ECLI:NL:TADRARL:2022:30 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-702/AL/OV/D 21-703/AL/OV/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:30
Datum uitspraak: 28-03-2022
Datum publicatie: 29-03-2022
Zaaknummer(s):
  • 21-702/AL/OV/D
  • 21-703/AL/OV/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaren tegen advocaat-eigenaar en tegen een advocaat-werknemer van dat kantoor. Naar het oordeel van de raad is het verdienmodel van het kantoor van verweerders, waarbij toevoegingen efficiënt en gestroomlijnd worden aangevraagd en cliënten voortvarend worden bijgestaan zodat hun werkzaamheden in die toevoegingszaken voldoende rendabel zijn, op zich toelaatbaar. Het gaat de raad daarbij om de uitvoering van die werkwijze door verweerders, die daarin ieder een eigen verantwoordelijkheid hebben.De raad is op grond van de door de raad vastgestelde door verweerders gehanteerde werkwijze van oordeel dat zij niet het belang van hun cliënt voorop stelden maar het belang om zoveel mogelijk zaken en toevoegingen binnen te halen, waarmee alleen het kantoorbelang was gediend. Het najagen van hun eigen verdienmodel oordeelt de raad extra verwijtbaar omdat verweerders zeer kwetsbare en afhankelijke cliënten in hun bijstandszaken op de tuchtrechtelijk ontoelaatbare manier bijstonden, terwijl juist die cliënten extra zorg van hun advocaat nodig hadden. Beide verweerders hebben met hun handelen het aanzien in de advocatuur geschaad. Zij hebben naar het oordeel van de raad in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit (artikel 10a Aw), met artikel 46 Aw door niet te handelen als een behoorlijk advocaat betaamt door niet het cliëntbelang voorop te stellen (gedragsregel 2) en hebben in strijd met bepalingen uit de Voda gehandeld. De eigenaar van het kantoor wordt tuchtrechtelijk ook verweten dat hij een ontoelaatbaar verdienmodel op zijn kantoor heeft geïmplementeerd en dat zelf ook heeft uitgevoerd. De werknemer-advocaat wordt tuchtrechtelijk verweten dat hij als advocaat/werknemer met een eigen verantwoordelijkheid geen medewerking had mogen verlenen aan de ontoelaatbare werkwijze op zijn kantoor. Hoewel dus met een iets andere achtergrond verklaart de raad dan ook de dekenbezwaren tegen beide verweerders gegrond. De raad legt, gezien specifiek aan de kantooreigenaar toe te rekenen omstandigheden, aan hem een voorwaardelijke schorsing op en aan de advocaat-werknemer een berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 maart 2022
in de zaken 21-702/AL/OV/D en 21-703/AL/OV/D
naar aanleiding van de dekenbezwaren van:

deken
mr. C.A.M. Luttikhuis, in zijn hoedanigheid van deken in de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel
over
mr. H (zaak 21-702/AL/OV)
mr. G (zaak 21-703/AL/OV)

samen ook: verweerders
gemachtigde: mr. S, advocaat te B

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In beide zaken:
1.1    Bij brief van 23 augustus 2021, met 13 bijlagen, door de raad digitaal op dezelfde datum ontvangen, heeft de deken dekenbezwaren ingediend jegens verweerders.  
1.2    De dekenbezwaren zijn behandeld ter zitting van de raad van 10 december 2021 in aanwezigheid van de deken en verweerders, bijgestaan door hun gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier in beide zaken. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift, met bijlagen, van de gemachtigde van verweerders van 26 november 2021, alsmede het e-mailbericht van de gemachtigde van verweerders van 28 november 2021 met een verbeterde versie van het verweerschrift, door de raad diezelfde dag ontvangen via We Transfer.

2    FEITEN
In beide zaken:
Voor de beoordeling van de dekenbezwaren gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1    Mr. H is in 2012 beëdigd als advocaat. Sinds 1 januari 2018 oefent hij de praktijk uit onder de naam [S….] advocaten B.V. (hierna verder: [S….] advocaten). Mr. H en mr. [M-1] zijn middels hun praktijkrechtspersonen de vennoten. Het kantoor heeft twee vestigingen, waarvan één vestiging - die van mr. H - in het arrondissement van de deken. De andere vestiging valt onder het toezicht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna verder: deken Noord-Nederland). In de vestiging van verweerders is de aandacht gericht geweest op bijstandszaken. Inmiddels worden in die vestiging geen bijstandszaken meer gedaan maar vooral arbeidsongeschiktheidszaken, veelal op basis van gefinancierde rechtsbijstand.
2.2    Mr. G is in 2008 beëdigd als advocaat en is, na een aantal jaren uitgeschreven te zijn geweest, op 28 februari 2018 herbeëdigd. Hij is als advocaat in loondienst werkzaam bij [S….] advocaten in de vestiging van mr. H. Naast mr. G is op diezelfde vestiging ook nog één andere advocaat werkzaam, maar dit betref een advocaat die nog stagiaire is en om die reden buiten het onderzoek van de deken is gehouden. Mr. O heeft bij het kantoor van verweerders gewerkt.
2.3    Op 20 juni 2019 is namens de deken door een lid van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel een kantoorbezoek bij verweerders afgelegd. Geconstateerd is dat twee advocaat-stagiaires niet werkzaam waren op het kantoor van hun patroons, verweerders, maar feitelijk kantoor hielden in de andere vestiging van [S….] advocaten in het andere dekenarrondissement. Dit heeft tot een dekenbezwaar geleid waarin het Hof van Discipline op 2 november 2020 jegens mr. H uitspraak heeft gedaan (200139D).
2.4    Op 30 juli 2019 heeft de deken een klacht ontvangen van advocaat mr. O. In zijn e-mail heeft mr. O aangegeven dat hij door mr. H en mr. [M-1] werd verplicht om klachtwaardig te handelen door in te stemmen met correspondentie op zijn naam zonder dat hij daarvoor opdracht had gegeven. Volgens mr. O is hij op 30 juli 2019 door mr. H op staande voet ontslagen nadat hij deze ontoelaatbare werkwijze van het kantoor heeft aangekaart in een interne e-mail aan alle medewerkers van [S….] advocaten. Mr. O heeft zijn klacht tegen mr. H niet doorgezet.
2.5    De deken heeft daarna van een oud-werknemer van [S….] advocaten een signaal ontvangen over de wijze van functioneren van het kantoor, die daartoe een verslag van het kantooroverleg van 11 januari 2019 heeft meegestuurd. Voor zover relevant staat in dat verslag:

“punt 6 werkafspraken

Toevoegingen tussentijds beëindigen na 2 betaalherinneringen, zelfs als er aangegeven is dat er bijzondere bijstand is aangevraagd.

Wanneer stop je met werkzaamheden? Alleen wanneer iemand aangeeft dat ie wil stoppen met de diensten. Alle andere keren kan je de werkzaamheden voortzetten. (…)

Belangrijk om in de gaten te houden dat er in ieder geval 6 uur is gewerkt voordat de toevoeging wordt beëindigd. (…).”

