ECLI:NL:TADRARL:2022:18 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-861/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:18
Datum uitspraak: 31-01-2022
Datum publicatie: 01-03-2022
Zaaknummer(s): 21-861/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over trage uitvoering van de werkzaamheden, het niet versturen van een sommatiebrief, het neerleggen van de opdracht en de declaraties. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2022
in de zaak 21-861/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
 
klager
over
verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 27 oktober 2021 met kenmerk Z 1387821/DB/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1. FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.2 Klager heeft in 2018 een uitlating geplaatst op een privé-pagina van sociale media. Deze uitlating is door de wederpartij van klager openbaar gemaakt, waarbij aan de uitlating een voor klager schadelijke tekst is toegevoegd. Een en ander is onder de aandacht van lokale en landelijke media gekomen en heeft zich uitgebreid op het internet verspreid. Klager is voor rechtsbijstand verzekerd bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. (hierna: DAS). Klager heeft DAS ingeschakeld omdat hij, zakelijk weergegeven, nadeel ondervond van de hiervoor geschetste gang van zaken. DAS heeft de kwestie aan verweerder toegewezen.
1.3 Bij brief van 25 november 2020 aan klager heeft verweerder zijn opdracht bevestigd. De brief is door klager voor akkoord ondertekend. In deze brief wordt onder meer vermeld:

“Aangezien elke uiting van u door de wederpartijen gebruikt kunnen worden, zal u niets online zetten gerelateerd aan deze kwestie zonder overleg met mij”.

en voorts:

“Uiteraard houden we u nauwgezet op de hoogte van de ontwikkelingen en wordt steeds na nieuwe ontwikkelingen de te voeren strategie, kans van slagen en financiën met u besproken. Ook uw rechtsbijstandsverzekering is overigens gehouden u steeds te informeren met betrekking tot de financiën.”

1.4 Verweerder heeft een aantal concepten van een sommatiebrief voor de wederpartij ter goedkeuring aan klager toegezonden. In reactie daarop heeft klager opmerkingen gemaakt, om aanpassingen verzocht en vragen aan verweerder gesteld.
1.5 Bij e-mail van 8 december 2020 heeft verweerder een e-mail van DAS over een administratieve fout van DAS aan klager doorgestuurd.
1.6 Medio december, heeft verweerder aan DAS laten weten dat hij van mening is dat klager bijstand behoeft in twee zaken, namelijk de in 1.2 bedoelde kwestie en een andere kwestie die betrekking heeft op bedreigingen aan het adres van klager.
1.7 Na ontvangst van een concept van de sommatiebrief schrijft klager in zijn e-mail van 28 december 2020:

”Ontzettend bedankt voor uw brief en inzet. De brief aan de [wederpartij] is duidelijk, eerlijk en oprecht opgesteld. U heeft zich duidelijk goed verdiept in de zaak, mijn grote dank daarvoor.”.  (…) Er zijn concreet nog enkele kleine zaken waar ik misschien een aanpassing op wil en ik heb nog enkele vragen. (…) Laten we dit even telefonisch bespreken (…)”.

1.8 Op 14 januari 2021 heeft verweerder aan klager geschreven:

“Hierbij doe ik u toekomen een aangepast concept-schrijven aan de [wederpartij], met het verzoek mij te bevestigen dat u met de inhoud hiervan akkoord bent, waarna wij tot verzending hiervan zullen overgaan”.

1.9 Daarop heeft klager bij e-mail van 15 januari 2020 nog (nadere) informatie aan verweerder gegeven en verzocht om de door hem genoemde punten in de brief aan de wederpartij te verwerken dan wel eruit te laten. Verweerder heeft bij e-mail van 17 januari 2021 aan klager geschreven:

“Dank voor de feedback. Ik stuur een aangepaste versie.”

