ECLI:NL:TADRAMS:2022:66 Raad van Discipline Amsterdam 21-873/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:66
Datum uitspraak: 19-04-2022
Datum publicatie: 13-05-2022
Zaaknummer(s): 21-873/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klachten van advocaat over andere advocaat. Klacht over het rechtstreeks benaderen van de cliënt van klager is gegrond. Verweerder had in redelijkheid niet anders kunnen begrijpen dan dat de onderhavige kwestie ook behoorde tot de zaken die klager behandelde.  Niet valt in te zien dat verweerder niet op neutrale wijze contact met klager had kunnen opnemen, voor zover hij beoogde geen financiële informatie aan klager prijs te geven. Verweerder heeft bewust enige tijd gewacht voor dat hij de cliënt van klager  benaderde. Die tijd had verweerder ook kunnen gebruiken om de deken om advies te vragen. Klacht over het ten onrechte door verweerder  bij de deken klagen over strafrechtelijke gedragingen van klager is eveneens gegrond.  Verweerder beticht klager in de door hem ingediende tuchtklachten van het deelnemen aan bedrog dat door zijn cliënt is gepleegd. Hij heeft het woord “bedrog” nog een aantal maal in relatie tot klager herhaald. Dat sprake was van bedrog door klager was en is echter niet vastgesteld. Klager heeft het gestelde bedrog direct betwist en bezwaar gemaakt. Het gaat dan niet aan om dergelijke kwalificaties te blijven bezigen. Verweerder heeft door zijn optreden er blijk van gegeven dat hij zijn professionele rol in dit geval onvoldoende heeft weten te vervullen. De uitlatingen van verweerder hebben voorts tot concreet nadeel voor klager geleid. Maatregel van waarschuwing opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 april 2022
in de zaak 21-873/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 7 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 28 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020-109919/EJH/AvO van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 februari 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    De cliënt van klager (hierna: de man) en de cliënte van verweerder (hierna: de vrouw) zijn voormalige echtelieden. Tussen hen zijn sinds 2011 veel procedures gevoerd. Klager staat de man sinds juli 2014 bij. Verweerder staat de vrouw sinds omstreeks mei 2018 bij. Twee andere advocaten zijn hem voorgegaan. 
2.3    De man is enig aandeelhouder en bestuurder van een besloten vennootschap (hierna: de BV). De BV had een aantal appartementsrechten in eigendom. Op deze appartementsrechten is beslag gelegd door de vrouw, de man en de huidige echtgenote van de man. Op 14 december 2015 heeft een openbare executieverkoop van de appartementsrechten plaatsgevonden.  
2.4    In 2016 is een rangregelingsprocedure over de verdeling van de verkoopopbrengst van de executieverkoop aanhangig gemaakt. Hierbij waren onder meer de BV, de man, de vrouw en de huidige echtgenote van de man als partijen betrokken. Voorts is een renvooiprocedure gevoerd. In de renvooiprocedure heeft klager de rechter tweemaal gewraakt.
2.5    Op 7 juni 2018 en 15 januari 2019 heeft verweerder tegen klager (en een kantoorgenoot van klager) verschillende tuchtklachten ingediend wegens zijn optreden (en dat van zijn kantoorgenoot) in de renvooiprocedure. In de klachtzaak die verweerder in januari 2019 tegen klager heeft ingediend, heeft hij onder meer erover geklaagd dat klager samen met zijn cliënt bedrog heeft gepleegd en documenten heeft vervalst. 
2.6    Bij brief van 24 oktober 2018 heeft verweerder een brief naar de man verzonden waarin hij het volgende schrijft: 
“[de vrouw] heeft van de ABN-AMRO Bank N.V. een brief d.d. 12 september 2018 ontvangen, gericht aan u beiden, betreffende “Uitkomst herbeoordeling rentederivaat”. In die brief doet de bank aan u beiden een aanbod (…). Met het oog daarop lijkt enig overleg gewenst. Daarom is mijn vraag aan u, namens [de vrouw], of u zich in deze aangelegenheid laat bijstaan door een advocaat? In dat geval zal ik met die advocaat contact dienen op te nemen. In het andere geval moge ik u verzoeken, met mij contact op te nemen, om te overleggen of u beiden tot een gezamenlijke beantwoording van de brief van de bank kunt komen.”. 
2.7    Klager is vanaf 18 november 2018 met sabbatical gegaan en heeft zich voor de duur van zijn verlof als advocaat van het tableau uitgeschreven. Vanwege de onder 2.5 bedoelde strafrechtelijke beschuldigingen, heeft klager belemmeringen ondervonden om weer als advocaat beëdigd te worden en, nadat hij weer was ingeschreven, om hangende de  behandeling van de tuchtklachten als patroon een advocaat-stagiair te kunnen begeleiden.  