2.6    Per e-mail van 15 november 2019 hebben de deken en de deken Noord-Nederland een signaal ontvangen over de werkwijze van [S….] advocaten van de teamleider bijstand, afdeling juridische diensten, van de gemeente Rotterdam. In haar e-mail aan de dekens heeft zij  onder meer geschreven:

“ (…) Een schrijnend voorbeeld van de belangenbehartiging door [S….] advocaten deed zich een week geleden voor in een hoorzitting van onze Algemene Bezwaarschriftencommissie. Het bestreden besluit betrof een forse vordering van € 9.000,- en advocaat [mr. H] van [S….] advocaten laat zijn cliënte alleen ten overstaan van de commissie verschijnen. Bezwaarmaakster gaf zelfs aan dat haar advocaat eigenlijk niet wenst dat zij telefonisch contact met hem opneemt om haar zaak te bespreken. Naar het oordeel van onze jurist was het bezwaarschrift inhoudelijk ook niet al te sterk. Waar het opstellen van het bezwaarschrift gelet op de inhoud niet veel tijd heeft gekost en de advocaat niet op de hoorzitting is verschenen in een zaak waarin voor bezwaarmaakster nog al wat op het spel staat, heeft [S….] advocaten naar alle waarschijnlijkheid wel een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand gekregen. Ik twijfel of de verdiensten van de advocaat in goede verhouding staan met de belangenbehartiging van de cliënte. (…). Hieronder treft u een niet uitputtend overzicht van bezwaarzaken die het aflopen jaar door ons zijn afgehandeld. [S….] advocaten verschijnt nooit voor een hoorzitting. (…)

In 2018 gaat het om 41 afgehandelde bezwaarzaken van [S….] advocaten.

In 2019 gaat het tot nu toe om 30 afgehandelde bezwaarzaken van dit advocatenkantoor. (…).”

2.7    Per e-mail van 11 november 2020 heeft de deken een signaal van de kwaliteitsmedewerker van de Raad voor Rechtstand ontvangen over [S….] advocaten. Deze medewerker heeft zijn e-mail van diezelfde datum, gericht aan de deken Noord-Nederland, meegestuurd. Hierin heeft hij onder geschreven:

“(…)

Op 29 oktober 2019 kwam het kantoor [S….] Advocaten ook ter sprake tijdens het reguliere bezoek van de Raad aan de deken in Noord-Nederland. Daarbij werd o.a. besproken dat het kantoor ten onrechte de korting van het Juridisch Loket invult op de aanvragen en op verzoek van de deken zou de Raad gaan uitzoeken wat voor soort zaken door het kantoor worden behandeld. Het bericht van de Raad aan mr. [M-1] d.d. 30 oktober 2019, waarin de Raad hem sommeert om de korting van het Juridisch Loket niet meer aan te vinken als de rechtzoekende geen diagnosedocument heeft, is gedeeld met de deken. En naar aanleiding van het verzoek van de deken zijn in november 2019 overzichten van de zaken van de kantoren van [S….] Advocaten uit het geautomatiseerde systeem van de Raad gedeeld.

Daarnaast ontving de Raad in november 2019 een signaal van de gemeente Rotterdam over de werkwijze van het kantoor [S….], in zaken tegen de gemeente. Dit signaal is gedeeld met de deken.

Nadien is de deken nog op de hoogte gehouden van de discussie die ontstond over mogelijke 100%-controles, nadat in de steekproef dossiers aangetroffen werden waar ten onrechte nog korting van het Juridisch Loket is opgevoerd.”

2.8    Op 26 november 2019 heeft de heer D contact met het ordebureau van de deken opgenomen. Blijkens het daarvan gemaakte telefoonverslag was zijn uitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken waarna hij zich tot mr. G heeft gewend. Voor de heer D zijn zes toevoegingen aangevraagd en verleend. Alle procedures zijn verloren. De heer D heeft zich bij de deken beklaagd dat hij mr. G nooit had ontmoet en geen contact met hem kon krijgen.
2.9    Op 8 juli 2020 is een signaal bij het ordebureau van de deken ontvangen van een cliënt, mevrouw G. Zij heeft blijkens het telefoonverslag aangegeven dat haar steeds door het kantoor van mr. H toevoegingen in rekening werden gebracht, waarvoor volgens haar niet werd gewerkt. Evenmin werd zij van de voortgang in haar zaken op de hoogte gehouden.
2.10    Op 12 augustus 2020 heeft een cliënte, mevrouw M, bij de deken een klacht ingediend over mr. H. Bij de raad is deze klachtzaak bekend onder nummer 21-087/AL/OV. Op 7 juni 2021 is daarover door de voorzitter beslist.
2.11    Naar aanleiding van de signalen over de werkwijze van het kantoor van verweerders, heeft de deken 53 dossiers van zes cliënten - allemaal in bijstandszaken - voor onderzoek opgevraagd. Deze dossiers zijn op 19 juni 2020 aan de deken gemaild.
2.12    In opdracht van de deken heeft een advocaat, mr. [M-2], de bij verweerders opgevraagde dossiers onderzocht op hun wijze van praktijkvoering. In zijn rapport van 6 oktober 2020 heeft mr. [M-2] zijn algemene bevindingen opgesomd:

“1.  Aanvang zaak

De betrokken advocaat ziet cliënten bij start zaak niet in persoon, ziet ze vaak pas als er een zitting is in beroep of bij behandeling verzoek voorlopige voorziening (vovo).

2.    Opdrachtbevestiging

Is er niet altijd, soms alleen bij de eerste zaak in een reeks. De vraag is hoe identificatie van de cliënt heeft plaatsgevonden nu de advocaat de cliënt bij aanvang van de zaak nooit ziet. Dat wordt niet duidelijk uit de aangeleverde stukken.

3.    Fysieke afstand tot cliënt

De fysieke afstand cliënt – advocaat is vaak (zeer) groot. Vanuit Groningen naar Maastricht, Enschede, Randstad, enz.

4.    Gang van zaken in dossiers

Gebruikelijke manier van zaken behandelen is: de advocaat dient een pro forma bezwaarschrift in, krijgt het dossier en stuurt dat naar cliënt met verzoek aan cliënt daar via de mail commentaar op te geven. Velen kunnen dit niet of niet goed (is te zien aan soms zeer gebrekkig Nederlands in e-mails), maar een fysieke ontmoeting komt er desondanks niet van.

5.    Bijwonen zittingen door advocaat

Advocaat gaat nooit naar (hoor)zittingen in bezwaar en bericht de cliënt dan: “heb de gronden al ingediend, daarom ga ik niet naar de zitting”, “zitting heeft geen meerwaarde” of woorden van gelijke strekking. Meestal wordt de zitting wel afgezegd maar soms ook niet. In beroep en bij behandeling vovo’s gaat de advocaat doorgaans wel mee, maar zegt soms ook vlak van tevoren af bij de rechtbank.

6.    Haalbaarheid zaken

Vrijwel altijd wordt een voorlopige voorziening (vovo) gevraagd ook als duidelijk is - of hoort te zijn - dat die kansloos is omdat er geen spoedeisend belang is of de zaak zelf twijfelachtig is.