1.10 Klager heeft op 18 januari 2021 en op 19 januari 2021 twee filmpjes online geplaatst.
1.11 Bij e-mail van 20 januari 2021 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“Zoals gisteren besproken is de huidige mediastorm naar aanleiding van uw online filmpje zeer schadelijk voor de zaak. Bij aanvang heb ik hier ook voor gewaarschuwd (zie ook de opdrachtbevestiging). (…)
Voorts spraken wij af dat u zich niet verder meer via social media zou uiten, maar gisteravond zag ik nog een filmpje (die nu afgeschermd lijkt te zijn) waarin u onder meer zegt dat 'uw advocaat' bang is dat de publiciteit slecht is voor de zaak. Dit is natuurlijk helemaal iets dat we voor de voeten geworpen gaan krijgen.
Uiteraard is het helemaal aan u hoe u zich wenst te uiten, maar we zullen op één lijn moeten zitten met betrekking tot de behandeling van de claim. Lukt dat niet dan zal u - in uw belang - een andere advocaat moeten zoeken.
Ik verzoek u mij te bevestigen dat u zich zolang de claim bij mij in behandeling is niet meer publiekelijk zult uiten via internet of anderszins. Hoe meer van dit soort aandacht gegenereerd wordt, hoe slechter de kansen de claim succesvol af te ronden zich zullen ontwikkelen.
In het geval wij verder gaan: op dit moment is het, gezien het voorgaande, laten bezorgen van de brief aan de VVD een heel slecht moment. Ik stel voor dat wij een week afwachten hoe een en ander zich ontwikkelt en dan weer overleg hebben. (…)”.

1.12 Bij e-mails van 7 december 2020, 8 december 2020, 21 januari 2021 en 15 februari 2021 heeft DAS klager geïnformeerd over de kosten die in verband met de bijstand aan klager zijn vergoed en de hoogte van het bedrag dat resteert.
1.13 Bij e-mail van 3 maart 2021 heeft klager verweerder verzocht om de zaak tegen de wederpartij voort te zetten. Hierin staat het volgende:

“Tot heden heeft uzelf gekozen om onze zaak te stagneren. De reden van de stagnatie is voor mij nog steeds onduidelijk.
U betrekt een gebeurtenis wat ver in de toekomst ligt met betrekking tot mijn oude zaak wat niks met elkaar te maken heeft.
Het versterkt alleen maar mijn oude zaak mbt hoe de (…) omgaat met framing, smaad en laster en onjuiste informatie verspreiden.

Bij deze vraag ik u dan nogmaals om mijn zaak gewoon op de zelfde voet voort te zetten. Elke redenatie wat zogenaamd betrekking heeft op een gebeurtenis 2 jaar later is een pure drogredenatie.”.

1.14 Hierop heeft verweerder bij e-mail van 18 maart 2021 als volgt gereageerd:

(…) Bij aanvang van de zaak heb ik benadrukt dat als u gedurende mijn behandeling van de zaak iets online zou zetten dat een vergelijkbare negatieve publiciteit zou opleveren  als de oorspronkelijke uiting waar alles mee begonnen is, dit de zaak ernstig zou schaden. Wij hebben hierom zowel mondeling als schriftelijk afgesproken dat u dit niet (zonder voorafgaand overleg) zou doen. Na voltooiing van mijn brief aan de [wederpartij] hebt u toch enkele filmpjes online gezet die tot een storm van negatieve publiciteit hebben geleid. Er is zelfs strafvervolging ingesteld. Natuurlijk mag u zich uiten zoals u wenst, maar een en ander heeft er wel toe geleid dat ik geen geloofwaardige zaak gegrond op schadevergoeding door onnodig opgewekte negatieve publiciteit op poten kan zetten als u vervolgens zelf veel negatieve publiciteit opwekt. Sterker: dit zou uw situatie alleen maar verslechteren door nieuwe publiciteit. Nu sommaties aan de verschillende partijen versturen is dus niet in uw belang.
Op dit moment kan ik u dus helaas niet verder helpen (…).
Mocht u ervoor kiezen een opvolgende advocaat te instrueren, dan zal ik deze uiteraard graag van alle informatie voorzien zodat deze van het werk dat ik tot nu toe gedaan heb gebruik kan maken.

