ECLI:NL:TADRAMS:2022:64 Raad van Discipline Amsterdam 21-870/A/A 21-871/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:64
Datum uitspraak: 19-04-2022
Datum publicatie: 13-05-2022
Zaaknummer(s):
  • 21-870/A/A
  • 21-871/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klachten van advocaat over andere advocaten.  Volgens klager hebben verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij een vordering hebben doorgezet terwijl zij ervan op de hoogte waren dat die vordering niet meer bestond. Klager klaagt er in feite over dat verweerders in de procedure bewust een stuk hebben achtergehouden en bewust onjuiste standpunten hebben ingenomen. Naar het oordeel van de raad kan dat op grond van de stukken en de verklaringen van partijen niet worden vastgesteld.  Klachten ongegrond verklaard.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 april 2022
in de zaak met nummer 21-870/A/A en in de zaak met nummer 21-871/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager
      
over:

verweerders


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 25 januari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.
1.2    Op 28 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-782405/EJH/AvO en kenmerk 2019-782410/EJH/AvO van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 februari 2022. Daarbij waren klager en verweerders aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager van 16 november 2021 en 24 januari 2022 met bijlagen, en van de e-mail van verweerder 1 van 31 januari 2022 met bijlagen.

2    FEITEN
2.1   Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Cliënte van klager (hierna: de vrouw) en cliënt van verweerder 2 (hierna: de man) zijn voormalige echtelieden. Tussen hen zijn en worden sinds 2011 veel procedures gevoerd. Klager staat de vrouw bij sinds omstreeks mei 2018. Twee andere advocaten zijn hem voorgegaan. Verweerder 2 stond de man sinds juli 2014 bij. Bij een aantal procedures is ook de huidige echtgenote van de man (hierna: mevrouw R) betrokken. Verweerder 1 heeft mevrouw R voor het eerst in november 2017, tijdens een comparitie in een renvooiprocedure, bijgestaan.  
2.3    De man is enig aandeelhouder en bestuurder van een besloten vennootschap (hierna: de BV). De BV had een aantal appartementsrechten in eigendom. Op deze appartementsrechten is beslag gelegd door de vrouw, de man en mevrouw R. 
2.4    Bij verstekvonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2015 (hierna ook: het verstekvonnis) is een door mevrouw R tegen de BV ingestelde loonvordering toegewezen en is de BV veroordeeld tot betaling aan mevrouw R van € 91.584,- aan hoofdsom, te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten. 
2.5    Op 14 december 2015 heeft een openbare executieverkoop van de appartementsrechten van de BV plaatsgevonden. De netto-opbrengst bedroeg ruim € 131.000,-.
2.6    Op 17 november 2016 hebben de BV, de man en mevrouw R een notariële akte laten opmaken waarbij de loonvordering van mevrouw R zoals toegewezen in het verstekvonnis aan de man is overgedragen.  
2.7    In een sinds 2016 bij de rechtbank Amsterdam aanhangige (en later naar de rechtbank Noord-Holland verwezen) rangregelingsprocedure over de verdeling van de verkoopopbrengst van de executieverkoop van de appartementsrechten, heeft mevrouw R aanspraak gemaakt op vrijwel de gehele verkoopopbrengst met een beroep op haar loonvordering op grond van het verstekvonnis. 
2.8    Bij e-mail van 27 maart 2018 (om 15.04 uur) heeft de deurwaarder, onder meer optredend als “verdelend” deurwaarder voor alle schuldeisers ex artikel 480 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) e.v., aan onder meer verweerder 2 en de toenmalige advocaat van de vrouw bericht dat hij gelden geïnd heeft. In die e-mail schrijft de deurwaarder ook dat verweerder 1 en/of verweerder 2 als advocaat van de man optreden. 
2.9    Bij e-mail van 27 maart 2018 (om 16.25 uur) heeft verweerder 2 aan onder meer de deurwaarder geschreven dat mevrouw R wordt bijgestaan door verweerder 1 en dat hijzelf de man bijstaat.
2.10    Bij e-mail van 30 maart 2018 heeft de deurwaarder de beslagstukken aan onder meer verweerders en de toenmalige advocaat van de vrouw toegezonden.
2.11    Verweerder 2 heeft op 29 mei 2018 in de eerste renvooiprocedure namens de BV een - tweede - wrakingsverzoek ingediend. Door een eerder wrakingsverzoek, dat verweerder 2 had ingediend (en dat was afgewezen), was de comparitie van 9 november 2017 (met 5 partijen en 4 advocaten) nader bepaald op 30 mei 2018. Tijdens de behandeling van het op 29 mei 2018 ingediende wrakingsverzoek heeft de man de wrakingskamer gewraakt, waardoor de behandeling de gehele middag in beslag heeft genomen. Als gevolg van een en ander heeft de comparitie van 30 mei 2018 geen doorgang gevonden.
2.12    Verweerder 1 heeft op 30 mei 2018 in de eerste renvooiprocedure een antwoordakte namens mevrouw R ingediend, waarin haar vordering op de BV werd gehandhaafd. 
2.13    In september 2018 heeft een kantoorgenoot van verweerders namens mevrouw R een tweede renvooiprocedure aanhangig gemaakt, waarbij de notariële akte van 17 november 2016 is overgelegd. Vanaf de eerste zitting in deze renvooiprocedure heeft verweerder 1 mevrouw R bijgestaan.
2.14    Op 27 november 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen in de eerste renvooiprocedure.