Ook in andere zaken wordt zonder meer geprocedeerd of doorgeprocedeerd terwijl niet altijd duidelijk is of de zaak kansrijk is. Vrijwel nooit wordt berust in een beslissing op bezwaar uit uitspraak van de rechtbank.

Van de 53 onderzochte zaken is er in 2 zaken een enigszins positief resultaat gehaald: een voorlopige voorziening (tijdelijke uitkering) werd twee keer toegekend waarvan één met een voorlopige waarde van ongeveer € 200,-. De bodemzaken gingen vervolgens verloren.

Het patroon is dat als een bezwaar ongegrond wordt verklaard (in de onderzochte dossiers in alle gevallen) er zonder meer beroep wordt ingesteld. Een afweging van de kansen vindt kennelijk niet plaats. Bovendien wordt herhaaldelijk een tweede of derde vovo gevraagd.

Een aantal zaken was zonder twijfel kansloos. Nader onderzoek van de dossiers zou meer helderheid moeten kunnen geven over de haalbaarheid van andere zaken.

7.    Samenhangende zaken

Herhaaldelijk wordt het bezwaar of beroep in meerdere zaken (bijvoorbeeld tegen een terugvordering en een boete met hetzelfde feitencomplex) gezamenlijk behandeld door de verweerder of de rechtbank. Bij de declaratie van de toevoeging moet dan worden aangegeven dat het gaat om samenhangende zaken. Dat gebeurt enkele keren kennelijk niet. In een enkel geval is een tweede toevoeging bij dat soort kwesties kwestieus. Te denken valt aan bezwaar tegen een opschorting bijstandsuitkering terwijl twee dagen later de uitkering wordt beëindigd op dezelfde gronden.

8.    Urenverantwoordingen

Alle uren worden steeds op één dag na afloop van de zaak geboekt (strookt met observaties oud kantoorgenoot [S….]) en op één hoop gegooid, bijv. telefoongesprekken: totaal 2,5 uur, lezen schrijven: totaal 4,5 uur, zonder enige specificatie.

Er wordt ook ruim geschreven; herhaaldelijk minder dan 1 A4 inhoudelijke gronden en dan 2 of meer uren daarvoor schrijven.

Telkens vele uren voor lezen dossier, terwijl t.a.v. bijvoorbeeld cliënt [S] (9 zaken) het dossier telkens nagenoeg hetzelfde is. Dat speelt bij veel meer cliënten.”

2.13    Op 22 oktober 2020 is deze rapportage voor een reactie aan verweerders gestuurd. Op 12 november 2020 hebben verweerders daarop inhoudelijk gereageerd. Op zijn beurt heeft mr. [M-2] daar nog op gereageerd.
2.14    Op 8 april 2021 heeft de kwaliteitsmedewerker van de Raad voor Rechtsbijstand op verzoek van de deken gereageerd op de rapportage van mr. [M-2] over de praktijkvoering door verweerders in samenhang met de daarop gegeven reactie van verweerders. In zijn e-mail heeft de kwaliteitsmedewerker, voor zover relevant, het volgende gemeld:

“De financiering van rechtsbijstand door de overheid is vastgelegd in wet- en regelgeving. De Raad gaat ervan uit dat de advocaat voor zijn cliënt om financiering vraagt als dit door de advocaat doelmatig wordt geacht en niet alleen omdat de rechtzoekende dit wenst. De advocaat dient hier een filter te zijn en degene die het besluit neemt om een toevoeging aan te vragen. (…)

Over de opmerking van [S….] over de urenspecificaties kan de Raad kort zijn. In artikel 1 sub r van de Inschrijvingsvoorwaarden Advocatuur staat het volgende opgenomen: “De advocaat voert in zaken waarin hij is toegevoegd een deugdelijke tijdregistratie. (…).”

2.15    Per e-mail van 19 juli 2021 heeft de deken Noord-Nederland mede namens de deken een aantal vragen aan advocaat mr. K gesteld over de kwaliteit van dienstverlening van [S….] advocaten waar mr. K van oktober 2019 tot oktober 2019 heeft gewerkt. Op 6 augustus 2021 heeft mr. K die vragen beantwoord en, voor zover relevant, het volgende gemeld:

“ (…)

Bij arbeidsongeschiktheidskwesties is het zonder een uitgebreide dossierstudie niet mogelijk om de kans van slagen te beoordelen. Enkel het doornemen van het dossier, kost al gauw twee uur of meer. Dit kun je natuurlijk niet kosteloos doen. Ik denk dat deze gang van zaken niet veel verschilt van andere kantoren. Wat wel verschilt is dat alles telefonisch en per mail ging. Cliënten kwamen zelden op kantoor en zaken werden door het hele land gevoerd. (…) Aan de hand van het dossier en de reactie van de cliënt werden de aanvullende gronden opgesteld. Dit werd vrijwel nooit eerst in concept voorgelegd aan de cliënt. (…) Het algemene beleid was er wel op gericht om zoveel mogelijk zaken in te nemen en als het kan daarnaast een vovo te starten. Dit leverde weer een extra zaak op, terwijl dit in veel zaken kansloos was zoals bijvoorbeeld bij de afwijzing van de bijzondere bijstand voor een medisch deskundige en de afwijzing van een urgentieverklaring voor een woning. Er werd hier niet duidelijk over gecommuniceerd met de cliënt. Vooral bij toevoegingen was het toch een beetje het motto: “De Raad” betaalt wel. Hierbij merk ik wel op dat wij in arbeidsongeschiktheidszaken an sich geen vovo hoefden aan te vragen omdat dit kansloos is.

Werden procedures gevoerd zonder toestemming van de cliënt?

Niet opzettelijk, maar het werd niet altijd duidelijk voorgespiegeld. Hiermee bedoel ik dat het wel eens onduidelijk was hoeveel procedures er gevoerd werden. Als er twee procedures worden gevoerd, moeten er immers ook twee toevoegingen worden aangevraagd. Dit was niet elke cliënt duidelijk. Maar om eerlijk te zijn, soms lag dit ook aan de cliënt zelf. (…)

Werd iedere procedure waarin een toevoeging werd aangevraagd met cliënt besproken en een overeenkomst van opdracht getekend?

Wij hadden 1 of 2 dagen per week telefoondienst. Vrijwel alle cliënten werden via websites geworven. Er kwam dan een mail binnen met de gegevens met de cliënt en dan moesten wij zo snel mogelijk bellen. Je stak dan eigenlijk iedere keer hetzelfde riedeltje af en zo haalden wij de zaken binnen. Alles ging daarna per mail. Cliënten dienden de stukken, inclusief ID bewijs, per mail toe te zenden. Het secretariaat zorgde vervolgens voor het indienen van een pro-forma processtuk en bevestigde schriftelijk dat wij de opdracht in behandeling namen. Ook werd het kostenplaatje uitgelegd. Er werd geen opdrachtbevestiging getekend en je zag de meeste cliënten ook niet in persoon. Het gros van de zaken werd volledig telefonisch en per mail afgewikkeld. Op een uitzondering na, zag je alleen de cliënten bij een beroep of hoger beroepsprocedure en dan pas bij de zitting zelf. (…)

Wat was de reden om als advocaat niet mee te gaan naar hoorzittingen in bezwaarprocedures en wat werd daarover met cliënten gecommuniceerd?

