ECLI:NL:TADRAMS:2022:197 Raad van Discipline Amsterdam 21-1028/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:197
Datum uitspraak: 03-10-2022
Datum publicatie: 10-10-2022
Zaaknummer(s): 21-1028/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich te onttrekken met als enig doel uitstel te verkrijgen voor het indienen van de conclusies. Gelet op de door verweerster gegeven uitleg begrijpt de raad hoe het misverstand over de datum voor het indienen van die conclusies heeft kunnen ontstaan. Nu verweerster zich uitsluitend in het belang van haar cliënten heeft onttrokken, de onttrekking effectief slechts tot vier weken uitstel heeft geleid en klagers de rechtbank in die procedure daarna zelf ook om uitstel hebben gevraagd, ziet de raad in dit geval aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 3 oktober 2022

in de zaak 21-1028/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

gemachtigde: mr. W.D.M. van Tuyll van Serooskerken

advocaat te Amsterdam

over:

verweerster

gemachtigde: mr. M. Boender-Radder

advocaat te Den Haag

1. Verloop van de procedure

1.1 Op 24 februari 2020 heeft de gemachtigde van klagers namens klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 21 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020-1092909 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 september 2022. Daarbij waren klager 3 en de gemachtigde van klagers en verweerster en haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlage van de gemachtigde van verweerster aan de raad van 18 augustus en 5 september 2022.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klaagster 1 en klaagster 2 zijn vennootschappen die om fiscale redenen naar Nederlands recht zijn opgericht. Zij hebben dochtervennootschappen naar Spaans (en één naar Zwitsers) recht waarin de operationele activiteiten plaatsvinden. De aandelen in klaagster 1 en klaagster 2 worden ieder voor de helft gehouden door de heer X en de heer Y. De heer Y houdt zijn deel van de aandelen in klaagster 1 indirect, via zijn vennootschap Mijn Hoek B.V. (hierna: Mijn Hoek). De verstandhouding tussen de heer X en de heer Y is sinds 2015 slecht.

2.3 Zowel bij klaagster 1 als klaagster 2 lopen sinds 2016 enquêteprocedures en heeft de Ondernemingskamer bij wijze van onmiddellijke voorziening een bestuurder, een beheerder van aandelen en een onderzoeker benoemd. De Ondernemingskamer heeft klager 3 bij klaagster 1 en klaagster 2 als bestuurder benoemd (naast de heer T) en bepaald dat de aandelen in klaagster 1 en klaagster 2, met uitzondering van één aandeel van de heer X en één aandeel van de heer Y, ten titel van beheer zijn overgedragen aan mr. S.

2.4 Klaagster 1 houdt nagenoeg alle aandelen in de Spaanse vennootschappen  Goldvalentin S.L. (hierna: Goldvalentin), waarvan de heer Y bestuurder is, en Mas & Saz Inversiones Y Proyectos S.L., waarvan de heer X bestuurder is. Klaagster 2 is meerderheidsaandeelhouder en enig bestuurder van Lumejam Inmobillaria S.L. (hierna: Lumejam). Kata 10 S.L. (hierna: Kata 10), een dochtervennootschap van Goldvalentin, toebehorend aan de heer Y, en Publimun S.A., toebehorend aan de heer X, zijn ieder voor een gelijk deel minderheidsaandeelhouder van Lumejam.

