ECLI:NL:TADRARL:2022:23 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-857/AL/NN/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:23
Datum uitspraak: 07-03-2022
Datum publicatie: 07-03-2022
Zaaknummer(s): 21-857/AL/NN/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft met zijn optreden als advocaat namens een stichting bij een voorlichtingsbijeenkomst van de GGD op een ROC en diezelfde dag ook bij een prikbuslocatie van de GGD niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet, doordat hij de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit heeft geschonden en tevens in strijd met gedragsregel 2 heeft gehandeld. Met zijn optreden op de hiervoor genoemde locaties heeft verweerder naar het oordeel van de raad onvoldoende de vereiste onafhankelijkheid tegenover zijn cliënte bewaard en heeft hij daarbij onvoldoende professionele distantie betracht. Weliswaar dient een advocaat de partijdige belangen van zijn cliënt voorop te stellen, maar verweerder heeft door zich volledig te scharen achter de denkbeelden van zijn cliënte en die ook op voornoemde locaties uit de dragen zoals door hem gedaan, zijn professionele rol als onafhankelijk advocaat uit het oog verloren. Daarmee heeft hij het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening geschaad bij de betreffende medewerkers maar ook bij anderen doordat dit breed is uitgemeten in de pers en op social media. Verweerder had daarnaast ook moeten beseffen dat zijn handelen als ernstig bedreigend en intimiderend door de betreffende GGD-medewerkers kon worden ervaren. Ook daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad de grenzen van het betamelijke ruim overschreden. Juist in een tijdsgewricht van ernstige polarisatie rondom de coronamaatregelen had van verweerder extra zorgvuldigheid in zijn optreden mogen worden verwacht. Verweerder is daarin op ernstige wijze tekortgeschoten en heeft zijn eigen beroepsgroep daardoor in een zeer negatief daglicht geplaatst. Omdat verweerder ter zitting inzicht heeft getoond voor de toekomst door de opdracht aan de stichting terug te geven, volstaat de raad met de oplegging van een maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken met een proeftijd van 2 jaar.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 maart 2022
in de zaak 21-857/AL/NN/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken
mr. E.A.C. van de Wiel in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
over
verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Bij brief 26 oktober 2021, met drie bijlagen, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend tegen verweerder.
1.2    Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van 20 december 2021. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail, met 13 bijlagen, van 18 november 2021 van verweerder.

2    FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1    Verweerder is vanaf medio september 2020 tot 4 oktober 2021 als advocaat opgetreden voor de stichting Artsen voor Waarheid (hierna verder: de Stichting). Met ingang van november 2020 is verweerder als penningmeester tot het bestuur van de Stichting toegetreden.
2.2    Op 30 augustus 2021 is de GGD op verzoek van een ROC met een voorlichtings- en prikteam naar een locatie van de school gekomen om belangstellende medewerkers en studenten voor te lichten over het vaccineren tegen Covid19. Het ROC heeft in verband met deze voorlichtingsbijeenkomst na overleg met onder meer de gemeente op het campusterrein buiten de school een vak voor demonstranten ingericht. Op 30 augustus 2021 hebben zich voorafgaand aan de voorlichtingsbijeenkomsten op de school een aantal demonstranten in dat vak verzameld en van zich laten horen.
2.3    Kort voor aanvang van de eerste voorlichtingsbijeenkomst door de GGD op 30 augustus 2021 om 10.00 uur in gebouw B van het ROC is verweerder, vergezeld door een zich als arts voorstellende mevrouw (hierna verder: de arts), dat schoolgebouw ingelopen. Verweerder heeft zich bij de receptionist kenbaar gemaakt als advocaat en zijn visitekaartje afgegeven. Daarna zijn verweerder en de arts naar de studentenkantine gelopen, waar de voorlichtingsbijeenkomst om 10:00 uur zou plaatsvinden. Verweerder heeft daar aanwezige studenten en medewerkers aangesproken en ook visitekaartjes uitgedeeld. Ook heeft hij daar formulieren verspreid met daarop het logo van zijn advocatenkantoor. In deze door de betrokken student/medewerker zelf en door een medewerker van de GGD te ondertekenen formulieren staat onder meer:

“ROC [naam]: “Veilig werken en studeren: laat je vaccineren”

“Vaccinatie is en blijft een cruciaal onderdeel om het coronavirus te bestrijden. Door het terugdringen van het coronavirus, hebben we weer de ruimte gekregen om optimaal fysiek onderwijs aan te bieden. Vaccineren is een vrijwillige keuze, echter we willen iedereen (medewerkers en studenten) nadrukkelijk adviseren om zich wel te laten vaccineren. Het is in het belang van ons onderwijs, want hoe meer mensen gevaccineerd zijn, hoe kleiner de kans op nieuwe maatregelen en een eventuele lockdown.”

Uitvoerende partijen:

ROC [naam]  (…)

GGD [naam] (…)

Geachte uitvoerders van het bovengenoemde covid-19 vaccinatiebeleid.

Ik, betrokkene als mens van vlees en bloed, zou het zeer op prijs stellen als u de volgende informatie zou kunnen verstrekken in overeenstemming met de wettelijke en absolute grondrechtelijke vereisten zoals genoemd in onder meer de verdragsrechtelijke bepalingen van de Nürnbergcode – 1947 jo art. 7 IVBPR. Zoals u wellicht weet, is handelen in strijd met deze bepalingen een misdrijf tegen de menselijkheid en zal worden vervolgd en bestraft op grond van het internationale humanitaire (oorlogs)recht.

1. Kunt u mij informeren over de goedgekeurde wettelijke status van het vereiste Covid-19 vaccin en of het experimenteel is?

2. Kunt u details en garanties geven dat het vereiste Covid-19 vaccin volledig onafhankelijk en grondig is getest met controlegroepen en de daaropvolgende resultaten van die tests? (…)

5. Kunt u bevestigen dat het vereiste Covid-19 vaccin dat u bepleit geen experimentele mRNA-genveranderende therapie is? (…)

Zodra ik bovenstaande informatie volledig van u als uitvoerenden van dit Covid-19 vaccinatiebeleid heb ontvangen en ik er zeker van ben dat er geen gevaar voor mijn gezondheid is, zal ik graag uw aanbod accepteren om de Covid-19 vaccinatiebehandeling te ontvangen, echter voor dat geval onder bepaalde voorwaarden, namelijk:

a.    Dat u ieder voor zich persoonlijk en hoofdelijk bevestigt, dat ik geen letselschade zal lijden na aanvaarding hiervan;

b.    Het aanbod tevens moet worden ondertekend door een volledig gekwalificeerde arts (…).”

In de schoolkantine heeft tussen verweerder, de arts en de aanwezige clustermanager van de GGD, een discussie plaatsgevonden. Op verzoek van de GGD en namens de schooldirectie hebben de facilitairbeheerders verweerder en de arts verzocht om het schoolgebouw te verlaten. Verweerder en de arts hebben dat geweigerd. Verweerder heeft daarna het noodnummer van de politie gebeld. Nadat ook namens het ROC naar de gemeentelijke handhaving is gebeld, hebben verweerder en de arts na interventie door de politie en handhaving rond 10.45 uur het schoolgebouw en later ook het campusterrein verlaten.