3      KLACHTEN
3.1     De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder 1 dat hij heeft verzuimd uiterlijk in mei 2018 in de eerste renvooiprocedure aan de rechtbank mede te delen dat mevrouw R door de schuldoverneming door de man in 2016 geen loonvordering meer op de BV had, maar in plaats daarvan namens mevrouw R heeft geconcludeerd tot toewijzing van haar loonvordering. Klager verwijt verweerder 2 dat hij in mei 2018 de behandelend rechter heeft gewraakt op grond van haar weigering om de eisvermeerdering van mevrouw R (inzake haar loonvordering) in de renvooiprocedure toe te laten. Met dit alles hebben verweerders volgens klager deelgenomen aan het door hun cliënten in de renvooiprocedure gepleegde bedrog.
3.2    De raad zal de stellingen waarmee klager de klacht heeft onderbouwd hierna, waar nodig,   bij de beoordeling van de klacht bespreken.

4       VERWEER 
4.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5       BEOORDELING
5.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen.
5.2    De raad zal de klacht met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten beoordelen. 
5.3    De klachten van klager komen erop neer dat verweerders de loonvordering van mevrouw R in de eerste renvooiprocedure hebben doorgezet ondanks dat zij volgens klager (uiterlijk) in mei 2018 bekend waren met de notariële akte houdende de schuldovername (verder: de akte) waardoor mevrouw R volgens klager geen loonvordering op de BV meer had. 
5.4    Verweerders hebben gemotiveerd betwist dat zij in mei 2018 van de akte op de hoogte waren. Volgens verweerders hebben zij pas kennis van het bestaan van de akte genomen op het moment dat klager de onderhavige tuchtklachten tegen hen indiende.
5.5    Verweerder 1 heeft daarbij onder meer aangevoerd dat mevrouw R aanvankelijk werd bijgestaan door een andere advocaat en dat zij zich pas in november 2017, twee dagen voor een geplande comparitie in de eerste renvooiprocedure, tot hem heeft gewend. De akte zat niet bij het omvangrijke dossier dat de voormalige advocaat van mevrouw R aan verweerder 1 had overgedragen. Verweerder 1 heeft toen niet veel tijd besteed aan het bestuderen van het dossier omdat hij mevrouw R alleen tijdens de comparitie zou bijstaan en daarbij nauwelijks inhoudelijke standpunten naar voren hoefde te brengen. Verweerder 1 heeft de zaak van mevrouw R toen de facto niet aangenomen en ook geen dossier aangemaakt. 
5.6    Verweerder 2 heeft onder meer aangevoerd dat hij de man, en incidenteel diens BV, vanaf 2014 heeft bijgestaan maar dat hij niet heeft geadviseerd in het kader van de loonvordering van mevrouw R en ook niet over de akte. De akte bevond zich (achteraf bezien) tussen beslagstukken die de deurwaarder bij e-mail van 30 maart 2018 onder meer naar verweerders heeft gestuurd, maar verweerder 2 heeft deze stukken toen niet doorgenomen. Verweerder 2 had geen aanleiding om de beslagstukken door te nemen omdat zijn cliënt nog geen procedure (voor de verdeling van de door de deurwaarder geïnde gelden) wilde starten en daarover ook niet om advies had gevraagd. Bovendien is de akte op 22 februari 2017 aan de zoon van de vrouw meegetekend en daarop heeft de toenmalige advocaat van de vrouw gereageerd. De akte moet dus al geruime tijd bekend zijn geweest bij de vrouw en de voorganger van klager, aldus verweerder 2. 