(…) De hoofdregel was dat wij niet meegingen naar een hoorzitting. Er wordt door het hele land geprocedeerd en vanwege de hoeveelheid zaken, zou het niet eens haalbaar zijn om naar alle zittingen te gaan. Ook kost dit veel tijd, ten opzichte van de vergoeding die er voor een toevoeging geldt.

Het voorgaande is in arbeidsongeschiktheidszaken trouwens geen probleem. (…)

In andere zaken, waarbij een hoorzitting wordt aangeboden zoals in bijstandskwesties, is het natuurlijk een beetje vreemd dat je als kantoor standaard het beleid hanteert dat je niet naar hoorzittingen gaat. Alleen in beroep en hoger beroep was een zitting gangbaar. (…)

Wij hoefden geen tijd te schrijven, dus ik weet niet hoeveel tijd er gemiddeld aan een zaak werd besteed. Mr. [M-1] declareerde 99% van de toevoegingen. Hij vulde ook de uren in bij de declaratie. Als het noodzakelijk was om een urenstaat te overleggen, bijvoorbeeld als een procedure tussentijds beëindigd was, dan werd er achteraf een urenstaat opgesteld. De aanvraag van de toevoegingen ging via het secretariaat.

Waren naar uw mening de processtukken van voldoende niveau (in hun algemeenheid)?

Toen ik bij kantoor kwam, werd er al gebruik gemaakt van standaardstukken. Er werden wel aanvullingen gedaan (bij het aanvoeren van de gronden) aan de hand van het dossier en de opmerkingen van de cliënt. Ik week zelf grotendeels af van de standaard voor de aanvullende gronden.

Bij de overige zaken, zoals bijstand en urgentie, werd er vaak een vovo aangevraagd met een zeer summier standaard processtuk, waarin niet eens het spoedeisend belang werd gemotiveerd. De achterliggende gedachte hiervan was dat het meestal weer ingetrokken werd omdat het toch weinig kans van slagen had. In feite was het puur om de extra toevoeging. (…).”

2.16    Op 6 oktober 2021 heeft mr. [M-1] aan de kwaliteitsmedewerker van de Raad voor Rechtsbijstand gevraagd om zijn signaal aan deken Noord-Nederland en de deken van verweerders te rectificeren/herzien ten aanzien van het vermeende foutieve aanvinken van de aanvraagformulieren voor korting op de eigen bijdrage bij toevoegingen door [S….] advocaten. Volgens mr. [M-1] werd niet aangevinkt dat op de eigen bijdrage korting moest worden toegepast en dat een triagedocument van het Juridisch Loket aanwezig was, maar dat er een andere reden bestond om die korting toe te passen, namelijk dat daarover schriftelijk afwijkende afspraken met mevrouw A van de Raad voor Rechtsbijstand waren gemaakt. Die kortingen zijn volgens mr. [M-1] aanvankelijk door de Raad voor Rechtsbijstand verleend, maar later ineens weer teruggedraaid als ontoelaatbaar. Daarna is door [S….] advocaten de korting op die wijze niet meer op het aanvraagformulier ingevuld.
2.17    Per e-mail van 21 oktober 2021 heeft de kwaliteitsmedewerker van de Raad voor Rechtsbijstand aan mr. [M-1], en in cc ook aan de deken Noord-Nederland en de deken, onder meer gemeld dat hij niet beschikt over de door mr. [M-1] gevoerde correspondentie waarin de vermeende afspraak van [S….] advocaten met zijn collega, mevrouw A, zou staan. Daarnaast heeft hij laten weten van mevrouw A te hebben vernomen dat zij nimmer een dergelijke afwijkende toezegging aan [S….] advocaten heeft gedaan. De kwaliteitsmedewerker concludeert in zijn e-mail dat onterecht door [S….] advocaten een beroep is gedaan op de korting van de eigen bijdrage in hun aanvraagformulieren voor toevoegingen.

3    DEKENBEZWAAR
In beide zaken:
De dekenbezwaren houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
in strijd met gedragsregel 2 lid 2 het eigen financiële belang voorop te stellen in plaats van het belang van de cliënt.
Toelichting:
Volgens de deken blijkt uit de door hem ontvangen signalen van diverse kanten, voor zover relevant opgenomen onder de feiten hiervoor, als ook uit de rapportage van mr. [M-2], eveneens opgenomen onder de feiten, dat verweerders structureel een tuchtrechtelijk verwijtbare werkwijze hanteren. Specifiek heeft de deken uit de rapportage van mr. [M-2] afgeleid dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar in strijd met de Advocatenwet, de Voda (artikel 7.1 lid 1 en 7.2) en de gedragsregels (2 lid 2 en 16) hebben gehandeld door structureel:
i.    intakes te laten plaatsvinden zonder ontmoeting;
ii.    cliënten bij aanvang niet op de juiste wijze te identificeren;
iii.    geen risicoanalyse te maken voorafgaand aan de procedure en de cliënt niet voor te lichten over de procedure;
iv.    niet in overleg met de cliënt toevoegingen aan te vragen;
v.    geen overleg te voeren met de cliënt over de inhoud van de processtukken;
vi.    de processtukken niet voor te leggen aan de cliënt alvorens die in te dienen;
vii.    standaard niet mee te gaan naar zittingen in bezwaarprocedures;
viii.    kansloze verzoeken voorlopige voorzieningen in te dienen;
ix.    geen urenregistratie bij te houden;
x.    bij de opgave van het aantal gewerkte uren bij de declaratie van toevoegingen in ieder geval zes in te vullen, ook wanneer daarvan geen sprake is;
xi.    bij aanvragen om een toevoeging aan te geven dat sprake is van korting van de eigen bijdrage, omdat de rechtzoekende voor diagnose en triage bij het Juridisch Loket is geweest, terwijl de rechtszoekende daar niet is geweest;
xii.    onbereikbaar te zijn voor cliënten, niet voldoen aan terugbelverzoeken en niet terug te mailen, laat staan dat nazorg wordt verricht.