1.15 Bij e-mail van 20 maart 2021 heeft klager het volgende aan verweerder bericht:

“Uw verhaal klopt niet (…)
Bij deze eis ik dat u de zaak per direct opstart en de brieven eruit stuurt en het besproken plan van aanpak naleeft.
Doet u dat niet, dan eis ik dat u de zaak terug legt bij DAS en uw gelden per direct terug overmaakt. Dan ga ik per direct opzoek naar een andere advocaat die mij zaak wel eerlijk wilt behartigen en mij wel wilt beschermen tegen de corruptie van de politie/media en overheid.(…)
Ik tolereer geen onzin verhalen en drogredenaties meer.”

1.16 Verweerder heeft daarop op 22 maart 2021 aan klager bericht:

“Wij zijn het niet eens over wat in uw belang is om te doen. Dit betekent dat ik niet meer voor u op kan treden. Ik heb contact gehad met DAS. Volgende week is de behandelaar terug van vakantie en zal ik een en ander bespreken omtrent de overdracht aan een opvolgende advocaat. Deze kan zoals gezegd gebruik maken van hetgeen ik reeds heb opgesteld.”.

1.17 Vervolgens heeft verweerder zijn slotdeclaratie ingediend bij DAS.
1.18 Daarop heeft klager bij e-mail van 1 april 2021 onder meer aan verweerder geschreven dat verweerder geen recht heeft op enige vergoeding en dat hij eist dat verweerder het (door verweerder gedeclareerde) bedrag van DAS terugvordert.
1.19 Verweerder heeft DAS verzocht om zijn factuur van 30 maart 2021 ten bedrage van € 365,35 (inclusief btw) te crediteren.
1.20 Op 20 april 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 
1.21 Naar aanleiding van verzoeken van verweerder heeft DAS bij e-mail van 14 juni 2021 onder meer aan verweerder geschreven dat het polismaximum voor het dossier van klager € 25.000,- bedraagt, dat er facturen ten bedrage van € 4.219,88, € 4.295,51 en € 670,53 (inclusief btw) aan (het kantoor van) verweerder zijn vergoed en dat de facturen van verweerder door DAS zijn gecontroleerd en akkoord zijn bevonden. Volgens DAS resteert er voor klager (na de creditering van de factuur van € 365,35) een bedrag van € 15.813,82 in het dossier van klager voor de kosten van procedures in brede zin.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft tot op heden de opgestelde conceptbrief niet aan de gedaagde partij(en) verstuurd.
b)  Verweerder heeft zich als advocaat van klager teruggetrokken en de opdracht neergelegd.
c)  Verweerder heeft een bedrag van € 22.000,- bij DAS voor de door hem verrichte werkzaamheden gedeclareerd zonder dat klager hierover is gecontacteerd. Hierdoor heeft klager nu te weinig gelden uit het totaalbudget van DAS over om deze zaak bij een andere advocaat op te starten.
d)  Verweerder heeft nagelaten om de juiste informatie aan te leveren bij DAS.
e) Verweerder heeft zonder toestemming van klager aan DAS aangegeven dat de zaak gestopt moest worden.
2.2  De raad zal de stellingen waarmee klager zijn klacht heeft onderbouwd hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.