5.7      De raad overweegt dat klager verweerders in feite verwijt dat zij de akte in de eerste renvooiprocedure bewust hebben achtergehouden en bewust onjuiste standpunten hebben ingenomen. De raad acht het achteraf bezien ongelukkig dat verweerders de akte niet hebben opgemerkt tussen de stukken die de deurwaarder hen op 30 maart 2018 heeft gemaild, maar dat een en ander bewust is gebeurd kan niet worden vastgesteld op grond van de stukken en de verklaringen van partijen in deze procedure. Ten eerste heeft klager  niet, althans onvoldoende, weersproken dat verweerder 1 mevrouw R voor het eerst gedurende de comparitie in november 2017 in de eerste renvooiprocedure heeft bijgestaan en dat de akte zich niet tussen de stukken bevond die in het overgedragen dossier zaten.  Daarom vindt de raad het niet onaannemelijk dat verweerder 1 toen nog niet bekend was met de akte. Klager heeft tegenover de betwisting van de subjectieve bekendheid door verweerders ook niet, althans onvoldoende aangetoond dat verweerders in mei 2018 wel van de akte op de hoogte waren. Klager heeft in dit verband gewezen op de e-mail van de deurwaarder van 30 maart 2018 waarbij de deurwaarder beslagstukken (waaronder de akte) aan verweerders heeft toegezonden, en op de mededeling van verweerder 2 bij e-mail van 27 maart 2028 aan de deurwaarder dat hij voor de man optrad. Verweerders stellen echter dat zij de beslagstukken toen niet hebben doorgenomen omdat daarvoor geen aanleiding was. Verweerder 1 heeft in dit verband aangevoerd dat zijn cliënte zelf beslag had gelegd en dat hij daar niet bij betrokken was. Ook verweerder 2 heeft in dit verband nader aangevoerd dat hij niet betrokken was bij de beslagkwestie en dat zijn cliënt toen geen procedure (voor de verdeling van de door de deurwaarder geinde gelden) wilde starten. Volgens verweerder 2 ging de deurwaarder er blijkens zijn e-mail van 27 maart 2018 (om 15.04 uur) vanuit dat beide verweerders voor de man optraden, en heeft hij zich alleen om die reden bij de deurwaarder bekend gemaakt als advocaat van de man. Dit verweer komt de raad – mede gelet op de kennelijke omvang van het dossier en de vele procedures tussen de man en de vrouw - niet ongeloofwaardig voor. Daarbij komt nog dat de toenmalige advocaat van de vrouw in maart 2018 kennelijk ook geen aanleiding heeft gezien om de beslagstukken door te nemen. Anders zou de akte toen immers al door de voorganger van klager moeten zijn opgemerkt en in diens dossier (dat enkele maanden later aan klager is overgedragen) zijn opgenomen. 
5.8    Nu niet is gebleken dat verweerders in mei 2018 bekend waren met de akte, kan niet worden geoordeeld dat zij deze toen bewust hebben achtergehouden en ten onrechte de loonvordering van mevrouw R hebben doorgezet. Klager heeft onder verwijzing naar onder meer het vonnis van 27 november 2019 van de rechtbank Noord-Holland nog aangevoerd dat de rechtbank “het processuele bedrog” van verweerder 1 heeft veroordeeld, maar de rechtsoverwegingen van de rechtbank zien uitsluitend op de handelwijze van mevrouw R en niet op dat van verweerder 1. Dat vonnis zegt dus niets over het achterhouden van de akte door verweerder 1 als advocaat van mevrouw R.
5.9    Over de klacht van klager dat verweerder 2 de rechtsgang in de eerste renvooiprocedure heeft gefrustreerd door het indienen van een tweede wrakingsverzoek in mei 2018 waardoor de op 30 mei 2018 geplande zitting geen doorgang kon vinden, overweegt de raad dat dit uit oogpunt van de beweerde bekendheid met de akte niet verwijtbaar is nu niet is komen vast te staan dat verweerder 2 op dat moment inderdaad bekend was met de akte. 
5.10     De raad is daarom van oordeel dat beide klachten ongegrond zijn. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart beide klachten ongegrond.


Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 19 april 2022