2.4    Op 30 augustus 2021 heeft de GGD met een prikbus op een parkeerterrein bij het dorpshuis in de plaats O gestaan. Die middag heeft verweerder aan de daar aanwezige mensen/  GGD medewerkers laten weten dat hij, advocaat van de Stichting, en de arts die hem vergezelde, kandidaten waren om zich daar te laten injecteren maar dat eerst door de GGD aan een aantal spelregels moest worden voldaan. Verweerder heeft die spelregels met een juridisch kader toegelicht. Ook heeft hij de aanwezige medewerkers gemeld dat hij documenten bij zich had en dat hij de namen van alle medewerkers wilde weten. Verweerder heeft de medewerkers erop gewezen dat zij zich mogelijk schuldig zouden maken aan ernstige misdrijven, in het bijzonder de aanwezige GGD-arts, wegens schending van onder meer (inter)nationale wetten en verdragen en de Neurenberg Code. Ten overstaan van de medewerkers op de priklocatie heeft verweerder tot slot geconcludeerd dat zij zich allemaal niet aan de wet hielden en dat tegen allen strafrechtelijk aangifte kon worden gedaan. Verweerder heeft, ondanks herhaald verzoek van de bij de prikbus aanwezige personen, geweigerd om het terrein van de priklocatie te verlaten. Dit bezoek is - tegen de wil van de aanwezige GGD-medewerkers - gefilmd door een lokale sympathisant die verweerder vergezelde en het bezoek op het internet heeft gezet, waaronder op YouTube (onder meer op https://www.youtube.com/watch? v=p_2Xeo5A_Wk en op  v=jQIO5eVLRoM).
2.5    Op 7 september 2021 heeft een medewerkster van het ROC namens het College van Bestuur van het ROC aangifte wegens huisvredebreuk gedaan tegen verweerder en de arts. Blijkens dit proces-verbaal was deze medewerkster op 30 augustus 2021 werkzaam op het ROC en is zij omstreeks 10.00 uur door een medewerker van de facilitaire dienst gebeld, die bij de GGD in de kantine van gebouw B was om de presentatie klaar te zetten. Volgens die facilitairmedewerker waren twee vreemde mensen bij hem in de kantine aanwezig, die zich als advocaat - verweerder - en als arts voorstelden en aan de receptiemedewerker beneden hadden laten weten dat zij met toestemming van de vestigingsdirectie de bijeenkomst mochten bijwonen.  Die toestemming was volgens de vestigingsdirectie niet verleend. Blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft de medewerkster, die de aangifte deed, zelf het volgende meegemaakt of gehoord:  

“Ik zag dat [verweerder] aan het roepen en schreeuwen was in de kantine. Hij was aan het vingerwijzen. Het was geen dialoog met hem en die was ook niet met hem aan te knopen. De GGD wilde de voorlichting niet starten voordat [verweerder] en [de arts] weggingen. (…)

[Verweerder] gebruikte teksten als: “dit zijn oorlogspraktijken”. “En aanval op de mensheid.” “De studenten hier hebben geen vrije keus.” “Ich habe es nicht gewust.” Dat was op ons van toepassing en wij waren daarom strafbaar/medeplichtig. (…)

[Verweerder] had meerdere keren op agressieve toon namen gevraagd van medewerkers om zo een strafzaak tegen de medewerkers te beginnen.

De politie kwam intussen ter plaatse. [Verweerder] gaf aan dat hij wilde blijven omdat [verweerder] vond dat hij advocaat was van alle studenten van de school, dit waren zijn cliënten. De politieagent vroeg een willekeurige student of hij [verweerder] kende, deze student wist niet wie [verweerder] was. Daarop had de politieagent [verweerder] en [de arts] naar buiten gestuurd. Door de politie is tegen hen gezegd dat zij niet in het gebouw en op het terrein van de school mochten komen. Dit was omstreeks 10:30 uur.

Toen de politie weg was, zijn [verweerder] en [de arts] meerdere keren gezien op het terrein. Zij zijn zo’n 2 à 3 keer weggestuurd door de facilitaire medewerkers. (…).”

2.6    Blijkens de op 13 september 2021 ondertekende verklaring van drie medewerkers van het ROC - een daar werkzame receptioniste en twee  facilitairbeheerders - heeft verweerder op 30 augustus 2021 net voor 10:00 uur bij de receptie van gebouw B gemeld dat hij een kritische advocaat was en samen met een arts kwam luisteren naar de informatie die de GGD tijdens de voorlichtingsbijeenkomst zou geven, hij daarover kritische vragen wilde gaan stellen en dat hij een proces over de coronamaatregelen aan het voorbereiden was. Desgevraagd heeft verweerder laten weten dat zij toestemming hadden van de vestigingsdirectie van het ROC om de voorlichtingsbijeenkomst van de GGD bij te wonen, waarna zij naar de schoolkantine zijn gegaan. Op het verzoek van de facilitairbeheerders namens hun leidinggevende en hun vestigingsdirectie om de school te verlaten, heeft verweerder dat geweigerd. Volgens deze verklaring is ook het volgende voorgevallen:

“De advocaat heeft meerdere keren (op agressieve toon) om onze namen gevraagd, om zo een strafzaak tegen ons te kunnen beginnen. De advocaat gebruikte o.a. teksten als: “Dit zijn oorlogspraktijken”, en “een aanval op de mensheid, en dat “de studenten hier geen vrije keus hadden”. Ook de tekst “Ich habe es nicht gewusst” was voor ons van toepassing, en we waren daarom strafbaar/medeplichtig. Dit gebeuren hebben wij als zeer intimiderend ervaren.”

3    DEKENBEZWAAR
3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
I.    niet de vereiste onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënte te bewaren en onvoldoende professionele distantie te betrachten;
II.    zich op 30 augustus 2021 tijdens zijn bezoeken aan het ROC en de locatie van de prikbus onbetamelijk te gedragen door (i) zich toegang tot het ROC te verschaffen, zo niet onder valse voorwendselen, dan toch door de daar aanwezige (receptie)medewerkers te overrompelen, door (ii) tijdens beide bezoeken op een agressieve, provocerende en niet respectvolle wijze gesprekken met aanwezige medewerkers en/of de GGD aan te gaan om zijn gelijk te halen en ‘praktijken aan de kaak te stellen’, en (iii) op het ROC en bij de priklocatie de aanwezige GGD-medewerkers te intimideren door herhaaldelijk hun naam te vragen en hen zonder enige reserve en als advocaat te beschuldigen van het plegen van ernstige misdrijven door op dwingende wijze te verwijzen naar regels, verdragen en wetten die geschonden zouden zijn, zonder die te onderbouwen, (iv) verzoeken om de beide locaties te verlaten niet in te willigen met juridisch klinkende argumenten dat de school en het parkeerterrein openbaar terrein zijn, en (v) evenmin het verzoek van medewerkers bij de prikbus om niet te filmen, in te willigen.