4    VERWEER
In beide zaken:
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
4.1    Als meest verstrekkende verweer hebben verweerders gesteld dat de deken niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn bezwaren. Zij hebben daartoe de volgende gronden aangevoerd. Volgens verweerders is het dekenbezwaar onvoldoende specifiek omschreven, waardoor zij in hun verdedigingsbelangen zijn geschaad. Verweerders hebben tijdens het onderzoek van de deken ook alleen inhoudelijk op het rapport van mr. [M-2] mogen reageren, maar niet tevens separaat op het dekenbezwaar.  Behalve op het hiervoor omschreven bezwaar, dat zich richt op de eerlijkheid van het proces, hebben verweerders ook - ten tweede - materieel moeite met de gang van zaken. De deken heeft de door hem ontvangen signalen over verweerders en hun reactie daarop als bijlage bij het dekenbezwaar gevoegd, zonder daarvan enige analyse van zijn kant te maken. Door hier geen duidelijkheid in te scheppen, maar dat oordeel aan de tuchtrechter over te laten, heeft de deken verweerders het recht op het kunnen voeren van een fatsoenlijk verweer ontnomen. Tot slot hebben verweerders betoogd dat de deken nergens duidelijk heeft gemaakt op welke wijze ieder van verweerders, met hun verschillende posities in het kantoor, een concreet tuchtrechtelijk verwijt wordt gemaakt. Dit terwijl mr. H de kantooreigenaar is en mr. G in loondienst werkzaam is bij het kantoor van mr. H.
Ten aanzien van de omvang van de dekenbezwaren
4.2    Voor zover de deken ontvangen wordt in zijn dekenbezwaren hebben verweerders subsidiair betoogd dat zij zich door de onder 4.1 geschetste gang van zaken alleen kunnen verweren tegen het enige concrete verwijt van de deken dat zij hun eigen belang boven het belang van cliënten zouden hebben gesteld. Verweerders hebben daartegen inhoudelijk het volgende verweer gevoerd.
Algemeen
4.3    [S….] advocaten richt zich uitsluitend op het sociaal zekerheidsrecht en is landelijk actief. Medio 2020 heeft het kantoor besloten om geen bijstandszaken meer te doen maar zich alleen nog te richten op arbeidsongeschiktheidszaken. De cliënttevredenheid is hoog, wat gezien het hoge percentage positief afgeronde zaken logisch is.
Ten aanzien van signalen van de Raad voor Rechtsbijstand
4.4    Verweerders betwisten de juistheid van deze signalen. Op 29 oktober 2019 is regulier overleg tussen de Raad voor Rechtsbijstand en de deken Noord-Nederland geweest. Daarbij zou aan bod zijn gekomen dat [S….] advocaten bij toevoegingsaanvragen ten onrechte de korting van het Juridisch Loket invullen. Verweerders verwijzen naar de schriftelijke verklaring van de kwaliteitsmedewerker van de Raad voor Rechtsbijstand van 21 oktober 2021 in reactie op de e-mail van 6 oktober 2021 van mr. [M-1]. Daaruit blijkt dat geen sprake was van het invullen door verweerders dat het Juridisch Loket was benaderd. Standaard werd op het aanvraagformulier bij de vraag of korting moest worden verstrekt door verweerders verwezen naar correspondentie daarover met mevrouw A. Van onjuiste voorlichting die ook nog een tuchtrechtelijk verwijtbaar was, is dan ook geen sprake geweest.
Ten aanzien van de signalen van de gemeente
4.5    Volgens verweerders heeft de deken geen signalen, maar slechts één signaal van een gemeente over hun werkwijze ontvangen. Dat signaal van een medewerkster van de gemeente Rotterdam van 15 november 2019 gaat over het nimmer verschijnen van advocaten van [S….] bij een hoorzitting bij bezwaarzaken van hun cliënten. Welke cliënten en welke dossiers dat zijn, wordt in die e-mail, behalve bij één zaak, niet genoemd zodat daartegen onmogelijk verweer kan worden gevoerd. Van een onjuist beleid op dat punt is geen sprake. Verweerders melden hun afwezigheid bij die hoorzittingen van tevoren aan.
4.6    In de wel in de e-mail genoemde concrete zaak heeft de gemeente aan mr. H de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. Bij die brief was een ‘antwoordformulier hoorzitting’ gevoegd, met daarop drie opties: 1) ik wil het bezwaar telefonisch toelichten, 2) ik wil het bezwaar toelichten tijdens een hoorzitting, 3) ik wil het bezwaar niet toelichten. Volgens mr. H heeft hij in het aanvullend bezwaarschrift kenbaar gemaakt dat geen behoefte bestond om het bezwaarschrift nader toe te lichten als de gronden helder waren. Indien dat niet het geval was, heeft mr. H aangegeven dat hij een telefonische hoorzitting wilde hebben. Mogelijk per ongeluk is daarna, zelfs na zijn telefonische contact met een medewerker naar aanleiding van een vraag, toch door de gemeente een fysieke hoorzitting gepland. De cliënte is daarvan op de hoogte gesteld met de mededeling dat het geen meerwaarde had om daarbij te zijn. Dat de cliënte toch naar de hoorzitting is gegaan, was haar keuze. Zij heeft mr. H niet gevraagd om mee te gaan. Mr. H betwist verder dat dit een schrijnende kwestie was op grond waarvan hij had moeten beslissen om toch naar de hoorzitting te gaan. Met die cliënte bleek een vruchtbare samenwerking niet mogelijk te zijn, wat buiten mr. H lag.
Ten aanzien van signalen van (oud-)cliënten:
4.7    Ten aanzien van het verslag van 26 november 2019 voert mr. G aan dat de eigen bijdragen en zelfs de griffierechten uiteindelijk zijn gecrediteerd, zodat snel tot een oplossing is gekomen en die cliënt geen financieel nadeel heeft ondervonden. De cliënte uit de gespreksnotitie van 8 juli 2020 heeft grote problemen als gevolg van niet aangeboren hersenletsel. Volgens mr. G heeft dit ook tot communicatieproblemen met haar geleid waarmee hij naar beste kunnen is omgegaan. De melding bij de deken moet in dit kader worden gezien en was volgens mr. G inhoudelijk onterecht.
Ten aanzien van de rapportage van 6 oktober 2020
4.8    Verweerders voeren als algemeen verweer tegen de inschakeling van mr. [M-2] aan dat opmerkelijk is dat de deken een onderzoek heeft uitbesteed aan een advocaat die buiten zijn kring van geheimhouders valt. Dat is ook niet met verweerders gedeeld terwijl zij ook geen waarborg van geheimhouding van de deken hebben gekregen. Daarnaast zetten verweerders vraagtekens bij de specifieke deskundigheid van mr. [M-2] op het door hem onderzochte rechtsgebied en zijn objectiviteit.
