ECLI:NL:TADRARL:2022:306 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-475/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:306
Datum uitspraak: 05-09-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Zaaknummer(s): 22-475/AL/MN
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van voormalig deken. Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad en hem kan dus geen tuchtrechtrechtelijk verwijt worden gemaakt.  Verweerder heeft toegelicht dat de derde klacht van klager over mr. X door een menselijke fout niet meteen in behandeling is genomen. In zijn verweer heeft verweerder daar zijn excuses voor aangeboden. Niet gebleken dat verweerder heeft geweigerd om de klacht in behandeling te nemen en de stukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. Van een heimelijke samenspanning tussen verweerder en mr. X, zoals klager in zijn stukken heeft gesteld maar niet feitelijk heeft onderbouwd, is in het geheel niet gebleken. Van klager mag verwacht worden dat hij dergelijke boude uitspraken met voldoende bewijsstukken onderbouwt of dit soort beschuldigingen achterwege laat. Het tuchtrecht is niet gemaakt voor het uitvechten van allerlei geschillen tussen cliënten en advocaten die niet zien op de deugdelijke uitvoering van het vak van advocaat. De aanvullende stukken die klager nog heeft ingediend, hebben geen betrekking op de concrete klacht over verweerder en kunnen dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 september 2022
in de zaak 22-475/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
 
klager
over
verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna ook: de deken) van 10 juni 2022 met kenmerk Z 1498716 HH/SD, door de raad op dezelfde datum ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Verder heeft de voorzitter kennisgenomen van drie e-mails van klager van 1 juli 2022 met bijlagen. 

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 15 maart 2021 heeft klager een derde klacht, bestaande uit zes onderdelen, over mr. X bij verweerder ingediend.
1.2 Op 31 mei 2021 heeft klager een e-mail verstuurd naar de griffie van de raad van discipline Den Haag en de griffie van het Hof van Discipline (hierna: het hof) waarin hij – kort gezegd – heeft vermeld dat verweerder en mr. X niet hebben gereageerd op zijn klacht van 15 maart 2021.
1.3 Op 1 juni 2021 heeft een griffiemedewerker van het hof klager gemaild dat de voorzitter een klacht over verweerder voor onderzoek kan verwijzen naar een deken van een andere Orde van Advocaten.
1.4 Op 5 juli 2021 heeft klager per e-mail bij de voorzitter van het hof een klacht over verweerder ingediend. Deze e-mail is in cc naar het Haagse Ordebureau verstuurd.
1.5 Op 9 juli 2021 is namens verweerder naar klager gemaild dat zijn klacht van 15 maart 2021 abusievelijk niet in behandeling is genomen, waarvoor excuses is aangeboden, en dat de klacht alsnog in behandeling zou worden genomen. In dezelfde e-mail zijn een aantal vragen aan klager gesteld ter verduidelijking van de klacht.
1.6 Op 13 juli 2021 heeft klager per e-mail gereageerd op de namens verweerder gestelde vragen over de klacht.
1.7 Op 16 juli 2021 is namens verweerder naar het hof gemaild dat de derde klacht van klacht over mr. X abusievelijk niet in behandeling was genomen, maar inmiddels wel, en dat klager daarvan per e-mail van 9 juli 2021 op de hoogte is gesteld.
1.8 Op 20 juli 2021 heeft klager het hof laten weten zijn klacht over verweerder niet in te trekken.
1.9 Bij verwijzingsbesluit van 30 juli 2021 heeft de voorzitter van het hof het onderzoek naar de klacht verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.
1.10 Vanaf 1 september 2021 is verweerder geen deken meer van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft geweigerd de op 15 maart 2021 door klager ingediende klacht over mr. X in behandeling te nemen. Het gaat om een derde klacht van klager over mr. X, bestaande uit zes klachtonderdelen;
b) verweerder heeft niet gereageerd op de herinnering van klacht van 31 mei 2021 en heeft klagers klacht onbeantwoord gelaten;
c) verweerder heeft de derde klacht van klager over mr. X pas op 9 juli 2021 in behandeling genomen.
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerder aangevoerd dat de klacht door een menselijke fout op het Ordebureau niet in behandeling genomen, maar dat dit geen bewuste beslissing is geweest en dat hij hierover ook geen contact met mr. X heeft gehad. Verweerder biedt in het kader van zijn verweer (nogmaals) zijn excuses aan voor de ontstane vertraging in de behandeling van de klacht. Verder heeft verweerder aangevoerd dat klager zijn e-mail van 31 mei 2021 niet ook naar hem of naar het Ordebureau Den Haag heeft verstuurd en dat hij daar pas op 5 juli 2021 kennis van heeft kunnen nemen. Tot slot heeft verweerder erkend dat de klacht pas op 9 juli 2021 in behandeling is genomen, waarbij verweerder heeft opgemerkt dat hij de ontstane vertraging betreurt.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De klacht van klager gaat in alle onderdelen over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van voormalig deken. Daarbij neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Klachtonderdelen a), b) en c)
4.2 Klachtonderdelen a), b) en c) gaan in de kern over het handelen van verweerder ten aanzien van de door klager ingediende, derde, klacht over mr. X. Daarom lenen deze onderdelen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
4.3 De voorzitter is op grond van de stukken van oordeel dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad en hem dus geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft toegelicht dat de derde klacht van klager over mr. X door een menselijke fout niet meteen in behandeling is genomen. In zijn verweer heeft verweerder daar zijn excuses voor aangeboden. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder heeft geweigerd om de klacht in behandeling te nemen en de stukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. Uit de e-mail van 31 mei 2021 blijkt dat deze alleen naar de raad van discipline Den Haag en het hof is verstuurd en niet ook naar verweerder en/of het Haagse Ordebureau. Verweerder heeft die herinneringsmail toen dus niet ontvangen en hij heeft daar op dat moment ook niet op kunnen reageren. Naar aanleiding van klagers e-mail van 5 juli 2021, die wel in cc naar het Haagse Ordebureau is verstuurd, is namens verweerder op 9 juli 2021 gereageerd waarna de klacht alsnog in behandeling is genomen. Van een heimelijke samenspanning tussen verweerder en mr. X, zoals klager in zijn stukken heeft gesteld maar niet feitelijk heeft onderbouwd, is de voorzitter in het geheel niet gebleken. Van klager mag verwacht worden dat hij dergelijke boude uitspraken met overtuigende bewijsstukken onderbouwt, of dat hij dit soort beschuldigingen achterwege laat. Het tuchtrecht is niet bedoeld voor het uitvechten van allerlei geschillen tussen cliënten en advocaten die niet zien op de deugdelijke uitvoering van het vak van advocaat. De aanvullende stukken die klager nog heeft ingediend, hebben geen betrekking op de concrete klacht over verweerder en kunnen dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Omdat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar 5 september 2022.

Griffier                                                                                            Voorzitter

Verzonden d.d. 5 september 2022