3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING
4.1 Voorop staat dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. De voorzitter zal de klachten van klager met inachtneming van dit criterium beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.2 In dit klachtonderdeel klaagt klager erover dat verweerder de door hem opgestelde sommatiebrief aan wederpartij niet heeft verstuurd en dat hij de zaak tegen de wederpartij niet heeft gestart. Klager heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat de brief in de week van 14 januari 2021 klaar was. Dat was volgens klager al laat. Verweerder heeft de brief bovendien niet verstuurd in de week van 14 januari 2021.
4.3 Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het ging om een complexe kwestie met zeer omvangrijke input van klager, waarbij bovendien talloze uitingen en online reacties daarop, alsmede uitingen via Whatsapp in kaart gebracht moesten worden. Daarnaast heeft klager het dossier van de voormalige advocaat verstrekt.
4.4 Gelet op dit verweer, dat door klager niet is weersproken, heeft de voorzitter geen grond om aan te nemen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de brief voor de wederpartij. Klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.5 Het tweede deel van klachtonderdeel a behelst het verwijt dat verweerder de brief, toen deze in de week van 14 januari 2021 gereed kwam, niet heeft verstuurd aan de wederpartij.
4.6 Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat klager in de week dat de brief gereed kwam zonder overleg een filmpje op sociale media heeft geplaatst dat, zakelijk weergeven, aandacht kreeg van de landelijke en sociale media en dat dit leidde tot een aangifte van landelijke media tegen klager. Verweerder heeft vervolgens mondeling aan klager kenbaar gemaakt dat hij had gehandeld in strijd met de afspraak die is vastgelegd in de opdrachtbevestiging over online uitlatingen, waarna klager volgens verweerder nog een filmpje op internet heeft geplaatst. Voor verweerder was dit alles grond om het verzenden van de brief enige tijd uit te stellen. Nadat klager in de correspondentie over de gang van zaken eiste dat verweerder de brief zou versturen heeft verweerder zich als advocaat onttrokken.
4.7 De voorzitter stelt vast dat klager de afspraak om zonder overleg met verweerder geen uitlatingen te doen op internet heeft geschonden en dat door de uitlatingen van klager op internet veel negatieve publiciteit rondom de persoon van klager is ontstaan. De beslissing van verweerder om de brief aan de wederpartij op dat moment niet te versturen is gelet daarop niet onbegrijpelijk en getuigt van een zorgvuldige afweging van de belangen van klager. Begin maart 2021 bleek vervolgens dat verweerder en klager van inzicht verschilden over de wijze van aanpak van de zaak tegen de wederpartij, hetgeen uiteindelijk leidde tot onttrekking van verweerder. Dat verweerder onder deze omstandigheden de brief aan de wederpartij niet heeft verzonden is eveneens begrijpelijk en niet onbetamelijk. Klachtonderdeel a is daarom ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.8 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij de media heeft geïnformeerd, omdat wel heel toevallig is dat verweerder degene was die klager op 18 januari 2021 over de berichtgeving in de media naar aanleiding van het filmpje van klager informeerde, is dit verwijt onvoldoende feitelijk onderbouwd en klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.9 De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden voor zijn cliënt te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. De advocaat dient bij de beslissing zich te onttrekken wel de belangen van zijn cliënt voor ogen te houden en te wijzen op de gevolgen. De advocaat dient ervoor te zorgen dat zijn cliënt van zijn onttrekking geen onnodig (procedurele) schade ondervindt.
4.10 Klager heeft door het plaatsen van online uitlatingen gehandeld in strijd met zijn afspraak met verweerder. Dit vormde de opmaat voor een vertrouwensbreuk tussen hem en verweerder als gevolg waarvan verweerder zich als advocaat heeft onttrokken. Dit stond verweerder vrij. Omdat geen sprake was van een procedure tegen of lopend debat met de wederpartij is van onnodige (procedurele) schade in relatie tot het geschil met de wederpartij geen sprake. Gelet op dit alles heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet onzorgvuldig of onbetamelijk gehandeld jegens klager door zich te onttrekken en klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel c)
