, door niet tijdig bij voorlopige voorziening partneralimentatie te vragen en door de alimentatie en de pensioenverevening niet goed te berekenen;
b) niet te voorkomen dat het formulier “verdelen en verrekenen” zonder overleg met hem door de advocaat van de wederpartij is samengesteld en is ingediend;
c) geen specificatie van de advocaatkosten te verstrekken, waardoor klaagster deze post voor de Inkomstenbelasting niet kon aftrekken;
d) een eindfactuur op te stellen die niet klopt en ten onrechte 5,5 uur te declareren voor het onderzoeken van het “verdelen en verrekenen” formulier;
e) zijn werkzaamheden op basis van zijn uurtarief te verrichten, terwijl klaagster recht had op een toevoeging na peiljaarverlegging;
f) klaagster niet professioneel bij te staan, maar wel veel uren in rekening te brengen terwijl klaagster veel voorwerk heeft moeten doen.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Uit de aanmelding voor het intakegesprek op 30 december 2019 blijkt geen noodzaak voor een voorlopige voorziening. Klaagster woonde toen nog bij haar ex-partner. Bovendien heeft verweerder (twee dagen nadat klaagster hem dat op 29 september 2020 heeft gevraagd) een verzoek tot voorlopige partneralimentatie ingediend. Ten aanzien van de berekening van de alimentatie wijst verweerder op de e-mail van 27 juli 2020 waarin hij heeft geschreven dat is gerekend met een fictief pensioen, nu niet duidelijk was welk gedeelte klaagster bij de verevening van de pensioenrechten zou ontvangen.
4.3 Op 3 maart 2021 heeft verweerder het door mr. S ingevulde formulier “verdelen en verrekenen” aan klaagster doorgestuurd, inclusief het concept van het door hem opgestelde formulier. Het door mr. S ingediende formulier heeft verweerder niet samen met mr. S opgesteld. Voor indiening van het formulier “verdelen en verrekenen” dat verweerder namens klaagster had opgesteld, gaf zij geen goedkeuring.
4.4 Op 10 maart 2021 heeft verweerder zijn eindfactuur met urenspecificatie aan klaagster gestuurd. Op die urenspecificatie is duidelijk vermeld waar hij zijn uren aan heeft besteed. Klaagster wilde een nadere specificatie, maar de toegestuurde specificatie was al per verrichting gespecificeerd. Verweerder heeft niet 5,5 uur gedeclareerd voor het bestuderen van het formulier dat mr. S heeft opgesteld. Dit blijkt ook uit het urenoverzicht, waar staat dat verweerder hier 1,5 uur aan heeft besteed. Die tijd zag niet alleen op het formulier zelf maar ook op de stukken die bij dat formulier zaten.
4.5 In de opdrachtbevestiging heeft verweerder duidelijk opgenomen dat, hoewel klaagster wellicht aanspraak zou kunnen maken op gefinancierde rechtsbijstand, hij haar alleen op basis van zijn uurtarief zou bijstaan.

5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a)
5.3 De kern van dit klachtonderdeel is het verwijt dat verweerder namens klaagster niet (tijdig) bij voorlopige voorziening partneralimentatie heeft gevraagd. De raad constateert dat klaagster op 29 september 2020 aan verweerder heeft verzocht om voorlopige partneralimentatie aan te vragen. Twee dagen later heeft verweerder namens klaagster een verzoekschrift tot het vaststellen van een voorlopige partneralimentatie ingediend. Eerder heeft klaagster daar niet om gevraagd. Op grond van de stukken - mede gelet op de door verweerder aangevoerde omstandigheden - is van een noodzaak om dit verzoek (eerder) te doen, niet is gebleken. Ook is naar het oordeel van de raad niet vast komen te staan dat verweerder de alimentatie en de pensioenverevening niet goed heeft berekend. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.4 Klaagster stelt dat verweerder het formulier ‘verdelen en verrekenen’ samen met de advocaat van de wederpartij heeft opgemaakt en ingediend. Verweerder heeft aangevoerd dat hij het door mr. S, de advocaat van de wederpartij, ingevulde formulier ‘verdelen en verrekenen’ en het concept van het door hemzelf opgestelde formulier aan klaagster heeft gestuurd. Verweerder betwist dat hij het door mr. S ingediende formulier samen met mr. S heeft opgesteld. Ook uit de stukken is dat niet gebleken. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.
Klachtonderdeel c)
5.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij hem geen specificatie van de advocaatkosten heeft verstrekt. De raad overweegt hierover als volgt. Op 10 maart 2021 heeft verweerder zijn eindfactuur met urenspecificatie aan klaagster gestuurd. Verweerder heeft klaagster dus wel degelijk een urenspecificatie verstrekt. Voor zover klaagster heeft willen betogen dat verweerder deze urenspecificatie nog nader had moeten specificeren, dan is de raad van oordeel dat verweerder daartoe niet was gehouden. Op de toegezonden urenspecificatie staat voldoende duidelijk en gespecificeerd vermeld waaraan verweerder zijn uren heeft besteed. Verweerder heeft daarmee gedeclareerd overeenkomstig de regels, waaronder het bepaalde in gedragsregel 17. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.6 Klaagster stelt dat verweerder te veel tijd, te weten 5,5 uur, heeft gedeclareerd voor het onderzoeken van het formulier ‘verdelen en verrekenen’. De raad is van oordeel dat uit het door verweerder opgemaakte urenoverzicht volgt dat hij 1,5 uur heeft besteed aan het doornemen van het door de advocaat van de wederpartij opgestelde formulier. Op de zitting van de raad heeft verweerder uitgelegd dat hij in die 1,5 uur niet alleen het formulier maar ook de stukken die met dat formulier waren meegezonden, heeft bestudeerd. Voorts heeft hij tijd gedeclareerd voor het opstellen van zijn eigen formulier. Mede gelet op deze verklaring van verweerder is van excessief declareren niet gebleken. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staan naar het oordeel van de raad in verhouding tot de blijkens de overgelegde urenspecificatie door verweerder verrichte werkzaamheden. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klaagster in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn niet gebleken.
Klachtonderdeel e)
5.7 Klaagster stelt dat op het moment dat haar financiële positie wijzigde, verweerder had moeten onderzoeken of zij in aanmerking kwam voor een toevoeging. De raad volgt klaagster hierin niet. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat klaagster en verweerder in hun eerste gesprek al hebben vastgesteld dat klaagster op basis van haar inkomen vermoedelijk in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand. In weerwil daarvan heeft klaagster van die mogelijke aanspraak uitdrukkelijk afstand gedaan en is afgesproken dat verweerder klaagster op betalende basis zou bijstaan. Gelet op deze tussen klaagster en verweerder gemaakte vaststelling en betalingsafspraak is een wijziging van klaagsters financiële positie op een later moment niet relevant. Verweerder was op grond van die wijziging dan ook niet gehouden om (nogmaals) te bespreken of te onderzoeken of klaagster in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtshulp. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.8 Aan dit klachtonderdeel, waarin klaagster verweerder niet iets anders verwijt als in de bovenstaande klachtonderdelen komt geen zelfstandige betekenis toe.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans en  G.N. Paanakker, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.

Griffier                                                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 14 november 2022