2.8    Klager heeft verweerder er bij e-mail van 5 december 2019 over geïnformeerd dat de Orde in verband met de lopende tuchtklacht het verzoek om klager als patroon te laten optreden had afgewezen. Klager heeft verweerder verzocht om de tweede klachtzaak in te trekken, althans het gedeelte waarin hij klager beschuldigt van frauduleus handelen. Verweerder heeft daarop bij e-mail van 6 december 2019 afwijzend gereageerd.   

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft klagers cliënt bij brief van 24 oktober 2018 direct benaderd terwijl hij wist dat hij ook in die zaak door klager werd bijgestaan.
b)    Verweerder heeft bij de deken ten onrechte geklaagd over strafrechtelijke gedragingen van klager.
c)    Verweerder heeft in de wrakingsprocedure de rechter proberen bij te staan door haar informatie in te fluisteren. 
d)    Verweerder houdt kantoor onder de naam [...] terwijl hij de enige advocaat is bij het kantoor. 
3.2    De raad zal de stellingen waarmee klager de klacht heeft onderbouwd hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1    Klager stelt dat verweerder zijn cliënt door het toezenden van de brief van 24 oktober 2018 rechtstreeks heeft benaderd. Al lange tijd was er slechts tussen de advocaten onderling contact, daarom was extra zorgvuldigheid noodzakelijk. De brief van verweerder is intimiderend op klagers cliënt overgekomen. Het direct benaderen van de cliënt van klager is in strijd met gedragsregel 25 en klachtwaardig.
5.2    Verweerder heeft aangevoerd dat toen hij de vrouw ging bijstaan, hij er niet van op de hoogte was dat de man en de vrouw nog een substantieel bedrag van de bank zouden ontvangen in verband met rentederivaten. Dat had de man voor de vrouw verborgen gehouden. Verweerder wist ook niet dat klager de man ook in deze kwestie bijstond. Het staat verweerder niet bij dat hij hierover eerder contact met klager had gehad. Nadat verweerder de brief van de bank van zijn cliënte had ontvangen heeft hij eerst enige tijd gewacht. Verweerder heeft dit gedaan omdat de man met een toevoeging procedeerde en het niet uitgesloten was dat hij het te ontvangen bedrag ook voor klager verborgen wilde houden. De man diende tegen iedereen klachten in en daarom moest verweerder uitkijken met wat hij deed. Verweerder hoorde echter niets van de man en daarom heeft hij de man aangeschreven met de vraag of hij wel of geen advocaat in deze kwestie had. 
5.3    De raad overweegt dat verweerder in redelijkheid niet anders had kunnen begrijpen dan dat de kwestie van de rentederivaten ook behoorde tot de zaken die klager behandelde. Klager was immers ook betrokken bij de boedelscheiding, en de afwikkeling van deze kwestie zou daartoe kunnen behoren. Het lag daarom op de weg van verweerder om klager, en niet de man rechtsreeks, over de brief van de bank te benaderen. Dat had ook gekund door middel van een kort telefoontje naar klager. Niet valt in te zien dat verweerder dat niet op neutrale wijze had kunnen doen, voor zover verweerder beoogde geen financiële informatie aan klager prijs te geven. Bovendien heeft verweerder na ontvangst van de brief enige tijd gewacht alvorens hij de man schriftelijk benaderde. Die tijd had verweerder ook kunnen gebruiken om de deken om advies te vragen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Verweerder  heeft verder niet betwist dat in de hoogoplopende geschillen tussen de man en de vrouw er enkel nog contact tussen de advocaten onderling was. Door de man desondanks rechtstreeks bij brief van 24 oktober 2018 te benaderen, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel a) is daarom gegrond.
    Ad klachtonderdeel b)
5.4    In dit klachtonderdeel klaagt klager erover dat verweerder bij de deken ten onrechte heeft geklaagd over frauduleus handelen van klager bij de raad voor rechtsbijstand. Verder heeft verweerder tuchtklachten over klager ingediend onder meer over “vervalsen van allerlei documenten” en “bedrog”. Die uitlatingen gaan volgens klager veel te ver en verweerder heeft dat gedaan op het moment dat hij wist dat klager als advocaat was uitgeschreven. Hierdoor werd het klager bemoeilijkt om weer als advocaat beëdigd te worden en dat was ook de bedoeling van verweerder. Het heeft er ook toe geleid dat de Orde het verzoek van klager om een advocaat-stagiair te begeleiden heeft afgewezen. Verweerder is niet ingegaan op het verzoek van klager om zijn klacht met de strafrechtelijke kwalificaties te verminderen, dat heeft te gelden als onwelwillendheid tussen advocaten. Vervolgens kwam klager erachter dat verweerder, zonder dit met klager zelf te bespreken, tegenover de deken heeft beweerd dat klager ten onrechte toevoegingen zou aanvragen voor zijn cliënt. Hieruit blijkt dat verweerder er een praktijk van maakt om klager zwart te maken met strafrechtelijke beschuldigingen. 
