ECLI:NL:TADRARL:2022:201 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-917/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:201
Datum uitspraak: 26-09-2022
Datum publicatie: 26-09-2022
Zaaknummer(s): 21-917/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. In een echtscheidingszaak heeft verweerster in een verweerschrift geschreven dat de man een gokverslaving heeft. Verweerster had zich kunnen beperken tot de mededeling dat klager volgens haar cliënte veel gokt, zonder daaraan een kwalificatie of een conclusie, inhoudende een diagnose, te verbinden. De opmerking is onnodig grievend. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 26 september 2022
in de zaak 21-917/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. V
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 16 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1347624/BD/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 juni 2022. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van het e-mailbericht, met bijlagen, van verweerster van 8 juni 2022 en van het e-mailbericht, met bijlagen, van klager van 24 juni 2022.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager (hierna: de vrouw) bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.
2.3 Bij beschikking van 9 september 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, als voorlopige voorziening onder meer een zorgregeling voor de zoon van klager en de vrouw vastgesteld.
2.4 Verweerster heeft op 21 september 2020 bij de rechtbank een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.
2.5 Klager heeft op 16 december 2020 een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, bij de rechtbank ingediend.
2.6 Klager heeft op 7 januari 2021 een verzoekschrift wijziging voorlopige voorzieningen ingediend.
2.7 Verweerster heeft op 25 januari 2021 namens de vrouw een verweerschrift wijziging voorlopige voorzieningen ingediend. Het verweerschrift bevat onder meer de volgende passages:

“21. De man besprak met de vrouw tijdens het huwelijk dat hij naar eigen zeggen al vanaf zijn jeugd last heeft gehad van psychische problemen. Op zijn 23e is hij uit een raam van 3 hoog gesprongen en hij heeft daarna langdurig dagbehandeling gehad bij een psychiater. Uit het rapport van 20 juli 2005 van de verzekeringsarts volgt dat de man zich meermaals wegens psychische klachten heeft ziekgemeld en arbeidsongeschikt hierdoor was. De vrouw benoemt dit omdat de man volgens haar nog ernstige psychische problemen heeft.

22. Tijdens het huwelijk was het niet gemakkelijk met de man. De man had een gokverslaving (online poker), althans verloor daar regelmatig veel geld aan. Het betrof zowel de kinderbijslag als het geld van [de zoon].

37. De vrouw heeft een bijdrage nodig in de kosten van [de zoon], omdat haar inkomen onder de bijstandsnorm is en zij weinig te besteden heeft voor [de zoon]. De man weigert inzage te geven in zijn financiële situatie. De belastingaangifte 2018 en 2019 worden in het geding gebracht. (…) In 2018 was het verzamelinkomen € 5.954,00 en in 2019 € 7.754,00.”