2.5 Verweerster heeft de heer Y en Mijn Hoek vanaf september 2017 als opvolgend advocaat bijgestaan.

2.6 Bij e-mail van 16 augustus 2018 heeft klager 3 verweerster onder meer het volgende geschreven:

“Bij email van 20 juli 2018 heeft [mr. S] aan partijen en hun adviseurs de notulen van de AVA’s van [klaagster 1] en [klaagster 2] van 19 december 2017 gezonden (…)

Bij brief van augustus 2018 (…) beweert [de heer Y] dat de notulen in strijd met de waarheid zouden zijn opgesteld. Ook geeft hij een presentatie van gang van zaken tijdens de AVA’s (waar hij niet bij aanwezig was) en de besluiten die toen genomen zijn, die evident in strijd met de waarheid is. (…) De beweringen van [de heer Y] zijn in strijd met de waarheid. Ik kan niet beoordelen welke rol u hierbij speelt, maar ik wil graag het volgende kwijt. [Mr. S] en ik zijn onafhankelijke en onpartijdige Ondernemingskamer-functionarissen. Wij doen ons werk naar eer en geweten. Wij zijn te gast in twee vennootschappen om problemen op te lossen die de heren [X] en [Y] zelf niet hebben kunnen oplossen. Helaas werkt [de heer Y] vooral tegen, hetgeen ons werk aanzienlijk bemoeilijkt.

U heeft een lastige cliënt – waar u op zich niets aan kunt doen – die het met de waarheid niet altijd nauw neemt. Dat is onverstandig en riskant. Voor u geldt als advocaat, dat gelet op de bijzondere positie in het rechtsbestel van de advocaat, u gehouden bent tot betamelijke beroepsuitoefening. Deze plicht geldt ook jegens de overige betrokkenen bij de rechtspleging en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient zich zowel in als buiten rechte te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.

Mocht in het vervolg blijken dat u de stellingen van [de heer Y] tot de uwe maakt, dan zal ik onverwijld een klacht tegen u indienen.”

2.7 Bij e-mail van 4 september 2018 heeft verweerster gereageerd op de e-mail van klager 3. Klager 3 heeft op 6 september 2018 gereageerd op de e-mail van verweerster van 4 september 2018.

Procedure rechtbank Amsterdam

2.8 Op 26 april 2019 hebben klaagster 1 en klaagster 2 de heer Y, Mijn Hoek en een aantal aan de heer Y gelieerde Spaanse vennootschappen gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank). Verweerster heeft zich in die procedure gesteld namens de gedaagden. Haar is een eerste uitstel verleend tot 4 december 2019 voor antwoord.

2.9 Bij brief van 8 november 2019 heeft verweerster de rechtbank verzocht de procedure aan te houden tot zes weken nadat het onderzoek van de door de Ondernemingskamer benoemde onderzoeker in definitieve versie beschikbaar is gesteld aan alle belanghebbenden. De rechtbank dit verzoek op 14 november 2019 toegewezen. De gemachtigde van klagers heeft hiertegen namens klaagster 1 en klaagster 2 bij brief van 14 november 2019 bezwaar gemaakt.

2.10 Bij brief aan de rechtbank van 13 januari 2020 (ingediend door middel van een zogenoemd B11-formulier) heeft verweerster gereageerd op de brief van de gemachtigde van klagers van 14 november 2019. In die brief heeft verweerster onder meer geschreven:

“Tijdens de aandeelhoudersvergaderingen van beide vennootschappen op 17 december 2019 is gedaagden meegedeeld dat de bestuurders van beide vennootschappen hun eigen uurtarieven fors hebben verhoogd: [klager 3] van EUR 325 naar EUR 375 (…)”

2.11 Bij brieven van 13 en 14 januari 2020 heeft de gemachtigde van klagers namens klaagster 1 en klaagster 2 gereageerd op de brief van verweerster van 13 januari 2020.

2.12 Op 14 januari 2020 heeft verweerster zich als advocaat aan de zaak onttrokken.

2.13 Bij e-mail van 22 januari 2020 heeft verweerster klager 3 desgevraagd meegedeeld dat zij in de enquêteprocedure nog wel optreedt als advocaat van de heer Y en Mijn Hoek.

Procedure Ondernemingskamer

2.14 Teneinde liquiditeiten voor klaagster 1 en klaagster 2 te verkrijgen, heeft Lumejam in januari 2019 een voorlopig koopcontract getekend tot verkoop van een kantoorpand in Madrid dat zij in eigendom heeft. In het voorlopig koopcontract is als voorwaarde opgenomen dat de in Spanje lopende faillissementsprocedure tegen Lumejam – die op verzoek van de secretaresse van de heer Y aanhangig was gemaakt – zou worden beëindigd.

