ECLI:NL:TADRARL:2022:300 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-031/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:300
Datum uitspraak: 21-11-2022
Datum publicatie: 29-11-2022
Zaaknummer(s): 22-031/AL/MN
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt over de dienstverlening door verweerster. Er was gebrek aan helderheid over de te volgen procedure. Klaagster werd zonder enig overleg geschrapt uit een procedure. Ook reageerde verweerster niet op telefoontjes en e-mails en gaf uiteindelijk aan niet voor klaagster te willen optreden. Naar het oordeel van de raad zijn de klachten deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn deels ongegrond omdat verweerster aantoonde voldoende gereageerd te hebben.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 november 2022
in de zaak 22-031/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 maart 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 11 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1357820/FB/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft zich in 2016 tezamen met haar broer en haar zus tot verweerster gewend met het verzoek hen terzijde te staan in een erfeniskwestie. Verweerster heeft op 1 november 2016 een opdrachtbevestiging aan de broer verzonden.
2.3 Verweerster heeft op 10 april 2017 namens de broer, de zus en klaagster een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij de rechtbank Assen. Dit verzoek is op 11 september 2017 ingetrokken.
2.4 In januari 2019 heeft de broer van klaagster verweerster verzocht een dagvaardingsprocedure te starten. Bij brief van 20 februari 2019 heeft verweerster klaagster bericht dat zij niet langer in staat en bereid is klaagster bij te staan en haar te betrekken in de verdere procedure. Klaagster stelt deze brief niet te hebben ontvangen.
2.5 Klaagster heeft op 23 juni 2019 via Facebook een bericht aan haar broer gestuurd dat zij geen vertrouwen in verweerster heeft.
2.6 Op 6 april 2020 heeft verweerster de betekende dagvaarding aan de rechtbank Noord Nederland gezonden. Klaagster is geen partij in deze procedure.
2.7 Bij e-mail van 3 januari 2021 heeft klaagster aan verweerster aangegeven dat zij zich wil voegen in de procedure. Zij schrijft onder meer:

“mijn broer heeft een groot vertrouwen in u en daarom zal ik mij bij hen voegen en mij ook door u laten vertegenwoordigen. …. U zou nog een en ander van mij nodig hebben voordat ik weer zou kunnen meedoen met de zaak.”

2.8 Verweerster heeft bij e-mail van 11 maart 2021 aan klaagster bericht niet voor haar te kunnen optreden.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet helder te zijn over de te volgen procedure. In het eerste gesprek in 2016 heeft verweerster toegezegd de zaak op te pakken door informatie te verzamelen. Verweerster heeft een voorlopig getuigenverhoor gevraagd. Klaagster heeft geen antwoord gekregen op haar vraag welke vragen er bij dat verhoor gesteld zouden worden. Toen werd het verhoor ingetrokken. Verweerster heeft nooit uitgelegd waarom bepaalde stappen werden genomen. Processtukken zijn nooit in concept voorgelegd.
b) geen antwoord te geven op vragen van klaagster. Er was geen verslaglegging. De brief van 20 februari 2019 heeft klaagster nooit ontvangen. Zonder enig overleg is klaagster geschrapt als partij in de procedure.
c) niet te reageren op e-mails en telefoontjes en op 11 maart 2021 aan te geven niet voor klaagster te kunnen optreden. Klaagster heeft zich nooit uit de zaak teruggetrokken. Pas op 11 maart 2021 heeft verweerster na verschillende telefoontjes en e-mails gemeld niet te kunnen optreden voor klaagster.

4 VERWEER
Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd
Klachtonderdeel a)
4.1 Bij het eerste gesprek met klaagster en haar broer en zus heeft verweerster uitgelegd dat de voorliggende gegevens te summier waren om rechtstreeks te gaan dagvaarden. Vervolgens heeft verweerster voorgesteld een voorlopig getuigenverhoor te houden. Daarbij was klaagster ook partij. Omdat enerzijds het verblijvensbeding en anderzijds de opgave van de successierechten diametraal tegenover elkaar stonden heeft verweerster contact gezocht met een specialist op het gebied van erfrecht. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster het dossier verder bestudeerd. Na overleg heeft verweerster het getuigenverhoor ingetrokken. Op verzoek van de broer en zus van klaagster heeft verweerster een dagvaardingsprocedure aangespannen nadat zij tevergeefs geprobeerd had klaagster te bereiken. Klaagster was geen partij in die procedure.
Klachtonderdeel b)
4.2 Omdat verweerster klaagster niet kon bereiken heeft zij op 20 februari 2019 een brief gestuurd waarin zij heeft geschreven dat zij wegens het ontbreken van vertrouwen niet verder voor klaagster kon optreden.
Klachtonderdeel c)
4.3 Gegeven het bericht van 23 juni 2021 van klaagster aan haar broer en het feit dat klaagster niet gereageerd heeft op de brief van 20 februari 2019 was het voor verweerster niet langer mogelijk en wenselijk klaagster te betrekken bij de procedure. Verweerster heeft één telefoongesprek met klaagster moeten beëindigen omdat zij een afspraak had.

5 BEOORDELING
5.1 Klaagster klaagt over de dienstverlening door verweerster. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.2 Dit onderdeel van de klacht betreft het door klaagster ervaren gebrek aan helderheid over de te volgen procedure. In 2016 heeft het intakegesprek met verweerster plaatsgevonden. Klaagster heeft toen vragen gesteld waarop zij stelt geen antwoord te hebben gekregen. In 2017 is een getuigenverhoor gestart en weer ingetrokken. Bij het besluit om het getuigenverhoor in te trekken is klaagster niet betrokken. Wat hier ook van zij, op grond van artikel 46g Advocatenwet dient een klacht binnen drie jaren te worden ingediend nadat de verweten handelingen hebben plaatsgevonden of men kennis heeft kunnen nemen van die handelingen. De verwijten van klaagster in dit onderdeel van de klacht zien op handelingen of het ontbreken van handelingen in de jaren 2016 en 2017. Klaagster heeft haar klacht op 11 maart 2021 ingediend, derhalve meer dan drie jaren later. Zij dient daarom op dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Klachtonderdeel b) en c)
5.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij zonder enig overleg is geschrapt uit de procedure. Verweerster reageerde niet op telefoontjes en e-mails en gaf uiteindelijk aan niet voor klaagster te willen optreden. De onderdelen b) en c) van de klacht lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Uit de e-mail van klaagster van 3 januari 2021 blijkt naar het oordeel van de raad dat klaagster er op dat moment vanuit ging dat er geen advocaat-cliënt relatie bestond tussen klaagster en verweerster. Zij wilde “weer meedoen”. Verweerster heeft hier uiteindelijk op gereageerd met de mededeling dat zij gezien het door klaagster in het verleden getoonde gebrek aan vertrouwen, niet voor haar kon optreden. Daarmee heeft verweerster voldoende zorgvuldig gehandeld en treft haar geen tuchtrechtelijk verwijt. Deze onderdelen van de klacht zijn daarom niet gegrond.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. Y. Nijhuis, H.Q.N. Renon, H.J. Voors, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.

Griffier                                                                Voorzitter

Vezonden d.d. 21 november 2021