ECLI:NL:TADRARL:2022:294 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-453/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:294
Datum uitspraak: 05-09-2022
Datum publicatie: 22-11-2022
Zaaknummer(s): 22-453/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerster tijdens de gang van zaken rondom de beslaglegging en de onderhandelingen over de opheffing van het beslag op enigerlei wijze de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klaagster heeft overschreden. Verweerster heeft door het leggen van conservatoir derdenbeslag de belangen van klaagster niet onnodig of onevenredig en niet zonder redelijk doel geschaad. Verweerster mocht namens haar cliënt beslag leggen vanwege een door klaagster onbetaalde vordering. De beslaglegging heeft dan ook niet onnodig lang geduurd. Verder stond het verweerster vrij om in het belang van haar client in het kader van de schikkingsonderhandelingen de kosten van de bestuurder en haar eigen kosten mee te nemen. Verweerster was daarbij niet gehouden aan het liquidatietarief voor advocaatkosten. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 september 2022
in de zaak 22-453/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over:
verweerster
gemachtigde: mr. W.P.G.M. S-S

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 2 juni 2022 met kenmerk K 22/13, door de raad op dezelfde datum ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 05.3.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is met de cliënt van verweerster verwikkeld in een civielrechtelijk geschil.
1.2 Op 19 juli 2021 heeft verweerster namens haar cliënt conservatoir derdenbeslag laten leggen op de bankrekening van bedrijf X, een vennootschap die klaagster beheert.
1.3 Bij e-mail van 23 juli 2021 heeft mr. Z., de advocaat van klaagster, zich tot verweerster gewend en onder meer bericht:

‘Ik moge u  verzoeken mij heden nog te laten weten hoe hoog de exacte vordering op dit moment is. Cliënte zal uit privé dit bedrag betalen op uw derdengeldenrekening, daarvan ontvang ik graag de gegevens en referentie waarmee betaald kan worden.’

1.4 Op 26 juli 2021 heeft verweerster als volgt per e-mail gereageerd:

‘Om alle verdere kosten voor uw cliënte te voorkomen is cliënt bereid tot opheffing van het conservatoir beslag (…). Na betaling tegen finale kwijting is cliënt bereid het beslag op te heffen (…). Ik hecht er belang aan op te merken dat partijen na betaling door uw cliënte niets meer van elkaar te vorderen hebben uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst en dat finale kwijting over en weer volgt.