2.15 Op 10 mei 2019 hebben klaagster 1 en klaagster 2 bij de Ondernemingskamer een verzoekschrift ingediend waarin zij hebben verzocht de heer Y te bevelen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van het onroerend goed van Lumejam en zich te onthouden van elke uitlating of gedraging die als bedreigend of lasterlijk jegens de door de Ondernemingskamer benoemde functionarissen of door hen ingeschakelde hulppersonen kan worden begrepen.

2.16 De faillissementsprocedure tegen Lumejam zou op 11 juni 2019 worden beëindigd. Op die datum heeft de Spaanse advocaat van de heer Y namens Kata 10 gesteld dat zij een vordering van € 30.000,- op Lumejam heeft. De faillissementsprocedure is om die reden opgeschort.

2.17 Op 13 juni 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. De Ondernemingskamer heeft de heer Y en Mijn Hoek in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 20 juni 2019 schriftelijk te reageren op een door klager 3 namens klaagster 1 en klaagster 2 op 12 juni 2019 aan de Ondernemingskamer toegestuurde productie (de beschikking van de Spaanse rechter van 11 juni 2019 waarin de faillissementsprocedure tegen Lumejam is opgeschort) die verweerster niet had ontvangen. Op 19 juni 2019 heeft verweerster bij de Ondernemingskamer een akte ingediend. Daarin staat, voor zover relevant:

“Uit een door (…) in diens hoedanigheid van bewindvoerder opgemaakt verslag betreffende de financiën van Kata10 SL werd duidelijk dat Kata10 SL een vordering heeft op Lumejam van EUR 30.000,-. Kata10 SL maakt in een separate procedure (…) aanspraak op betaling van dit bedrag door Lumejam. Lumejam krijgt thans op grond van de Spaanse wet van de Spaanse rechtbank gelegenheid om schriftelijk te reageren op de betreffende vordering die in de faillissementsprocedure van Lumejam (…) als vordering is ingediend.

Belanghebbenden in onderhavige procedures betwisten (…) dat sprake zou zijn van een niet bestaande of onterechte vordering, althans woorden van die strekking, zoals deze vordering door [klager 3] tijdens de zitting (…) op 13 juni 2019 is geduid. De Spaanse rechter zal zich uitlaten over deze vordering nadat door Lumejam schriftelijk is gereageerd.

(…)

Ter onderbouwing van het voorgaande overleggen belanghebbenden hierbij als productie 15 een document (…) waarin bewijs van het voorgaande is opgenomen (…)”

2.18 Bij akte van 26 juni 2019 heeft de gemachtigde van klagers namens klaagster 1 en klaagster 2 gereageerd op de akte van verweerster van 19 juni 2019.

2.19 Bij beschikking van 25 juli 2019 heeft de Ondernemingskamer de heer Y bevolen om zich op straffe van verbeurte van dwangsommen te onthouden van handelingen die de verkoop frustreren van het onroerend goed van Lumejam op de voorwaarden van klager 3 en mr. S en van elke uitlating of gedraging die moet worden aangemerkt als bedreigend of lasterlijk jegens de door de Ondernemingskamer benoemde functionarissen en/of de door hen ingeschakelde hulppersonen. Hiertoe heeft de Ondernemingskamer onder meer het volgende overwogen:

“3.4 Naar het oordeel van de Ondernemingskamer volgt uit wat [klager 3] namens [klaagster 1] en [klaagster 2] naar voren heeft gebracht voldoende dat er sprake is van acute financiële problemen bij [klaagster 1] en [klaagster 2] en dat er dringend fondsen nodig zijn. Hij heeft toegelicht dat [de heer Y] en [de heer X] in het verleden op niet reguliere wijze gelden uit de vennootschappen hebben onttrokken, dat [de heer X] inmiddels een deel daarvan heeft terugbetaald en dat momenteel met name [de heer Y] obstructie pleegt. Dat van de kant van [de heer Y] sprake is van intimidatie en obstructie is naar het oordeel van de Ondernemingskamer voldoende aannemelijk geworden. In ieder geval geldt dit voor de volgende handelingen:

i) Lumejam heeft in januari 2019 een koopcontract betreffende het Pand getekend voor een bedrag van 1,3 miljoen; een voorwaarde daarbij is dat Lumejam niet in een insolventieproces is betrokken. De voormalige secretaresse van [de heer Y], [A C], had in 2017 een faillissementsverzoek ingediend tegen Lumejam. Op dit verzoek is nog altijd niet definitief beslist. Inmiddels is wel de vordering van [A C] geheel voldaan, maar vervolgens heeft Kata 10, direct nadat de surseance van Kata 10 op 3 juni 2019 was opgeheven en [de heer Y] weer (…) bevoegd was haar zelfstandig te vertegenwoordigen, in de insolventieprocedure tegen Lumejam geïntervenieerd en naar voren gebracht dat Kata 10 een vordering van 30.000 op Lumejam heeft, zodat die procedure niet is beëindigd, maar aangehouden. Met [klaagster 1] en [klaagster 2] is de Ondernemingskamer van oordeel dat het – gelet op de in productie 15 van Mijn Hoek en [de heer Y] opgenomen opstelling waar Mijn Hoek en [de heer Y] in hun akte van 20 juni 2019 naar verwijzen – niet aannemelijk is dat Kata 10 daadwerkelijk een vordering van 30.000,- op Lumejam heeft. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer ligt het voor de hand dat de betreffende post in de opstelling van 30.000 geen betrekking heeft op een vordering van Kata 10 op Lumejam, maar de weergave is van haar deelneming in Lumejam van 14,33% en ziet op de historische waarde van dat aandelenbelang van Kata 10, geplaatst naast de reële waarde daarvan in datzelfde overzicht. Dit moet ook voor [de heer Y] duidelijk zijn geweest. Door desondanks dit bedrag als vordering in de insolventieprocedure van Lumejam in te dienen met als gevolg dat dit insolventieprocedure na de voldoening van de vordering van [A C] niet aanstonds kon worden beëindigd – wetende dat die beëindiging voorwaarde is voor de verkoop van het Pand – traineert [de heer Y] ten onrechte en welbewust die verkoop.

ii) [de heer Y] heeft ten onrechte niet voldaan aan het herhaalde verzoek van [klager 3] tot het bijeenroepen van een bava van Goldvalentin. Tijdens de -ondanks tegenwerking van [de heer Y] – uiteindelijk op bevel van het Registro Mercantil bijeengeroepen bava van Goldvalentin in Madrid op 20 februari 2019, zijn [klager 3] en de Spaanse advocaat van [klaagster 1] fysiek geïntimideerd – de aanwezigheid van een “bodyguard” is door [de heer Y] niet betwist – en heeft [de heer Y] besluitvorming gefrustreerd.

(iii) [De heer Y] heeft erkend dat hij de Spaanse bewindvoerder in de surseance van Kata 10 (…) door een privédetective heeft laten volgen. Ook [klager 3] is tijdens zijn verblijf in Madrid door een privédetective gevolgd.

(iv) Een met [de heer Y] bevriende rechter heeft een bespreking tussen [de heer Y] en een advocaat van Tomarial heeft bijgewoond; in het midden kan blijven wat de rol van deze rechter in die bespreking is geweest.

(v) [de heer Y] heeft er voorts de hand in gehad dat de publicatie op internet is verschenen, waarin onder meer [klager 3] en [de Spaanse advocaat van klaagster 1] werden beschuldigd van criminele samenspanning met als oogmerk het zich tegen te lage prijzen toe-eigenen van activa van ondernemingen in moeilijkheden.”

