ECLI:NL:TADRARL:2022:267 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-802/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:267
Datum uitspraak: 31-10-2022
Datum publicatie: 07-11-2022
Zaaknummer(s): 21-802/AL/MN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 31 oktober 2022
in de zaak 21-802/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 20 december 2021 op de klacht van:

klaagster
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 april 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 4 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1389399/DB//SD van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 20 december 2021 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 20 december 2021 verzonden aan partijen.
1.4 Op 14 januari 2022 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 5 september 2022. Daarbij was verweerster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster is telefonisch gehoord tijdens de zitting.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mails van 9 augustus 2022, met bijlagen, van klaagster en van verweerster.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
2.2 De voorzitter heeft de feiten onvolledig en onjuist vastgesteld. Zakelijk weergegeven stelt klaagster dat de voorzitter feiten en omstandigheden over de verkoop van de woning en de procedure die klaagster heeft gevoerd buiten beschouwing heeft gelaten. In het bijzonder heeft de voorzitter niet onder de feiten opgenomen dat verweerster feitelijk handelde “onder zowel de naam [...] wonen als [Y] Bank”.
2.3 De voorzitter heeft de klacht onjuist en onvolledig vastgesteld. De klacht luidt volgens klaagster dat verweerster:

(...) zich in juni 2019 heeft gesteld bij de kantonrechter en (na verwijzing) bij de civiele rechter rb Noord-Holland namens de [Y]/de [bank] NV (als rechtsopvolger) en dat ook heeft volgehouden dat zij namens een (mij volstrekt onbekende) hypotheekhouder [Y]/de [bank] optreedt. Recent is echter gebleken dat de [Y] /[bank] deze advocaat helemaal niet kent. Er zijn nu aanwijzingen dat de advocaat sinds enige jaren een loondienstverband heeft met [...] wonen, maar de advocaat en haar mogelijke werkgever weigeren de informatie te verstrekken”

2.4 Klaagster heeft hiermee het volgende bedoeld:

“Het gaat er dus om dat [verweerster] een loondienst verband heeft bij de [bank] h.o.d.n. [...] wonen, op grond waarvan zij niet bevoegd is namens de [bank] h.o.d.n. [Y] bank op te treden, dat wél doet, maar (opzettelijk) verzuimd de wederpartijen te informeren. De gedaagde procespartij in de kop van de vonnissen in incident is dus met de vermelding van “de [bank] NV “ volstrekt onduidelijk. Omdat nu niet kenbaar is om welke procespartij het gaat, kunnen de vonnissen in incident niet ten uitvoer worden gelegd, maar daar hebben de gedaagde(n) (gerechtsdeurwaarders) zich niet aan gehouden.”

2.5 Volgens klaagster heeft de voorzitter miskend dat zij in haar belangen is geschaad. Klaagster stelt, zakelijk weergegeven, dat verweerster zich ten onrechte heeft gepresenteerd als advocaat van de [bank], dat deze fout heeft geleid tot vonnissen die niet ten uitvoer gelegd kunnen worden en dat betrokkenen desondanks toch tot executie zijn overgegaan.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 Klaagster stelt in verzet, zo begrijpt de raad, dat slechts is beoordeeld of verweerster onjuiste informatie heeft verschaft over haar loondienstverband met de [bank]. Klaagster stelt dat ten onrechte niet is beoordeeld of verweerster bevoegd was om in de procedure op te treden. Naar het oordeel van de raad slaagt het verzet op dit punt niet. De raad licht dat als volgt toe.
4.3 De voorzitter heeft geoordeeld dat uit het klachtdossier en de website van de Nederlandse Orde van Advocaten blijkt dat verweerster werkzaam is als advocaat in dienstbetrekking bij de [bank] N.V. en dat het verwijt dat klaagster haar op dit punt maakt ongegrond is. De voorzitter heeft daarnaast geoordeeld dat klaagster geen rechtstreeks belang heeft bij het verwijt dat verweerster onbevoegd heeft opgetreden voor de [bank], wat er verder ook zij van dit verwijt.
4.4 De voorzitter heeft aldus geoordeeld over beide aspecten van de klacht. De raad onderschrijft bovendien het oordeel van de voorzitter over beide punten.
4.5 Dit alles betekent dat de raad van oordeel is dat de door klaagster aangevoerde gronden van verzet niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.6 Het was naar het oordeel van de raad vollediger geweest als de voorzitter onder het kopje “beslissing” had geschreven dat de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk was en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. Dit verzuim is, in aanmerking genomen dat het niet leidt tot een materieel andere uitkomst van de zaak, onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een gegrond verzet.
4.7 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. E.C.J. de Jong en K.F. Leenhuis, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.  

Griffier                                                                 Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. A. Tijs
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 31 oktober 2022