In deze e-mail heeft verweerster een aantal kosten vermeld, waaronder een bedrag aan ‘kosten bestuurder’ en een bedrag aan ‘kosten advocaat.
1.5 Vervolgens hebben mr. Z. en verweerster verder met elkaar gemaild over het gelegde beslag en de voorwaarden voor opheffing daarvan.
1.6 Op 28 juli 2021 hebben klaagster en de cliënt van verweerster een definitieve schikking getroffen.
1.7 Op 29 juli 2021 is het conservatoir derdenbeslag opgeheven.
1.8 Op 21 januari 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerster ingediend.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
a) verweerster heeft onaanvaardbare druk op klaagster en haar bedrijf uitgeoefend door voor een bedrag van € 400.000,- conservatoir beslag te leggen terwijl de vordering maar € 27.000,- was. Hierdoor kon klaagster geen salarissen, huur en andere vaste lasten betalen;
b) verweerster heeft onterecht kosten bij klaagster in rekening gebracht, omdat bij de beslaglegging van 19 juli 2021 twee kostenposten zijn opgevoerd die onterecht waren. Het gaat om de kostenpost van € 1.000,- voor acht uur van de bestuurder van de Stichting en om de kostenpost van € 3.460,- aan advocaatkosten die op basis van het liquidatietarief lager had moeten zijn;
c) verweerster heeft op een onjuiste wijze beslag gelegd op het volledige batige saldo van het bedrijf van klaagster. Er werd een hoger bedrag gevorderd dan waar in de procedure aanspraak op zou kunnen worden gemaakt en verweerster stelde daarnaast als voorwaarde voor de opheffing van het conservatoir beslag dat sprake moest zijn van finale kwijting over en weer, terwijl een beslag bedoeld is om een vordering te bewaren en niet meer dan dat.
2.2 In het kader van haar klacht heeft klaagster onder meer gesteld dat verweerster in strijd heeft gehandeld met gedragsregels 1 en 6. Volgens gedragsregel 1 is de advocaat gehouden tot betamelijke beroepsuitoefening. Gedragsregel 6 bepaalt dat de advocaat een doelmatige behandeling van de zaak nastreeft en in het oog houdt dat ook ten laste van een wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt. 
2.3 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klaagster.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband is namens verweerster aangevoerd dat zij in overleg met haar cliënt terecht heeft kunnen besluiten om het rechtsmiddel in te zetten van conservatoir beslag onder klaagster ter incassering van een niet betwiste vordering. Volgens de gemachtigde van verweerster was daarbij geen sprake van onaanvaardbare druk. Verder is namens verweerster aangevoerd dat het verweerster vrijstond om ten behoeve van haar cliënt de door haar gemaakte kosten in de onderhandelingen over een schikking mee te nemen en daarin af te wijken van het liquidatietarief. Tot slot is namens verweerster aangevoerd dat het feit dat door het leggen van beslag een bedrag is geraakt dat hoger was dan waarvoor verlof is verzocht een beslag niet onaanvaardbaar maakt en dat het op de weg van de advocaat van klaagster lag om namens klaagster passende maatregelen te treffen. 
3.2  De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht van klaagster gaat in alle onderdelen over het handelen van verweerster als advocaat van klaagsters wederpartij. Daarbij is het uitgangspunt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënt wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Bij de beoordeling van een klacht over het handelen van een advocaat is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van een advocaat hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
4.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerster dat zij onaanvaardbare druk op klaagster en haar bedrijf heeft uitgeoefend door voor een bedrag van € 400.000,- conservatoir beslag te leggen terwijl de vordering maar € 27.000,- was. Hierdoor kon klaagster geen salarissen, huur en andere vaste lasten betalen.
4.4 De voorzitter is op grond van de stukken van oordeel dat verweerster door de beslaglegging de belangen van klaagster niet onnodig of onevenredig en niet zonder redelijk doel heeft geschaad. Zoals klaagster zelf ook in haar stukken heeft opgemerkt, mocht verweerster namens haar cliënt (naar de voorzitter begrijpt: nadat hier door de voorzieningenrechter verlof voor was verleend) conservatoir derdenbeslag leggen vanwege een door klaagster onbetaalde vordering. Uit de stukken blijkt dat na de beslaglegging onderhandelingen zijn gevoerd tussen verweerster en de advocaat van klaagster en dat het beslag na de de totstandkoming van de schikking onverwijld is opgeheven. De beslaglegging heeft dan ook niet onnodig lang geduurd. De voorzitter begrijpt dat er door het gelegde beslag op de bankrekening van haar bedrijf druk op klaagster ontstond, omdat zij geen betalingen meer kon verrichten, maar dat betekent niet dat dit verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij onterecht kosten bij haar in rekening heeft gebracht, omdat bij de beslaglegging van 19 juli 2021 twee kostenposten zijn opgevoerd die onterecht waren. Het gaat om de kostenposten van € 1.000,- voor acht uur van de bestuurder van de Stichting en van € 3.460,- aan advocaatkosten die op basis van het liquidatietarief lager had moeten zijn.
4.6 De voorzitter is op grond van de stukken van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Het stond verweerster vrij om in het belang van haar cliënt in het kader van de schikkingsonderhandelingen de kosten van de bestuurder van de Stichting en haar eigen kosten mee te nemen. Verweerster was daarbij niet gehouden aan het liquidatietarief voor advocaatkosten. Klaagster is tijdens deze onderhandelingen ook bijgestaan door een advocaat. Als klaagster het niet eens was met de door verweerster namens haar cliënt gestelde kosten had het, in overleg met haar advocaat, op haar weg gelegen om niet akkoord te gaan met de schikking en om een procedure bij de rechtbank te starten voor de opheffing van het beslag. In plaats daarvan heeft klaagster met haar wederpartij een schikking getroffen, zodat van onterechte kosten ook al geen sprake kan zijn. Omdat verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, is klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.7 Met klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerster dat zij op een onjuiste wijze beslag heeft gelegd op het volledige batige saldo van het bedrijf van klaagster. Volgens klaagster werd er een hoger bedrag gevorderd dan waar in de procedure aanspraak op zou kunnen worden gemaakt en stelde verweerster daarnaast als voorwaarde voor de opheffing van het conservatoir beslag dat sprake moest zijn van finale kwijting over en weer, terwijl een beslag volgens klaagster bedoeld is om een vordering te bewaren en niet meer dan dat.
4.8 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster tijdens de gang van zaken rondom de beslaglegging en de onderhandelingen over de opheffing van het beslag op enigerlei wijze de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klaagster heeft overschreden. Van strijd met gedragsregel 1, zoals door klaagster is gesteld, is ook niet gebleken. Verweerster heeft het beslag in het belang van haar cliënt mogen laten leggen zoals dat op 19 juli 2021 ook is gebeurd. Dat het beslag is gelegd voor een hoger bedrag dan de onbetaalde vordering betekent niet dat het beslag op onjuiste wijze is gelegd. Als klaagster het niet eens was met het gelegde beslag had het op haar weg gelegen om het beslag te laten toetsen door de rechtbank. In plaats daarvan zijn schikkingsonderhandelingen gestart om het beslag op te laten heffen. Dat verweerster aan de opheffing van het beslag in het belang van haar cliënt bepaalde voorwaarden heeft verbonden, zoals de betaling van bestuurderskosten en haar eigen kosten, hoort daar nu eenmaal bij. Klaagster werd daarin ook bijgestaan door een advocaat en het was aan hem om over die voorwaarden in het belang van klaagster te onderhandelen. De beslaglegging op de bankrekening van het bedrijf van klaagster heeft uiteindelijk tot het gewenste resultaat geleid, omdat over de door klaagster onbetaalde vordering en bijkomende kosten een schikking is getroffen waarna het beslag is opgeheven. Tot slot merkt de voorzitter op dat de door klaagster in het kader van dit klachtonderdeel genoemde gedragsregel 6 niet van toepassing is op conservatoir beslag, omdat de advocaat in dat geval haar handen vrij moet hebben om in het belang van de cliënt snel maatregelen met een tijdelijk karakter te nemen.
Conclusie
4.9 Uit het bovenstaande volgt dat de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022.

Griffier                                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 5 september 2022