ECLI:NL:TADRARL:2022:197 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-344/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:197
Datum uitspraak: 25-07-2022
Datum publicatie: 21-09-2022
Zaaknummer(s): 22-344/AL/GLD
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Dat verweerder het hof onjuist heeft voorgelicht is niet gebleken. Van bedrog is dan ook geen sprake.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 juli 2022
in de zaak 22-344/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) met kenmerk K 21/131, door de raad ontvangen op 22 april 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0.0 tot en met 05.3.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster was gehuwd met de cliënt van verweerder (hierna: de man). Zij hebben samen twee kinderen, een dochter en een zoon. Bij beschikking van 12 februari 2021 heeft de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) onder meer het door de man aan klaagster te betalen bedrag aan kinderalimentatie vastgesteld. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
1.2 Op 11 augustus 2021 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof). De man en verweerder zijn bij de mondelinge behandeling verschenen, klaagster en haar advocaat niet.
1.3 Bij beschikking van 31 augustus 2021 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft het door de man aan klaagster te betalen bedrag aan kinderalimentatie voor hun zoon en dit bedrag met ingang van 12 februari 2021 verlaagd van € 166,- naar € 53,- per maand. In de beschikking heeft het hof onder meer overwogen:

“5.5. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en het hof meegedeeld dat zij en haar advocaat niet naar de mondelinge behandeling zouden komen. Zij kon en moest er rekening mee houden dat het verzoek van de man tot verlaging van de kinderalimentatie (…) zou worden toegewezen als verzocht en zij kon en moest dus ook rekening houden met een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat beide partijen ongeveer € 150.000,- uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning hebben ontvangen. Het hof ziet in dit geval dan ook geen beletsel 12 februari 2021 als ingangsdatum te hanteren.”

1.4 Bij e-mail van 3 september 2021 heeft verweerder de advocaat van klaagster onder meer geschreven:

“In de opgemelde zaak heb ik met cliënt geconstateerd dat in overweging 5.5 een onjuiste zinsnede voorkomt. Dat de man zou hebben verklaard dat beide partijen € 150.000,-- uit de verkoop van de woning hebben ontvangen in niet juist. De woning is immers niet verkocht.

Er is wel verklaard dat er afspraken zijn gemaakt over de woning bij de echtscheiding en dat verder alles van de verdeling al werd afgehandeld en dat de vrouw daar middelen aan heeft overgehouden (omstreeks € 15.000,-- meent cliënt te hebben genoemd en niet € 150.000,--). Hoe de weergave op dit punt tot stand is gekomen kan ik met cliënt niet achterhalen.

Omdat de woning helemaal niet is verkocht en cliënt zich niet herkent in de vermeende verklaring van zijn kant, leek het goed dit punt ‘recht te zetten’ omdat deze zinsnede op uw cliënt mogelijk ook vreemd overkomt. Voor de uitkomst maakt het verder geen verschil.”

1.5 Bij e-mail van 16 september 2021 heeft verweerder de (andere) advocaat van klaagster onder meer geschreven:

“Met cliënt heb ik gesproken over de verhandeling ter zitting en de weergave op het betreffende onderdeel is niet juist. De woning is helemaal niet verkocht en aangezien ik intensief betrokken ben geweest bij toedeling van de woning aan de vrouw en de elementen van die toedeling door mij zijn uitonderhandeld kan een dergelijke uitspraak dat de woning is verkocht en voor ieder € 150.000,-- heeft opgeleverd niet van mij gekomen zijn. Voor zover het proces-verbaal de hoofdlijn weergeeft van wat is gezegd had op dit onderdeel moeten staan om een juiste weergave te behelzen:

“De vrouw heeft een hoger inkomen dan de man. De voormalige echtelijke woning is niet verkocht maar de verdeling heeft wel € 15.000,-- opgebracht voor ieder van de partijen. De vrouw komt niet in financiële problemen als zij iets moet betalen. De vrouw had er ook rekening mee kunnen houden. Ik heb gelijk gezegd dat het niet juist was wat de rechtbank heeft gedaan, dat de alimentatie lager moet zijn. De terugbetalingen kunnen eventueel verrekend worden met toekomstige betalingen. Geen andere ingangsdatum hanteren.”

1.6 Op 25 september 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in de procedure bij het hof onwaarheden heeft verkondigd. 

3 VERWEER
3.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij bedrog heeft gepleegd door op de zitting van het hof te verklaren dat de voormalige echtelijke woning € 150.000,- per persoon heeft opgebracht. De woning is niet verkocht. Verweerder heeft direct na de beschikking van het hof in een e-mail aan de advocaat van klaagster geschreven dat de overweging van het hof over de verkoop van de woning onjuist is en dat die informatie niet van hem afkomstig is. In diezelfde e-mail heeft verweerder echter ook geschreven dat klaagster € 15.000,- zou hebben overgehouden aan het uitkopen van de man terwijl dat niet waar is, aldus klaagster.
4.3 Verweerder voert aan dat er geen sprake is van bedrog. In het proces-verbaal van de zitting van het hof zit een duidelijke omissie omtrent de verdeling. Anders dan in het proces-verbaal staat is de woning niet verkocht en verweerder heeft dat ook niet gesteld. Verweerder weet als geen ander dat de woning niet is verkocht maar is toebedeeld aan klaagster. De weergave van de griffier in het proces-verbaal is niet alleen een beknopte weergave, maar wat dit onderdeel betreft niet conform het gestelde. Verweerder heeft de beschikking van het hof met de man besproken. Volgens de man heeft hij op de zitting van het hof verklaard dat er afspraken zijn gemaakt over het huis en een bedrag van € 15.000,- genoemd. Verweerder heeft hierop de advocaat van klaagster bij e-mail van 3 september 2021 meegedeeld dat de weergave in de beschikking van het hof niet klopt. Na lezing van het proces-verbaal dat verweerder medio september 2021 heeft ontvangen bleek dat daarin inderdaad (ook) een onjuiste weergave was opgenomen. Verweerder heeft dat aan de (andere) advocaat van klaagster meegedeeld in zijn e-mail van 16 september 2021. Dat een afgerond bedrag van € 15.000,- op de zitting is genoemd is wel degelijk gebaseerd op wat klaagster en de man buiten de woning bij benadering als vermogen toebedeeld hebben gekregen. Van bedrog of een leugenachtige voorstelling van zaken tegenover het hof is geen sprake, aldus verweerder.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft duidelijk toegelicht wat hij en de man op de zitting van het hof hebben verklaard over de verdeling en dat dit niet goed is weergegeven in de beschikking en het proces-verbaal van het hof. Verweerder heeft dit direct gecorrigeerd met zijn e-mails aan de advocaten van klaagster. Dat verweerder (of de man) het hof onjuist heeft voorgelicht over de opbrengst van de verkoop van de woning is dan ook niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder (of de man) het hof onjuist heeft voorgelicht over het bedrag van € 15.000,-. Verweerder heeft met stukken onderbouwd dat klaagster en de man een bedrag van afgerond € 30.000,- te verdelen hadden. Van bedrog is dan ook geen sprake. De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede nog dat klaagster er zelf voor heeft gekozen om met haar advocaat niet naar de zitting van het hof te komen. Zij heeft daarmee de risico’s van het niet bijwonen van die zitting aanvaard.
4.5 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.

Griffier                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 25 juli 2022