ECLI:NL:TADRARL:2022:120 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-720/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:120
Datum uitspraak: 23-05-2022
Datum publicatie: 23-06-2022
Zaaknummer(s): 20-720/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2022
in de zaak 20-720/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 28 juni 2021 op de klacht van:

klaagster
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 augustus 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 16 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 990154 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 28 juni 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 26 juli 2021 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 7 maart 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerster wel degelijk aan klaagster heeft laten weten dat zij evenals klaagster de zaak aan de rechter wilde voorleggen. Dat blijkt uit de stukken en in het bijzonder uit de bij het verzetschrift nog overgelegde e-mail van verweerster aan klaagster van 25 maart 2019.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verweerster heeft in haar correspondentie voldoende duidelijk uiteen gezet dat zij mogelijkheden niet dat de zaak geregeld kan worden en dat als klaagster wil procederen zonder noodzaak dat zij dan aan het verkeerde adres is en een andere advocaat moet zoeken (bijvoorbeeld in de overgelegde mail van 28 januari 2019). In haar klaagschrift en ter zitting heeft klaagster gewezen op een eerder niet overgelegde e-mail van verweerster van 25 maart 2019. De raad stelt vast dat verweerster in die e-mail voorstelt om alvast aan de te slag gaan met het opstellen van een conceptdagvaarding zodat er niet teveel tijd verstrijkt en dat verweerster vraagt of klaagster het daarmee eens is. Als alternatief noemt verweerster in die e-mail dat ze ‘deze week’ nog kan afwachten, om te voorkomen dat er onnodig kosten worden gemaakt, want als er ‘afspraken gemaakt kunnen worden is een procedure niet meer nodig’. De raad is van oordeel dat, anders dan klaagster heeft betoogd, ook uit de inhoud van deze e-mail niet kan worden geconcludeerd dat verweerster heeft toegezegd dat hoe dan ook een gang naar de rechter zou worden ingezet.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.

Griffier                                                   Voorzitter
 
Verzonden d.d. 23 mei 2022