4.11 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij een bedrag van € 22.000,- bij DAS voor de door hem verrichte werkzaamheden heeft gedeclareerd, waardoor voor klager een te laag bedrag resteert om zijn zaak bij een andere advocaat op te starten. Volgens klager heeft hij met verweerder afgesproken dat hij hem op de hoogte zou houden van de kosten die hij in rekening zou brengen en heeft hij met DAS daarover ook afspraken gemaakt, maar is de hele financiële afhandeling achter zijn rug om gegaan. Verder vindt klager het gedeclareerde bedrag te hoog. Volgens klager had verweerder zijn werkzaamheden (het inlezen in het dossier en het aanschrijven van verschillende partijen) binnen het bedrag van de voorschotnota/eerste factuur van € 4.219,88 moeten uitvoeren. 
4.12 Verweerder voert aan dat hij € 9.186,- (inclusief btw) bij DAS heeft  gedeclareerd en dat DAS zijn declaraties heeft gecontroleerd en geaccordeerd. Verder heeft verweerder aangegeven dat hij veel werkzaamheden voor klager heeft verricht. Ook heeft verweerder aangevoerd dat de totale verzekerde som voor klager € 25.000,- bedraagt, zodat er nog een bedrag van € 15.814,- voor de opvolgend advocaat resteert en dat die advocaat gebruik kan maken van het werk dat verweerder heeft verricht.
4.13 De raad is niet bevoegd om declaratiegeschillen te beslechten. Voor zover klager erover klaagt dat verweerder excessief heeft gedeclareerd kan dat wel door de raad worden beoordeeld.
4.14 De voorzitter overweegt dat het verweerder vrijstond zijn werkzaamheden bij DAS te declareren nadat hij zijn werkzaamheden voor klager had beëindigd. Uit de brief van DAS van 14 juni 2021 blijkt dat de declaraties van verweerder tot een bedrag van € 9.186,- (inclusief btw) zijn toegekend. De voorzitter heeft op grond hiervan geen grond om aan te nemen dat sprake is van onregelmatigheden bij de declaratie van verweerder. Klager heeft zijn klacht op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dat DAS de declaraties heeft vergoed in samenhang met de onweersproken verklaring van verweerder dat het een complexe zaak was met een omvangrijk dossier maakt dat de voorzitter evenmin grond heeft om aan te nemen dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. 
4.15 Uit de hiervoor in 1.5 en 1.12 bedoelde berichten blijkt naar het oordeel van de voorzitter dat klager op de hoogte is gehouden van de kosten voor aan hem verleende bijstand. Gelet hierop heeft klager zijn stelling dat hij niet op de hoogte is gehouden en dat dat bovendien aan verweerder valt te verwijten onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.16 Gelet op dit alles kan niet worden vastgesteld dat verweerder onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld jegens klager en is klachtonderdeel c kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdelen d) en e)
4.17 Klager klaagt er in deze klachtonderdelen over dat verweerder heeft nagelaten om de juiste informatie aan te leveren bij DAS en dat hij zonder toestemming van klager aan DAS heeft meegedeeld dat de zaak gestopt moest worden. Volgens de toelichting die klager op deze klachtonderdelen heeft gegeven gaat het hem om de tweede zaak die verweerder zou opstarten, te weten het optreden tegen de personen die klager via sociale media hebben bedreigd. Deze zaak had verweerder als aparte zaak bij DAS aangemeld.
4.18 Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet verder is gekomen dan het aanmelden van deze tweede zaak bij DAS. Hij was aan de zaak nog niet begonnen toen hij zich als advocaat van klager onttrok. Klager heeft dit verweer niet ondubbelzinnig weersproken. Verweerder heeft nog toegevoegd dat zijn onttrekking in de eerste zaak tot gevolg had dat hij ook niet voor klager zou kunnen optreden in de tweede zaak.
4.19 De voorzitter overweegt dat een vertrouwensbreuk ziet op de relatie tussen de advocaat en zijn cliënt. Een vertrouwensbreuk in de ene zaak zal doorgaans ook gevolgen hebben voor de voortzetting van een andere zaak van dezelfde cliënt. Het is gelet daarop begrijpelijk dat verweerder aan DAS heeft laten weten dat hij ook niet meer zou optreden voor klager in de tweede zaak. Verweerder heeft op dit punt niet onbetamelijk of onzorgvuldig gehandeld en klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.
4.20 Klager heeft gesteld dat verweerder na het neerleggen van zijn werkzaamheden aan DAS zou hebben medegedeeld dat de zaak gestopt zou moeten worden. Verweerder heeft betwist dat hij een dergelijke mededeling aan DAS heeft gedaan. Volgens hem heeft hij uitsluitend aan DAS medegedeeld dat hijzelf de behandeling van de zaak niet kon voortzetten. Gelet op dit verweer heeft klager dit onderdeel van zijn klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.

Griffier                                              Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. N. Bakker
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 31 januari 2022