4    VERWEER
4.1    Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar ter zitting onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2    Via mevrouw Van W heeft de Stichting, zijn cliënte, een verzoek van meerdere anonieme verontruste docenten van het ROC ontvangen om namens hun leerlingen op 30 augustus 2021 aanwezig te zijn bij een GGD voorlichtingsbijeenkomst op een van de locaties om medische dan wel juridische vragen aan de GGD te stellen. Enkele dagen voor deze voorlichtingsbijeenkomst is verweerder door de Stichting gevraagd om daarbij als advocaat, samen met een aan de Stichting verbonden arts, aanwezig zijn. Daarmee heeft hij ingestemd.
4.3    Verweerder betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijk binnendringen of huisvredebreuk bij het ROC op 30 augustus 2021. Rond 9:45 uur heeft hij zich als advocaat, samen met de arts, namens de Stichting bij de receptionist van het ROC aangemeld, heeft hij zijn visitekaartje afgegeven en het doel van hun bezoek aan het de voorlichtingsbijeenkomst op dat ROC toegelicht. Die receptionist heeft hen daarna naar de kantine gebracht waar de voorlichtingsbijeenkomst van de GGD om 10:00 uur zou plaatsvinden. Verweerder betwist dat hij en de arts de voorlichtingsbijeenkomst hebben verstoord. De voorlichting was nog niet begonnen toen rond 10:10 uur de clustermanager van de GGD hen op dusdanig agressieve en bedreigende wijze heeft aangesproken met het verzoek om het gebouw te verlaten, dat verweerder het noodnummer van de politie heeft gebeld. Kort na aankomst van de politie en een aantal handhavers hebben verweerder en de arts de school op rustige wijze verlaten. Volgens verweerder heeft de voorlichting van de GGD daarna, anders dan de deken stelt, alsnog plaatsgevonden op die school.
4.4    Namens zijn cliënte heeft verweerder diezelfde middag ongepland een prikbus in O bezocht om de daar aanwezige medewerkers van de GGD een aantal kritische vragen te stellen. Een plaatselijke inwoner heeft op eigen initiatief dat bezoek van verweerder en de arts gefilmd. Dat was volgens verweerder ook toegestaan omdat de prikbus op het terrein van het dorpshuis van de gemeente stond en geen exclusief huurcontract getoond kon worden. Verweerder heeft bij de priklocatie relevante vragen aan GGD-medewerkers gesteld. Aan de GGD-arts heeft hij namens zijn cliënte gevraagd naar diens kennis over de internationale mensenrechtenbepalingen van de Neurenberg Code, artikel 7 IVBPR en de door hem afgelegde eed, wat die arts allemaal lachend heeft weggewuifd.
4.5    Verweerder beroept zich ook op artikel 11 Handvest van de Grondrechten van de EU en artikel 10 EVRM. Alhoewel het recht op vrijheid van meningsuiting niet onbegrensd is, mocht verweerder op basis van de geldende rechtspraak de vragen stellen aan de GGD medewerkers, waaronder aan de arts, bij de priklocatie zoals door hem gedaan. Die vragen dienden een legitiem doel dan wel waren noodzakelijk in een democratische samenleving zoals door de wet voorgeschreven. Volgens verweerder heeft hij zich respectvol opgesteld maar hebben de (GGD)medewerkers op het ROC en bij de priklocatie zich jegens hem, en de arts, misdragen.
4.6    Verweerder stelt dat hij op 4 oktober 2021 heeft besloten, mede door het tegen hem ingediende dekenbezwaar, om de opdracht aan de Stichting terug te geven omdat hij iedere schijn van onvoldoende onafhankelijkheid en onvoldoende professionele distantie wenste te vermijden.