4.9    Daarnaast hebben verweerders de bevindingen van mr. [M-2] in zijn rapportage als volgt betwist:
Ad 1: Verweerders erkennen dat intakes in de onderzochte bijstandszaken zonder fysieke ontmoeting met de cliënten hebben plaatsgevonden maar alleen telefonisch. Later contact met cliënten is telefonisch en per e-mail geweest. Deze praktische werkwijze is ook in het belang van die cliënten die veelal financiële en medische problemen hebben. Het gaat volgens verweerders om de deskundigheid van de advocaat, waarbij de afstand tussen advocaat en cliënt niet van belang is.
Ad 2: Volgens verweerders hebben zij zich ook bij de telefonische intakegesprekken voldoende vergewist van de identiteit van de rechtzoekenden in de zin van artikel 7.1 lid 1 en 7.2 Voda. Tijdens dat telefoongesprek wordt de rechtzoekende gevraagd om de opdracht per e-mail te bevestigen en om een kopie van de bestreden beslissing en een identiteitsbewijs mee te zenden. Pas na ontvangst van al deze documenten wordt de zaak in behandeling genomen.
Ad 3: Volgens verweerders lopen cliënten in (de onderzochte) bijstandszaken geen enkel risico. Er is geen risico op een proceskostenveroordeling en cliënten krijgen de kosten voor de eigen bijdrage vergoed als zij daarvoor bijzondere bijstand aanvragen. Op dat laatste worden cliënten zowel mondeling als schriftelijk een aantal keren door verweerders gewezen. Ook worden de cliënten altijd voorgelicht over de procedure.
Ad 4: Verweerders betwisten dat zonder overleg met cliënten toevoegingen zijn aangevraagd. Uit het feit dat de onderzochte cliënten de eigen bijdrage hebben betaald kan ook worden afgeleid dat die cliënten daarmee hebben ingestemd, terwijl het tegendeel niet is gebleken.
Ad 5: Met cliënten vindt overleg plaats over de inhoud van processtukken. Tijdens de intake wordt aan de cliënt gevraagd waarom die het niet eens is met de bestreden beslissing in de bijstandszaken. Na ontvangst van het procesdossier wordt in het volgende telefonisch overleg input van de cliënt gevraagd, waarna het processtuk wordt opgemaakt.
Ad 6: In bijstandszaken worden doorgaans geen concepten naar cliënten gestuurd omdat dat niet nodig is. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog gronden nader worden toegelicht/toegevoegd. Omdat veel cliënten niet op e-mails reageren of soms onbereikbaar zijn, is het toesturen van concepten gelet op de fatale termijnen ook niet mogelijk. Als een cliënt verzoekt om een concept, dan wordt dat toegezonden.
Ad 7: Verweerders betwisten dat zij nooit naar (hoor)zittingen gaan. Doorgaans wordt afgezien van een hoorzitting maar alleen als dat met de cliënt zo is besproken, althans kenbaar is gemaakt. Indien de cliënt daarom vraagt, gaan verweerders mee naar een hoorzitting of wordt om een telefonische hoorzitting verzocht. Voorafgaand aan een hoorzitting vragen verweerders aan het bestuursorgaan of er vragen of onduidelijkheden zijn. Als dat zo is, dan kan aanwezigheid bij een hoorzitting van toegevoegde waarde zijn. In alle andere gevallen is een hoorzitting een herhaling van zetten en bovendien vertragend op de doorlooptijd.
Bij zittingen van de rechtbank zijn verweerders doorgaans aanwezig ook al is dat niet verplicht. In deze zaken kan niet voorafgaand aan een zitting aan de rechtbank worden gevraagd of er vragen zijn. Daarnaast vindt een onderzoek ter zitting plaats waarbij de rechters vragen kunnen stellen aan de cliënten. In hun belang is professionele bijstand dan nodig, aldus verweerders.
Ad 8: Verweerders hebben gemotiveerd betwist dat in de door mr. [M-2] genoemde zaken kansloze voorlopige voorzieningen zijn ingediend. Daarbij wordt opgemerkt dat rechtbanken geen eenduidig beleid hanteren bij het vaststellen van het spoedeisend belang. Een zaak is pas kansloos als een positief resultaat kan worden uitgesloten. Omdat geen bijstandszaken meer worden aangenomen, is dit punt voor de toekomst niet meer relevant.
Ad 9: De wijze van tijdsregistratie tot nu toe is tijdens steekproeven door de Raad voor Rechtsbijstand goedgekeurd. Het kantoor heeft lang gezocht naar verbeterde software voor tijdsregistratie die geschikt is voor zijn specifieke praktijk. Door problemen bij de implementatie van de gekozen software is vertraging opgelopen, maar op korte termijn zal de urenregistratie adequaat worden bijgehouden. Dat het kantoor opzettelijk foutieve uren heeft gedeclareerd, wordt betwist. De cliënt noch de raad zijn door de werkwijze van het kantoor benadeeld.
Ad 10: Dat standaard zes gewerkte uren bij de Raad voor Rechtsbijstand worden gedeclareerd, wordt betwist. Volgens verweerders heeft mr. [M-2] één signaal daarover, de interne kantoornotulen van een vergadering van 11 januari 2019, tot zijn conclusie gemaakt. De bespreking is anders gegaan dan in de notulen door de secretaresse is vastgelegd. Toen is besproken dat een advocaat verplicht is om de werkzaamheden voort te zetten totdat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging bij besluit heeft beëindigd. Ook is toen besproken dat als er minstens zes uur is gewerkt, een volledige toevoeging kan worden gedeclareerd. Meerdere procedures uit de bijlage bij de rapportage zijn beëindigd voordat (tussen)uitspraak is gedaan of een zitting is bijgewoond. Sommige zaken zijn niet gedeclareerd of daarin is minder dan zes uur gedeclareerd.
Ad 11: Het signaal van de Raad voor Rechtsbijstand, overgenomen door mr. [M-2], is in strijd met de waarheid. Verwezen wordt naar het verweer onder 4.4.
Ad 12: Deze bevindingen zijn niet onderbouwd en worden overigens ten stelligste betwist. verweerders zijn bereikbaar en bieden de vereiste nazorg.
Ten aanzien van de positie van mr. G binnen kantoor: werknemer
4.10    Volgens mr. G is onbegrijpelijk dat zijn belang gericht zou zijn op het vergroten van de omzet van het kantoor, zo nodig ten koste van de belangen van cliënten.  Als werknemer in loondienst heeft hij daar geen eigen belang bij. Een bonus of andere financiële prikkel om de omzet van kantoor te vergroten heeft hij nooit ontvangen.