2.20 Verweerster heeft zich op 4 mei 2020 onttrokken als advocaat van de heer Y en Mijn Hoek in alle procedures.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende.

3. Verweerster heeft in haar akte van 19 juni 2019 feitelijke informatie aan de Ondernemingskamer verstrekt waarvan zij wist althans behoorde te weten dat die onjuist was.

4. Verweerster heeft zich op een ontijdig moment als advocaat onttrokken met slechts één doel, het verkrijgen van meer uitstel dan reeds door de rechtbank was verleend.

6. Verweerster heeft in haar brief aan de rechtbank van 13 januari 2020 gesteld dat klager 3 zijn tarief had verhoogd, hetgeen niet waar is. Zij heeft (ook) daarmee feitelijke informatie verstrekt waarvan zij wist althans behoorde te weten dat die onjuist was.

4. VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

5.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

5.2 Klagers hebben aan dit klachtonderdeel het volgende ten grondslag gelegd. Twee dagen voor de mondelinge behandeling van het hiervoor in 2.15 genoemde verzoek door de Ondernemingskamer zou de faillissementsprocedure die ten aanzien van Lumejam in Spanje liep beëindigd worden. De heer Y heeft echter via zijn vennootschap Kata 10 geïntervenieerd in die faillissementsprocedure, stellende dat Kata 10 een vordering van € 30.000,- op Lumenjam had. Dit heeft tot gevolg gehad dat de faillissementsprocedure nog niet werd beëindigd, waardoor ook de verkoop van het onroerend goed van Lumejam geen doorgang kon vinden. Dit is tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek bij de Ondernemingskamer aan de orde geweest. Klager 3 heeft toen betwist dat Kata 10 een vordering op Lumejam had en gesteld dat de heer Y dus met een niet-bestaande vordering intervenieerde in de faillissementsprocedure, met als oogmerk het frustreren van de verkoop van het onroerend goed. In haar akte van 19 juni 2019 heeft verweerster desalniettemin gesteld dat Kata 10 een vordering van € 30.000,- op Lumejam heeft, terwijl zij wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat dit onjuist was. Verweerster heeft zich ten opzichte van haar cliënt, voor wiens handelwijze zij door klager 3 is gewaarschuwd, niet kritisch opgesteld. Zij heeft zijn stellingen klakkeloos overgenomen, terwijl uit de stukken die zijn verstrekt duidelijk blijkt dat die feitelijk onjuist zijn. In elk geval hadden de door verweerster van de heer Y ontvangen stukken aanleiding moeten geven om door te vragen bij de heer Y, zeker na wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Als zij dat had gedaan, dan had de conclusie niet anders kunnen zijn dan dat de bewering dat Kata 10 een vordering van € 30.000,- op Lumejam had onjuist is. Het gevolg van deze handelwijze is dat de goede rechtspleging wordt gefrustreerd en vertraagd. Klaagster 1 en klaagster 2 worden gedwongen om nog meer onnodige kosten te maken, aldus nog steeds klagers.