5    BEOORDELING
5.1    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of dekenbezwaar het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
5.2    Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter ook de kernwaarden zoals omschreven in artikel  10a Advocatenwet. Uit die kernwaarden volgt onder meer dat een advocaat in het belang van een goede rechtsbedeling zorg moet dragen voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep onafhankelijk ten opzichte van zijn cliënt, derden en de zaken waarin hij als zodanig optreedt. Verder moet de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep integer zijn en zich onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (artikel 10a, lid 1 aanhef en sub a. en d. Advocatenwet). Een advocaat geniet daarbij een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met die cliënt goeddunkt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Bedoelde vrijheid is echter niet absoluut. Ook jegens een wederpartij of betrokken derden dient de advocaat zich als een behoorlijk advocaat te gedragen en dient hij te voorkomen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening wordt geschaad.
5.3    De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van artikel 46 Advocatenwet, daarbij wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.4    In gedragsregel 2 is tot uitdrukking gebracht dat een advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden komen. Uit de toelichting op deze gedragsregel blijkt onder meer dat een belangenverstrengeling door financiële of persoonlijke relaties de gewenste onafhankelijkheid in gevaar kan brengen en kan maken dat de advocaat mede tot partij wordt. De advocaat dient ook onafhankelijk te staan tegenover de zaak die hij behandelt. Hij benadert de zaak met voldoende afstand, en is daarbij onbevangen en onbevooroordeeld. Persoonlijke belangen van de advocaat mogen geen rol spelen bij de behandeling van de zaak.
5.5    De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf als volgt beoordelen.
Dekenbezwaar I.
5.6    Uit de stukken en de verklaringen ter zitting is de raad gebleken dat verweerder één of twee dagen voor de GGD-voorlichtingsbijeenkomst op het ROC door de Stichting is gevraagd om daar, samen met de arts, heen te gaan om tijdens de voorlichting in het belang van de studenten en docenten kritische juridische vragen aan de GGD te stellen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij na dat verzoek van zijn cliënte geen tijd meer had om een procedure tegen de beleidsmakers van de GGD te starten. Bovendien was volgens hem een kort geding volstrekt kansloos, omdat het landelijk beleid was om voorlichters van de GGD en mobiele prikposten ook naar scholen te sturen. Daarom heeft verweerder er naar zijn zeggen voor gekozen om de voorlichtingsbijeenkomst van de uitvoerders van het GGD beleid als advocaat bij te wonen.
5.7    Naar het oordeel van de raad had verweerder zich geen toegang mogen verschaffen tot de school nu duidelijk was dat hij en de arts, noch zijn cliënte, toestemming hadden om het schoolgebouw te betreden en de voorlichtingsbijeenkomst, bestemd voor de studenten en medewerkers van het ROC, bij te wonen. Nog daargelaten het feit dat nergens blijkt van een toestemming door of namens de school, had dit voor verweerder voldoende duidelijk moeten zijn uit het feit dat de school buiten het gebouw een speciaal vak op het campusterrein voor demonstranten had ingericht. Vaststaat dat verweerder, samen met de arts, op 30 augustus 2021 in de ochtend de locatie van het ROC is binnengelopen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad verder gebleken dat verweerder zich bij een medewerker van de receptie bekend heeft gemaakt als advocaat en volgens die medewerker heeft gezegd dat hij, samen met de arts, met toestemming van de vestigingsdirectie de voorlichtingsbijeenkomst van de GGD kwam bijwonen om kritische vragen over de coronamaatregelen te stellen. Dat verweerder die toestemming voorafgaand aan de bijeenkomst had, is de raad uit de stukken niet gebleken en komt de raad ook niet aannemelijk voor. Een schriftelijk stuk waaruit die verkregen toestemming van de directie aan verweerder zou blijken, ontbreekt, terwijl uit de overgelegde verklaringen van de medewerkers en de aangifte namens het ROC het tegendeel blijkt. Verweerder heeft zijn standpunt ter zitting van de raad wat genuanceerd door aan te voeren dat hij uit het meelopen van de receptionist naar de kantine, waar de voorlichtingsbijeenkomst werd gehouden, en de koffie die voor hen werd ingeschonken, mocht afleiden dat daarmee impliciet aan hen toestemming namens de schooldirectie werd gegeven om bij de voorlichting aanwezig te zijn. Als die medewerker die bevoegdheid niet had gehad of daarover had getwijfeld, dan was hij niet met verweerder meegelopen maar had eerst een leidinggevende gebeld, aldus de verklaring van verweerder ter zitting. Wat hier ook van zij, vaststaat dat verweerder in de kantine vervolgens, ondanks herhaalde verzoeken daartoe ook namens de school, heeft geweigerd om het schoolgebouw te verlaten. Pas na interventie door politie en handhaving in de kantine, hebben verweerder en de arts het schoolgebouw en het campusterrein verlaten.