5    BEOORDELING
In beide zaken:
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
5.1    Alhoewel de raad begrijpt waar dit meest verstrekkende verweer van verweerders vandaan komt - de dekenbrief had duidelijker gekund - is de raad van oordeel dat de deken voldoende specifiek is geweest in zijn bezwaren. Hij heeft ter zitting nader toegelicht dat en waarom verweerders in zijn visie gezamenlijk, of ieder apart, de artikelen 10a en 46 van de Advocatenwet hebben geschonden. Dit in het bijzonder door in strijd met gedragsregel 2 lid 2 niet het cliëntbelang maar het eigen (financiële) belang voorop te stellen waardoor zij samen, althans ieder apart, niet integer hebben gehandeld.
5.2    Verweerders hebben hiertegen uitgebreid gemotiveerd verweer gevoerd, zowel schriftelijk als mondeling ter zitting, zodat zij daarin niet in hun verdedigingsbelang zijn geschaad. Voor zover al een rol speelt in welke hoedanigheid ieder van verweerders een dekenbezwaar tegen zich heeft lopen, is dat op zichzelf geen grond voor niet-ontvankelijkheid van de deken. Daarover zal de raad zo nodig een inhoudelijk oordeel geven.
5.3    Op grond van het voorgaande is de raad dan ook van oordeel dat de deken kan worden ontvangen in de dekenbezwaren tegen verweerders.
Ten aanzien van de omvang van de dekenbezwaren
5.4    De deken heeft ter zitting gesteld dat de door hem ingediende productie 8 louter als naslagwerk moet worden beschouwd. Volgens de deken heeft hij, na verkregen signalen over een mogelijk ontoelaatbare werkwijze op het kantoor van verweerders, in het kader van zijn toezichthoudende taak 53 dossiers bij verweerders opgevraagd voor nader onderzoek naar de wijze van behandeling daarvan. Dat onderzoek heeft hij door mr. [M-2] laten doen. Op 6 oktober 2020 heeft mr. [M-2] zijn bevindingen vervolgens gerapporteerd, wat voor hem als deken mede aanleiding is geweest om deze dekenbezwaren in te dienen. De deken heeft tijdens de zitting verklaard dat hij het zip-bestand met de aan de rapportage ten grondslag liggende dossiers alleen heeft overgelegd om eventuele vragen over specifieke dossiers tijdens de zitting van de raad gemotiveerd te kunnen beantwoorden. De raad stelt vast dat tijdens de zitting geen aanleiding heeft bestaan om specifieke dossiers uit productie 8 te raadplegen. Daarmee wordt het verzoek namens verweerders ter zitting om zich zo nodig nog nader te mogen uitlaten over specifieke punten uit de onderliggende dossiers van productie 8, als niet meer relevant gepasseerd.
5.5    Daarnaast is ter zitting namens mr. G de vraag opgeworpen of hij inhoudelijk op de door mr. [M-2] in zijn rapportage genoemde (gegoogelde) uitspraken moet reageren, althans heeft hij gevraagd om zich daarover nog schriftelijk te mogen uitlaten. De deken heeft ter zitting gemeld dat die uitspraken geen onderdeel van het dekenbezwaar tegen mr. G uitmaken. De raad zal die uitspraken dan ook niet in de beoordeling betrekken zodat het verzoek van mr. G als niet meer relevant kan worden gepasseerd.
5.6    Schriftelijk en ter zitting hebben verweerders uitgebreid verweer gevoerd tegen de onderbouwing van de bezwaren door de deken met onder meer de rapportage van mr. [M-2]. Volgens verweerders is die rapportage om meerdere redenen niet onafhankelijk tot stand gekomen. De deken heeft ter zitting toegelicht dat hij mr. [M-2] niet als onafhankelijk onderzoeker - in de zin van artikel 60c Advocatenwet - heeft ingeschakeld, maar als hulppersoon vallend onder zijn verantwoordelijkheid en onder zijn geheimhoudingsplicht. Volgens de deken had en heeft hij geen enkele twijfel aan de deskundigheid en objectiviteit van mr. [M-2]. Mr. [M-2] heeft in zijn visie ook integer en transparant gehandeld en zijn bevindingen met verweerders gedeeld, die daarop in november 2020 ook inhoudelijk uitvoerig hebben gereageerd. De raad volgt de deken hierin. De rapportage van mr. [M-2] wordt door de raad bij de beoordeling van de bezwaren opgevat als een onderzoek in opdracht van de deken.
Ten aanzien van de dekenbezwaren
5.7    De raad stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediend verwijt het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetst aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
5.8    Op grond van artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet is de advocaat bij uitoefening van zijn beroep integer en onthoudt hij zich van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Volgens het tweede lid van gedragsregel 2 bepaalt het belang van de cliënt, geen enkel ander belang, de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt.
5.9    De raad zal het optreden van verweerders aan deze maatstaf toetsen.
5.10    Verweerders hebben in hun verweer en ter zitting aangevoerd dat hun manier van werken het gevolg is van het verdienmodel van kantoor waarbij toevoegingen efficiënt en gestroomlijnd worden aangevraagd en cliënten voortvarend worden bijgestaan, zodat hun werkzaamheden in die toevoegingszaken voldoende rendabel zijn. Naar het oordeel van de raad is een dergelijk verdienmodel op zich toelaatbaar, maar gaat het daarbij om de uitvoering door verweerders, die daarin ieder een eigen verantwoordelijkheid hebben. De raad overweegt daarover als volgt.
5.11    Uit de stukken en de verklaringen ter zitting is de raad gebleken dat verweerders in strijd met de (gedrags)regels in de door hun gevoerde bijstandszaken geen fysieke intakegesprekken hebben gehouden en zich ook niet persoonlijk hebben vergewist van de identiteit van die cliënten. Ten onrechte werd volstaan met een telefonisch intakegesprek en met toezending van een identiteitsbewijs per post of per e-mail door die persoon. Controle of de ontvangen kopie van het identiteitsbewijs daadwerkelijk van de cliënt afkomstig is, is dan niet mogelijk, terwijl dit in elke zaak een vereiste is blijkens de Voda. Alhoewel de cliënten volgens verweerders in bijstandszaken geen enkel risico liepen, hadden verweerders naar het oordeel van de raad voorts na ontvangst van het dossier een analyse en strategie met de cliënt moeten bespreken, zodat de cliënt begreep wat de advocaat ging doen. Ook had met de cliënt besproken moeten worden welke procedure (s) gevoerd zou(den) worden en hoeveel toevoegingen aangevraagd zouden worden. Dat verweerders deze belangrijke punten met hun cliënten hebben besproken zoals zij hebben betoogd, is de raad niet gebleken. Stukken die dat onderbouwen, ontbreken, terwijl advocaten gehouden zijn om belangrijke afspraken met een cliënt ook schriftelijk te bevestigen om misverstanden daarover te voorkomen (vide gedragsregel 16). Schriftelijk had meteen ook door verweerders de volgens hun gemaakte mondelinge afspraak dat nooit concepten van processtukken aan de cliënt worden toegezonden tenzij daarom wordt gevraagd, vastgelegd moeten worden. Ook daarvan is de raad uit de stukken niets gebleken.
5.12    Ter zitting hebben verweerders erkend dat zij in de bijstandszaken niet naar hoorzittingen in de bezwaarfase gingen, tenzij de cliënt daarom vroeg. Uitgangspunt is dat een advocaat de belangen van de cliënt op zorgvuldige wijze dient te behartigen en daarom ook meegaat naar een zitting om de cliënt van de juiste rechtsbijstand te voorzien. Dit is anders indien de cliënt in overleg met de advocaat en na goede voorlichting, daarvan afziet. Stukken waaruit blijkt dat verweerders dit mondeling met hun cliënten hadden besproken, ontbreken. Of verweerders ook kansloze voorlopige voorzieningen hebben ingediend kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerders, niet vaststellen. De juistheid van het verdere verwijt, dat verweerders onbereikbaar waren voor hun cliënten, niet terugbelden of niet reageerden per e-mail en van nazorg geen sprake was, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerders, evenmin komen vast te staan.
5.13    Uit de stukken is verder gebleken, wat ook door verweerders is erkend, dat niet altijd de juiste uren bij de Raad voor Rechtsbijstand zijn gedeclareerd. Volgens verweerders is dat niet opzettelijk gebeurd maar door problemen met hun software voor urenregistratie. Vaststaat dat het nieuwe softwaresysteem, waarin volgens mr. H de uren adequaat kunnen worden bijgehouden, nog niet is geïnstalleerd. De deken heeft, onder verwijzing naar de overgelegde interne werkinstructie van 11 januari 2019 bij verweerders, betoogd dat verweerders achteraf hun uren construeerden en minimaal zes uur voor een toevoeging hebben gedeclareerd, ook voor zaken waarin zij minder uren hadden gewerkt. Daarmee hebben verweerders volgens de deken richting de Raad voor Rechtsbijstand valsheid in geschrifte gepleegd. Alhoewel de interne werkinstructie daarop wel lijkt te duiden, is uit de stukken niet gebleken dat verweerders in alle toevoegingen in elk geval zes uur hebben gedeclareerd, ook als er minder uren waren gewerkt. Volgens de deken hebben verweerders ook valsheid in geschrifte richting de Raad voor Rechtsbijstand gepleegd door bij het aanvragen van een toevoeging standaard aan te vinken dat sprake is van korting van de eigen bijdrage omdat de rechtzoekende voor diagnose en triage bij het Juridisch Loket was geweest. Dit terwijl dat laatste niet het geval was. Dat het kantoor van verweerders hierover afwijkende afspraken met mevrouw A van de Raad voor Rechtsbijstand heeft gemaakt, is de raad uit de stukken niet gebleken. Integendeel, in de e-mail van 21 oktober 2021 heeft de kwaliteitsmedewerker van de Raad voor Rechtsbijstand na intern onderzoek geconcludeerd dat de advocaten van [S….] advocaten ten onrechte een beroep op korting in de aanvraagformulieren hebben gedaan.
5.14    Naar het oordeel van de raad hebben verweerders met de hiervoor onder 5.10 tot en met 5.13 beschreven handelwijze niet het belang van hun cliënt voorop gesteld maar het belang om zoveel mogelijk zaken en toevoegingen binnen te halen, waarmee alleen het kantoorbelang is gediend. De raad acht het najagen van het eigen verdienmodel op deze manier extra verwijtbaar omdat verweerders zeer kwetsbare en afhankelijke cliënten in hun bijstandszaken op deze manier hebben bijgestaan, terwijl juist die cliënten extra zorg van hun advocaat nodig hadden.
5.15    Op grond hiervan is de raad van oordeel dat beide verweerders met hun handelen het aanzien in de advocatuur hebben geschaad. Zij hebben in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit ex artikel 10a Advocatenwet, met artikel 46 Advocatenwet door niet te handelen als een behoorlijk advocaat betaamt door het kantoorbelang en niet het cliëntbelang voorop te stellen (gedragsregel 2), als ook met de eerder genoemde bepalingen in de Voda. Daarbij merkt de raad nog op dat mr. H als eigenaar van het kantoor tuchtrechtelijk ook wordt verweten dat hij een ontoelaatbaar verdienmodel op zijn kantoor heeft geïmplementeerd en dat zelf ook heeft uitgevoerd. Mr. G wordt tuchtrechtelijk verweten dat hij als advocaat/werknemer met een eigen verantwoordelijkheid geen medewerking had mogen verlenen aan de ontoelaatbare werkwijze op zijn kantoor. Hoewel dus met een iets andere achtergrond verklaart de raad dan ook de dekenbezwaren tegen beide verweerders gegrond.