5.5    Verweerder heeft betwist dat hij zich erover zou hebben uitgelaten dat klager geen toevoeging zou mogen aanvragen. Hij heeft alleen gesteld dat de cliënt van klager wellicht ook voor klager verborgen heeft gehouden dat hij een substantiële vordering op de bank had. Dat was geen beschuldiging aan het adres van klager. Over de beschuldigingen die verweerder wel heeft gedaan zal de raad moeten oordelen. Klager staat achter hetgeen hij daarover geschreven heeft.
5.6    De raad stelt vast dat verweerder in de door hem ingediende tuchtklachten, die ter zitting tegelijkertijd met de onderhavige tuchtklacht zijn behandeld, schrijft over het vervalsen van stukken door de cliënt van klager en daarbij klager beticht van het deelnemen aan bedrog dat door zijn cliënt is gepleegd en dat hij het woord “bedrog” nog een aantal maal in relatie tot klager herhaalt. In de door verweerder ten aanzien van klager gebruikte kwalificaties schuilt het verwijt van opzet aan de zijde van klager. Dat sprake was van bedrog door klager was en is echter niet vastgesteld; niet in de door verweerder ingediende tuchtzaken en ook – voor zover uit de klachtdossiers blijkt - niet in een andere procedure. Klager heeft het gestelde bedrog ook direct gemotiveerd betwist en bezwaar tegen de strafrechtelijke kwalificaties gemaakt. Het gaat dan niet aan om dergelijke kwalificaties te blijven bezigen, zoals verweerder heeft gedaan. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder door zijn uitlatingen onvoldoende professionele distantie betracht. Het op deze wijze bejegenen van de advocaat van de wederpartij heeft een escalerend effect op de toch al explosieve verhoudingen tussen de betrokken partijen en hun advocaten. Bij uitstek in een zaak als deze moeten de advocaten de vereiste onafhankelijkheid bezitten om deugdelijk te adviseren en in rechte op te treden. Verweerder heeft door zijn optreden in de door hem ingediende tuchtzaken er blijk van gegeven dat hij die professionele rol in dit geval onvoldoende heeft weten te vervullen. De uitlatingen van verweerder hebben voorts tot concreet nadeel voor klager geleid, doordat hij na zijn sabbatical problemen heeft ondervonden om zich weer als advocaat in te laten schrijven en om als patroon te kunnen optreden. Dat valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel b) is in zoverre gegrond. 
5.7    De raad volgt klager niet in zijn klacht dat verweerder hem er van zou hebben beschuldigd dat hij ten onrechte toevoegingen voor zijn cliënt heeft aangevraagd. Dat heeft verweerder gemotiveerd betwist, en de raad leest een dergelijke beschuldiging van fraude ook niet in het antwoord van verweerder van 1 mei 2020. De klacht mist in zoverre feitelijke grondslag. 
    Ad klachtonderdeel c)
5.8    Klager verwijt verweerder dat hij op 30 mei 2018 de rechter tijdens de wrakingszitting heeft proberen bij te staan door haar informatie in te fluisteren. Dat is klachtwaardig omdat verweerder daarmee treedt in de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Dat heeft de rechter ingezien, en zij heeft daarvan afstand genomen. Dat heft de klachtwaardigheid van de handelwijze van verweerder echter niet op. 
5.9    Verweerder heeft betwist dat hij de rechter op de bewuste wrakingszitting informatie heeft ingefluisterd. Volgens verweerder deed de wederpartij ter zitting inhoudelijke mededelingen over de onderliggende zaak en had de rechter geen dossier. Verweerder heeft daarop aan de rechter gevraagd of zij een stuk nodig had en dat was alles, aldus verweerder. 
5.10    Klager heeft dit klachtonderdeel tegenover het verweer van verweerder niet concreet toegelicht of onderbouwd. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.11    Klager heeft geen belang bij zijn klacht dat verweerder kantoor houdt onder de naam [...]. Alleen de deken is bevoegd in het algemeen belang te klagen. Klachtonderdeel d) is dus ongegrond.    

6    MAATREGEL
6.1       De raad constateert dat verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden.  Door het rechtstreeks benaderen van de cliënt van klager en de strafrechtelijke kwalificaties aan het adres van klager treft verweerder een tuchtrechtelijk verwijt. De raad zal in dit geval volstaan met de maatregel van waarschuwing, mede met het oog op het ontbreken van eerder gegrond bevonden klachten. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
    a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
    b) € 500,- kosten van de Staat. 
 7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

    BESLISSING
    De raad van discipline:
    -     verklaart klachtonderdeel a) en b) gegrond;
    -     verklaart klachtonderdelen c) en d) ongegrond;
    -     legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
    -     veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
-     veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr.  P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022.
 

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 19 april 2022