5.8    Als advocaat had verweerder zich naar het oordeel van de raad moeten beraden op legale middelen om het standpunt van zijn cliënte voor het voetlicht te brengen. Aan verweerder stonden in die korte tijd vóór de voorlichtingsbijeenkomst op het ROC nog juridische en andere middelen ter beschikking. Niet alleen was een kort geding tegen de beleidsmakers feitelijk nog mogelijk geweest de bijeenkomst van de GGD op het ROC te laten verbieden, maar verweerder had ook vooraf aan de directie van het ROC toestemming kunnen vragen namens zijn cliënte de GGD-voorlichting op de school bij te mogen wonen. Dat verweerder, anders dan hij heeft gesteld op de zitting, hiervoor nog genoeg tijd had gehad, blijkt wel uit de omstandigheid dat verweerder, ter voorbereiding van zijn bezoek aan het ROC, formulieren op zijn briefpapier voor de studenten en medewerkers heeft gemaakt om op de school te verspreiden en, naar zijn zeggen, voor overleg telefonisch contact heeft gezocht met anderen, waaronder met één van de hem bekende anonieme docenten. Dat deze gesprekken hebben plaatsgevonden, kan de raad niet vaststellen; eventuele schriftelijke verklaringen daarover ontbreken. In de hiervoor geschetste omstandigheden had verweerder naar het oordeel van de raad zijn cliënte moeten adviseren voor een ander route te kiezen in plaats van die van het zonder toestemming betreden van de school om naar de voorlichtingsbijeenkomst van de GGD op een school met minderjarigen te gaan. En als verweerder had vastgesteld dat hem geen legale middelen (meer) ten dienste stonden om het standpunt van zijn cliënte te verwoorden, dan had hij dat als professionele advocaat aan zijn cliënte moeten mededelen en zich als advocaat van onrechtmatige acties dienen te onthouden. Door desalniettemin samen met de arts namens zijn cliënte fysiek het schoolgebouw te betreden, wetende dat hij daartoe geen toestemming had, heeft verweerder dan ook gehandeld in strijd met zijn positie als onafhankelijk advocaat en heeft de daarbij behorende  professionele distantie ten opzichte  van zijn cliënte tuchtrechtelijk verwijtbaar niet in acht genomen.
5.9    Blijkens de gemaakte filmbeelden heeft verweerder diezelfde middag op een locatie in O, waar een prikbus van de GGD stond, zich eveneens kenbaar gemaakt als advocaat van de Stichting en heeft hij aangeboden zichzelf, als ook de meegekomen arts, daar te laten “injecteren” indien aan bepaalde spelregels zou worden voldaan. Verweerder heeft daarna meteen de gelegenheid te baat genomen die spelregels aan de aanwezige mensen, waaronder GGD-medewerkers, toe te lichten en is daarover met hen in discussie gegaan. Verweerder heeft herhaalde verzoeken van GGD-medewerkers om de priklocatie te verlaten en zijn bezoek niet door een derde te laten filmen, niet ingewilligd. Met dit optreden op de priklocatie heeft verweerder zich feitelijk en ook fysiek gemengd in de discussie over de landelijke coronamaatregelen. Door zich daarbij als advocaat kenbaar te maken, suggereerde verweerder dat hij de discussie niet als willekeurige burger wenste te voeren maar vanuit zijn positie als advocaat. Die opstelling verhoudt zich echter moeilijk met zijn opmerking dat hij zich aldaar eventueel zou willen laten “injecteren”, wat weer suggereert dat hij daar ook als cliënt van de GGD aanwezig was. Alleen al het opwerpen van een dergelijk rookgordijn, waarbij de medewerkers van de GGD ter verantwoording werden geroepen en ook werden bedreigd met niet nader gemotiveerde juridische stappen, is een optreden dat het vertrouwen in de advocatuur schaadt. Verdachte behoort daarbij te weten dat uitlatingen in een grimmige en bedreigende sfeer door een advocaat de nodige impact heeft op de juridische leek. Voor zover verweerder een en ander in opdracht van zijn cliënte zou hebben gedaan, blijkt niet van enige professionele distantie ten opzichte van de denkbeelden van zijn cliënte.
5.10    Met het hiervoor beschreven optreden van verweerder bij zowel het ROC als bij de priklocatie heeft verweerder naar het oordeel van de raad onvoldoende de vereiste onafhankelijkheid tegenover zijn cliënte bewaard en heeft hij daarbij onvoldoende professionele distantie betracht. Weliswaar dient een advocaat de partijdige belangen van zijn cliënt voorop te stellen, maar verweerder heeft door zich volledig te scharen achter de denkbeelden van zijn cliënte en die ook op voornoemde locaties uit de dragen zoals door hem gedaan, zijn professionele rol als onafhankelijk advocaat uit het oog verloren. Daarmee heeft hij het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening geschaad bij de betreffende medewerkers maar ook bij anderen doordat dit breed is uitgemeten in de pers en op social media. Dit handelen wordt verweerder dan ook tuchtrechtelijk aangerekend. Dekenbezwaar I zal gegrond worden verklaard.  
Dekenbezwaar II.
5.11    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich zowel jegens de medewerkers van de school als van de GGD niet integer gedragen door hen op hun werklocaties te overrompelen en door zich daarbij in hun beleving op provocerende en intimiderende wijze te gedragen, zich daarbij bovendien presenterend als advocaat. De raad verwijst voor hetgeen verweerder heeft gevraagd en gezegd naar de overgelegde verklaringen en het proces verbaal van aangifte namens de school en namens de GGD, zoals opgenomen onder de feiten hiervoor. Weliswaar heeft iedereen in Nederland een grote vrijheid om zijn mening te geven en mag ook een advocaat zich activistisch opstellen en daarbij stevige uitlatingen doen, maar verweerder heeft met de door hem gebruikte dreigende bewoordingen, vaak ook in voor leken juridisch bedreigende taal, op de school en bij de priklocatie de grenzen van het betamelijke ruim overschreden. Verweerder heeft bovendien niet ingegrepen toen zijn bezoek aan de priklocatie door een sympathisant van de Stichting tegen de wens van de medewerkers werd gefilmd, wat zijn bezoek en zijn woorden extra intimiderend hebben gemaakt. Voorts heeft verweerder met zijn naar het oordeel van de raad ongeoorloofde verblijf en  optreden op de school en bij de prikbus het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsgroep op ernstige wijze geschaad. Verweerder heeft dan ook hierin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal dekenbezwaar II eveneens gegrond verklaren.