6    MAATREGEL
In zaak 21-702/AL/OV/D:
6.1    Omdat de raad het dekenbezwaar tegen mr. H gegrond heeft verklaard, komt aan de orde of aan hem een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Mr. H heeft de kernwaarde integriteit geschonden. Het schenden van een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter. De raad is van oordeel dat mr. H tevens op ernstige wijze is tekortgeschoten in zijn zorg voor zijn cliënten in de zin van artikel 46 Advocatenwet, richting zijn (oud)medewerkers door een tuchtrechtelijk ontoelaatbaar verdienmodel met werkinstructie op te leggen, maar zeker ook door zijn beroepsgroep in een negatief daglicht te plaatsen richting extern betrokkenen, waaronder de Raad voor Rechtsbijstand.
6.2    Mr. H heeft ter zitting verklaard nog altijd open te staan voor overleg met de deken en dat hij bereid is om eventuele aanbevelingen van de deken op te volgen, maar dat de deken niet tot minnelijk overleg bereid lijkt te zijn. Met de deken is de raad van oordeel dat het initiatief voor een dergelijk gesprek bij mr. H lag en nog altijd ligt. In elk geval had actie van mr. H verwacht mogen worden na ontvangst van het rapport van mr. [M-2] met signalen over de toelaatbaarheid van de door hem gehanteerde kantoorwerkwijze.
6.3    Ook had van mr. H verwacht mogen worden dat hij inmiddels ten aanzien van de door hem erkende onvolkomenheden in zijn kantoorbeleid de nodige veranderingen had doorgevoerd. Daarvan heeft de raad nog niet veel gezien. Het nieuwe urenregistratiesysteem is nog steeds niet geïmplementeerd. Ook in de nu gevoerde arbeidsongeschiktheidszaken wordt volgens mr. H ter zitting geen fysiek intakegesprek gevoerd, zodat de identiteit van de cliënt niet persoonlijk kan worden geverifieerd, en wordt alleen meegegaan naar een hoorzitting als de cliënt daarom vraagt. Dat nu elke opdracht aan de cliënt wordt bevestigd en daarin wordt vermeld dat er een hoorzitting kan komen, is onvoldoende om daaruit een aanzienlijke verbetering naar een tuchtrechtelijk toelaatbare werkwijze op kantoor van mr. H af te kunnen leiden. De raad vraagt zich dan ook af of mr. H serieus bereid is om de nodige veranderingen door te voeren.
6.4    Gelet op het voorgaande en gezien de ernst van het hem verweten handelen ziet de raad aanleiding om mr. H een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken op te leggen. De daarbij op te leggen proeftijd van twee jaar dient daarbij als stok achter de deur.
In zaak 21-703/AL/OV/D:
6.5    Omdat de raad het dekenbezwaar tegen mr. G gegrond heeft verklaard, komt aan de orde of aan hem een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Ook mr. G heeft de kernwaarde integriteit geschonden. Het schenden van een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter. De raad is van oordeel dat mr. G tevens is tekortgeschoten in zijn zorg voor zijn cliënten in de zin van artikel 46 Advocatenwet en niet als betamelijk advocaat heeft gehandeld door zijn verantwoordelijkheid niet te nemen. Dat mr. G ook eigen financieel voordeel heeft gehad door uitvoering te geven aan het ontoelaatbare verdienmodel van kantoor is de raad niet gebleken. Niettemin heeft hij in strijd met een kernwaarde gehandeld en heeft het hem ontbroken aan eigen regie in zijn handelen.
6.6    Gelet hierop is de raad van oordeel dat oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden is.

7    KOSTENVEROORDELING
In zaak 21-702/AL/OV/D:
7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad mr. H op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b)    € 500,- kosten van de Staat.
7.2    Mr. H moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-702/AL/OV/D.
In klachtzaak 21-703/AL/OV/D:
7.3    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad mr. G op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
c)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
d)    € 500,- kosten van de Staat.
7.4    Mr. G moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-703/AL/OV/D.

BESLISSING
In klachtzaak 21-702/AL/OV/D:
De raad van discipline:
-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;
-    legt aan mr. H de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat mr. H een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
-    stelt als algemene voorwaarde dat mr. H zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
-    veroordeelt mr. H tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

In klachtzaak 21-703/AL/OV/D:
De raad van discipline:
-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;
-    legt aan mr. G de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt mr. G tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing, M. Tijseling, W.W. Korteweg, S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2022.

Griffier                                 Voorzitter
 
Verzonden d.d. 28 maart 2022