Verweerster heeft als bijlage bij het verweerschrift een rapportage van Amsterdam Universitair Medische Centra (UMC) aan de huisarts van klager van 27 juni 2019 in het geding gebracht. Hierin wordt melding gemaakt van mentale en lichamelijke klachten van klager.
2.8 Het verzoek wijziging voorlopige voorzieningen is door de rechtbank behandeld tijdens de zitting van 27 januari 2021.
2.9 Bij beschikking van 15 februari 2021 heeft de rechtbank als voorlopige voorziening onder meer bepaald dat de zoon aan de vrouw wordt toevertrouwd.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) tijdens de zitting van 27 januari 2021 een UMC rapportage uit 2019 op te voeren die valt onder medisch geheim en die onrechtmatig is verkregen.
Toelichting
Klager heeft erop gewezen dat op pagina 1 van de rapportage duidelijk “Medisch geheim” is vermeld. Daarnaast is het rapport onrechtmatig verkregen. Het is klager niet duidelijk hoe verweerster aan dit rapport is gekomen. Zijn aanname is dat zijn vrouw het stuk uit zijn persoonlijke bezittingen heeft gehaald.
b) de rechtbank te misleiden door de laatste pagina met de conclusie van de hiervoor genoemde rapportage uit 2019 niet aan de rechtbank te sturen met als doel het zwartmaken van klager als persoon.
Toelichting
De laatste pagina van de rapportage noemt als mogelijke oorzaak van de klachten van klager een slaapapneu. Door deze bladzijde niet over te leggen heeft verweerster geprobeerd de rechtbank te misleiden met informatie die niet gebaseerd was op feiten, maar die ervoor bedoeld was klager als persoon zwart te maken.
c) klager te diskwalificeren als ouder door in het verweerschrift te schrijven dat hij een gokverslaving had en op zitting te spreken over drugs waarmee zij hem valselijk beschuldigt.
Toelichting
In het verweerschrift, randnummer 22, heeft verweerster ten onrechte gesteld dat klager een gokverslaving had. Klager heeft erkend dat hij weleens poker speelt met vrienden met de inzet van kleine bedragen, maar dat levert nog geen gokverslaving op. Het is een ongefundeerde beschuldiging, die alleen diende om klager zwart te maken bij de kinderrechter en zo de hoofdzorg voor de zoon te krijgen. De beschuldiging wordt door verweerster benoemd als feit, zonder dat daarvoor bewijs is overgelegd. Verder heeft verweerster tijdens de zitting (kort) gesproken over drugs. Deze eveneens valse beschuldiging werd gepresenteerd als een feit, zonder enige vorm van bewijs en was er alleen op gericht om klager zwart te maken.
d) een rapport d.d. 20 juli 2005 in te brengen welk rapport klager niet heeft, waarvan hij de inhoud niet kent en welk rapport eveneens onder het medisch geheim valt.
Toelichting
Verweerster heeft in haar verweerschrift, randnummer 21, gerefereerd aan een rapport van de verzekeringsarts inzake klager van vijftien jaar oud. Dit rapport had niet in het geding gebracht mogen worden, aangezien klager niet in het bezit is van het rapport, de inhoud ervan hem niet bekend is en het rapport onder het medisch beroepsgeheim valt.
e) onterecht te stellen dat klager geen financiële gegevens verstrekt heeft met als enig doel hem in een kwaad daglicht te stellen.
Toelichting
Verweerster heeft in haar verweerschrift, randnummer 37, ten onrechte gesteld dat klager heeft geweigerd om aan de kinderrechter informatie te verstrekken over zijn financiële situatie. Hiermee wordt alweer een aanname als een feit gepresenteerd, met als doel om klager in een kwaad daglicht te stellen. Van een weigering om inzicht te geven was geen sprake; de gegevens waren nog niet in het bezit van klager.
f) klager twee dagen voor de zitting een 100 pagina’s tellend document toe te sturen waardoor hij vanwege het korte tijdbestek de hoeveelheid tekst niet kon doornemen en geen verweer kon schrijven.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 De rapportage betreft een spreekuur beroepsziekte op 13 mei 2019 waarbij de klachten en problemen van klager zijn doorgenomen. De cliënte van verweerster was aanwezig bij dit gesprek. Klager vond dit goed. De cliënte van verweerster heeft de informatie uit eerste hand verkregen door haar aanwezigheid bij het gesprek. Het rapport was aanwezig in de echtelijke woning. Van onrechtmatig verkregen bewijs kan dan ook geen sprake zijn.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster heeft betwist dat de laatste pagina van het rapport van Amsterdam UMC door verweerster bewust is achtergehouden met als doel om klager zwart te maken. Verweerster heeft erop gewezen dat het klager vrij stond om, indien hij dat wenselijk had gevonden, zelf deze pagina in het geding te brengen. Hij heeft dit echter niet gedaan.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerster heeft erop gewezen dat haar cliënte zich zorgen maakte over de financiën door het pokeren tegen geld en over zijn drugs- en alcoholgebruik. Haar cliënte wilde deze zorgen bespreekbaar maken. Verweerster heeft van haar cliënte begrepen dat het, anders dan klager heeft gesteld, bij het pokeren wel degelijk ging om aanzienlijke bedragen, afgezet tegen het inkomen. Verweerster kon zich uitsluitend baseren op de expliciete uitlatingen van haar cliënte hierover. Uit eigen waarneming kon zij immers niets verklaren. Verweerster heeft geprobeerd het standpunt van haar cliënte weer te geven. Dat er in het verweerschrift niet elke keer expliciet bij stond dat het de mening van haar cliënte betrof, doet hieraan niet af. Van valse of onnodige beschuldigingen was geen sprake. Ten aanzien van het drugsgebruik door klager, wijst verweerster erop dat het gebruik van alcohol en zo nu en dan een pilletje zijn vermeld in de rapportage van Amsterdam UMC. Klager heeft verder niet ontkend dat er een gesprek tussen partijen en de dochter van klager heeft plaatsgevonden, waarin het gebruik van pillen ter sprake is gekomen.
Klachtonderdeel d)
4.5 Door verweerster is naar voren gebracht dat het rapport d.d. 20 juli 2005 door haar is genoemd, maar niet is ingebracht. De opmerking onder randnummer 21 van het verweerschrift van verweerster over het betreffende rapport was een reactie op hetgeen klager in zijn verweerschrift van 16 december 2020, randnummer 22, had gesteld. Klager heeft hierin namelijk aangevoerd dat al zijn geestelijke en lichamelijke spanningen alleen werden veroorzaakt door zijn relatie met de vrouw. Verweerster wilde met haar verwijzing naar het rapport duidelijk maken dat klager, in tegenstelling tot hetgeen hij heeft beweerd in zijn verweerschrift van 16 december 2020, al vóór zijn relatie met de vrouw psychische en lichamelijke klachten had.
Klachtonderdeel e)
4.6 Verweerster heeft erop gewezen dat het klager was die op 7 januari 2021 bij verzoekschrift voorlopige voorzieningen een (voorwaardelijk) partneralimentatieverzoek heeft ingediend, terwijl hij geen recente financiële bescheiden heeft toegevoegd. Bij verweerschrift in die voorlopige voorzieningenprocedure van 25 januari 2021 heeft de vrouw een verzoek kinderalimentatie gedaan en de in haar bezit zijnde financiële gegevens overgelegd. De vrouw beschikte over de financiële gegevens van klager tot en met 2019, maar klager had geen informatie verschaft over zijn inkomenspositie in 2020 en 2021. Het is dan niet klachtwaardig om in het verweerschrift te stellen dat klager geen financiële gegevens heeft aangeleverd.
Klachtonderdeel f)
4.7 Verweerster heeft aangevoerd dat zij twee dagen voor de zitting van 27 januari 2021 een verweerschrift heeft toegezonden met 89 pagina’s. Het verweer besloeg 29 bladzijden en was deels uit het echtscheidingsverzoek overgenomen. Het is wettelijk toegestaan een verweerschrift in te dienen tot aan de behandeling voorlopige voorziening ter zitting. De advocaat van klager heeft van het verweerschrift kennis kunnen nemen en met klager kunnen bespreken. De advocaat van klager heeft op 27 januari 2021 schriftelijk gereageerd op het verweerschrift van verweerster. Klager verwijt verweerster dan ook ten onrechte dat hij door het korte tijdsbestek en de omvang van het stuk niet de gelegenheid heeft gekregen om zich te verweren.