6    MAATREGEL
6.1    Omdat het dekenbezwaar gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft met zijn optreden niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet doordat hij de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit heeft geschonden en tevens in strijd met gedragsregel 2 heeft gehandeld. De raad acht dit zeer ernstige feiten. Verweerder had zich daarbij moeten realiseren dat in de tijd van zijn bezoeken aan het ROC en de priklocatie sprake was van grote maatschappelijke verdeeldheid en onrust over de landelijk genomen (beperkende) coronamaatregelen en vaccinaties tegen Covid-19. Ook de Stichting stond uiterst kritisch tegenover het overheidsbeleid. Verweerder  kon  de Stichting natuurlijk  als advocaat bijstaan, maar had zich daarbij als professioneel advocaat moeten distantiëren van acties in strijd met wet- en regelgeving alsook van het maken van filmopnames van mensen zonder dat daarvoor toestemming was gegeven omdat dat juist tot verdere escalatie kan leiden en ook heeft geleid. Ook mocht van verweerder meer inzicht worden verwacht dat hij na het ochtendbezoek aan het ROC, waar de politie bij nodig was om hem naar buiten te begeleiden, beter niet ook die middag onaangekondigd naar een priklocatie had moeten gaan. Door dat wel te doen en opnieuw ook nadrukkelijk in zijn hoedanigheid als advocaat, heeft verweerder bewust het risico op een tweede confrontatie met GGD genomen, die ook is gekomen en is gefilmd en op social media is gezet. Verweerder had daarnaast ook moeten beseffen dat zijn handelen als ernstig bedreigend en intimiderend door de betreffende medewerkers kon worden ervaren.
6.2    Juist van een advocaat had in de hiervoor geschetste omstandigheden, in een tijdsgewricht van ernstige polarisatie, extra zorgvuldigheid in zijn optreden mogen worden verwacht. Verweerder is daarin op ernstige wijze tekortgeschoten en heeft zijn eigen beroepsgroep daardoor in een zeer negatief daglicht geplaatst. Omdat verweerder ter zitting inzicht heeft getoond voor de toekomst door de opdracht aan de Stichting terug te geven en dergelijke zaken niet meer als “eenpitter” te willen doen, volstaat de raad met de oplegging van een maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken. In de proeftijd van twee jaar kan verweerder laten zien dat hij als professioneel advocaat zijn werkzaamheden zal verrichten.

7    KOSTENVEROORDELING
7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder  op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b)    € 500,- kosten van de Staat.
7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-857/AL/NN/D.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart dekenbezwaren I en II gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
-    bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot vijf jaar.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. K.F. Leenhouts, H.K. Scholtens, S.H.G. Swennen, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.
 
Griffier                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 7 maart 2022