5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
5.2 In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, omdat met name de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klager verwijt verweerster dat zij door het rapport uit 2019 in te brengen het medisch beroepsgeheim heeft geschonden. Verweerster heeft echter onweersproken aangevoerd dat haar cliënte destijds aanwezig was bij het gesprek met de arts, al bekend was met de inhoud van het rapport dat naar aanleiding van het gesprek is opgesteld en het rapport zich in de echtelijke woning bevond. De raad is van oordeel dat het onder deze omstandigheden niet klachtwaardig is dat verweerster het rapport heeft ingebracht. Klachtonderdeel a) zal ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.4 In dit klachtonderdeel wordt verweerster verweten dat zij de rechtbank heeft misleid door de laatste pagina van het rapport uit 2019, waarin de conclusie was vermeld dat een mogelijke oorzaak van de klachten een slaapapneu was, niet mee te sturen. Los van het feit dat klager die laatste pagina zelf had kunnen indienen, is niet komen vast te staan dat verweerster de rechtbank hiermee heeft willen misleiden. Verweerster heeft dit nadrukkelijk betwist en klager heeft zijn klacht op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel b) zal om die reden ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.5 Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het verwijt dat verweerster klager als ouder heeft gediskwalificeerd door in haar verweerschrift onder randnummer 22 te schrijven dat klager een gokverslaving had, oordeelt de raad als volgt.
5.6 Verweerster heeft in haar verweerschrift vermeld dat klager een gokverslaving heeft. Een verslaving is een door een psychiater vast te stellen aandoening. De raad constateert dat het door verweerster overgelegde rapport van Amsterdam UMC niet een dergelijke diagnose bevat. In beginsel mag een advocaat uitgaan van de juistheid van de door zijn cliënt aangeleverde informatie, tenzij deze informatie van dien aard is, dat meer onderzoek nodig is. De mening van de cliënte van verweerster dat haar ex-man gokverslaafd is, is naar het oordeel van de raad een ernstige beschuldiging, die haar ex-man in feite diskwalificeert voor het ouderschap. In dat geval dient een advocaat in een familiezaak, gelet op de onder 5.2 vermelde verzwaarde maatstaf, extra voorzichtig te zijn en niet zonder meer af te gaan op hetgeen door zijn cliënt wordt beweerd. Verweerster heeft aangevoerd dat zij niet anders kon dan afgaan op de bewering van haar cliënte, omdat zij zelf geen mogelijkheid heeft om de juistheid ervan te onderzoeken. De raad is van oordeel dat verweerster om die reden in haar bewoordingen meer afstand had moeten nemen van de conclusie van haar cliënte dat klager gokverslaafd is. Verweerster had zich kunnen beperken tot de mededeling dat klager volgens haar cliënte veel gokt, zonder daaraan een kwalificatie of een conclusie, inhoudende een diagnose, te verbinden. Nu verweerster had kunnen volstaan met een feitelijke constatering, is de opmerking dat klager een gokverslaving had, naar het oordeel van de raad onnodig grievend. Hiermee heeft verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij overschreden. Klachtonderdeel c) zal in zoverre gegrond worden verklaard.
5.7 Voor zover in klachtonderdeel c) het verwijt wordt gemaakt dat verweerster op zitting heeft gesproken over drugs, waarmee zij hem valselijk heeft beschuldigd, overweegt de raad als volgt. Aan de hand van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld wat verweerster tijdens de zitting heeft gezegd over het gebruik van drugs. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht desgevraagd verklaard dat zij niet heeft gezegd dat klager een drugsverslaving had, maar dat zij alleen heeft gezegd dat klager pilletjes nam en dat haar cliënte zich daar zorgen over maakte. Naar het oordeel van de raad is een dergelijke feitelijke mededeling niet klachtwaardig. Nu niet is komen vast te staan dat verweerster op de zitting ten aanzien van drugsgebruik verder is gegaan dan een feitelijke mededeling daarover, zal klachtonderdeel c) in zoverre ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.8 Allereerst stelt de raad vast dat verweerster, anders dan in dit klachtonderdeel wordt gesteld, het rapport uit 2005 niet heeft ingebracht. Zij heeft er evenmin uit geciteerd. Verweerster heeft onder randnummer 21 van haar verweerschrift van 25 januari 2021 het rapport kort besproken, in feitelijke bewoordingen en zonder daaraan conclusies of kwalificaties te verbinden. Bovendien was de vermelding van het rapport een reactie op de bewering van klager in zijn verweerschrift van 16 december 2020 dat zijn psychische problemen alleen waren veroorzaakt door zijn relatie met de cliënte van verweerster. De raad is van oordeel dat het om deze redenen niet klachtwaardig is dat verweerster het rapport uit 2005 heeft genoemd. Klachtonderdeel d) zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij in haar verweerschrift van 25 januari 2021 onder randnummer 37 onterecht heeft gesteld dat klager weigert om inzage te geven in zijn financiële situatie, met als enig doel om hem zwart te maken. De raad is van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerster dit alleen heeft aangevoerd om hem zwart te maken. Het is immers zeker voorstelbaar dat de cliënte van verweerster wel een belang had bij verkrijging van zijn financiële gegevens. Dit vindt steun in de beslissingen van de voorzieningenrechter van 15 februari 2021, waarin onder 3.7 van de beslissing onder meer het volgende is overwogen:

“(…) De financiële situatie van de man is onbekend gebleven omdat hij heeft nagelaten inzage daarin te verschaffen. Op basis van de nu beschikbare informatie kan geen kinderalimentatie worden berekend die in enige mate recht doet aan de werkelijke situatie. (…)”

Al zou de opmerking dat klager weigert inzage te geven in zijn financiële situatie als grievend kunnen worden opgevat, daarmee is niet komen vast te staan dat dit onnodig is gebeurd. Aangezien verweerster binnen de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij is gebleven, zal klachtonderdeel e) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.10 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel f) dat zij twee dagen voor de zitting een verweerschrift van 100 pagina’s heeft ingediend, waardoor hij geen tijd meer heeft gehad om alles door te nemen.
5.11 Ingevolge artikel 282 lid 1 Wetboek van Rechtsvordering is het toegestaan om tot de aanvang van de behandeling van de voorlopige voorziening ter zitting een verweerschrift in te dienen. Het is vervolgens aan de rechter in de betreffende procedure om te bepalen of de ingediende processtukken al dan niet worden toegelaten. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad de haar toekomende vrijheid van handelen als advocaat van de wederpartij niet overschreden. Klachtonderdeel f) zal om die reden ongegrond worden verklaard.

6 MAATREGEL
6.1 Klachtonderdeel c) is gegrond voor zover dit het verwijt betreft dat verweerster in haar verweerschrift onder randnummer 22 heeft geschreven dat klager een gokverslaving had. De raad rekent verweerster aan dat zij de ongefundeerde kwalificatie van gokverslaving in haar verweerschrift heeft opgenomen, terwijl zij had kunnen volstaan met een mededeling van feitelijke aard ten aanzien van het gokken. De opmerking heeft de onderlinge verhoudingen onnodig op scherp gezet in een toch al moeizaam verlopende echtscheidingsprocedure waarbij een gezamenlijk kind betrokken was. Gelet op het feit dat verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen, is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met de oplegging van de maatregel van waarschuwing. 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-917/AL/MN.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel c) gegrond voor zover dit ziet op het verwijt dat verweerster in haar verweerschrift heeft geschreven dat klager een gokverslaving had;
- verklaart klachtonderdeel c) voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen a), b), d), e), f) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, C.A.Th. Philipsen, E.M.G. Pouls en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.

Griffier                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 26 september 2022