5.3 Verweerster voert aan dat het een feit is dat de heer Y de verkoop van onroerend goed van Lumejam door klager 3 heeft geprobeerd tegen te houden. De reden voor zijn tegenwerking is dat hij op basis van een taxatierapport van een internationaal gerenommeerd kantoor meent dat dit vastgoed meer dan een miljoen meer waard is dan waarvoor het door klager 3 inmiddels is verkocht. De heer Y heeft om die reden in een eerder stadium alle middelen rechtens ingezet om de verkoop te voorkomen. Klager 3 heeft tijdens de zitting bij de Ondernemingskamer op 13 juni 2019 een document overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de heer Y de verkoop van het vastgoed frustreert. Dit document heeft verweerster voor aanvang van de zitting niet ontvangen. Zij is om die reden door de Ondernemingskamer in de gelegenheid gesteld om binnen een week na de zitting op dat stuk te reageren. Dat heeft zij op 19 juni 2019 gedaan. Verweerster was voor het concipiëren van een reactie afhankelijk van de Spaanse advocaten van de heer Y. Het kwam niet in haar op – en het hoefde ook niet in haar op te komen – dat de door de Spaanse advocaten in de Spaanse procedure ingenomen standpunten onjuist zouden kunnen zijn. Zij hoefde evenmin aanleiding te zien de cijfers behorende bij de documenten te verifiëren nu deze documenten door een Spaanse in fiscaal recht gespecialiseerde advocaat aan haar ter beschikking zijn gesteld. Verweerster heeft het standpunt van de heer Y met de onderliggende stukken integraal ter beoordeling aan de Ondernemingskamer voorgelegd en is daarbij niet selectief geweest. Dat de Ondernemingskamer het standpunt van klager 3 aannemelijker heeft geacht, leidt niet tot de gerechtvaardigde conclusie dat verweerster in haar akte onjuistheden heeft gedebiteerd, waarvan zij redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren. Daarbij staat voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om te oordelen over de juistheid van ingediende stukken. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter die dat ook heeft gedaan, aldus verweerster.

5.4 De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 5.1 reeds is overwogen, mocht verweerster in beginsel afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschafte en was zij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid ervan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken. De raad acht hierbij van belang dat verweerster in de akte van 19 juni 2019 slechts het standpunt van de heer Y in de Spaanse faillissementsprocedure tegen Lumejam heeft verwoord, namelijk dat Kata 10 een vordering van € 30.000,- op Lumejam heeft, en daarbij heeft verwezen naar bewijsstukken die in de Spaanse procedure zijn ingebracht. Verweerster is daarbij uitgegaan van de informatie die zij niet van de heer Y zelf, maar van zijn Spaanse advocaten heeft ontvangen. Anders dan klager stellen, behoefde verweerster de juistheid van die informatie niet te verifiëren. Dat was slechts anders geweest als het op voorhand duidelijk zou zijn dat het in de Spaanse procedure ingenomen standpunt apert onjuist was, maar daarvan is geen sprake. Het is verder niet aan de tuchtrechter om te oordelen over de juistheid van de door verweerster ingediende stukken. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, die daar ook al over heeft geoordeeld. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5 Aan dit klachtonderdeel hebben klagers het volgende ten grondslag gelegd. Verweerster heeft zich op 14 januari 2020 – op de avond voor de dag waarop zij moest dienen –onttrokken als advocaat van de gedaagden in de procedure bij de rechtbank, enkel om meer uitstel te verkrijgen. Verweerster heeft de heer Y daarna immers nog bijgestaan en de behandeling van de procedure waarin zij zich heeft onttrokken is overgedragen aan een advocaat die zich eerder heeft uitgegeven als haar assistent en haar ook in dat dossier reeds had bijgestaan. Verweerster heeft zich aldus bediend van een truc om nader uitstel te verkrijgen. Dat handelen betaamt een behoorlijk advocaat niet, aldus klagers.

5.6 Verweerster voert aan dat zij op 8 november 2019 een uitstelverzoek bij de rechtbank heeft ingediend tot zes weken na het definitieve rapport van de onderzoeker. Bij faxbericht van 14 november 2019 heeft de rechtbank het verzoek om uitstel zonder enig voorbehoud toegewezen. In de digitale rol werd, naar later bleek, die toewijzing niet verwerkt. Daar bleef staan “04-12-2019 antwoord”. Verweerster heeft vertrouwd op de inhoud van de faxbrief van de rechtbank van 14 november 2019. Op 25 november 2019 heeft verweerster een brief ontvangen van de gemachtigde van klagers gedateerd 14 november 2019, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van de rechtbank om het uitstelverzoek toe te wijzen. Op 4 december 2019 heeft de rechtbank verweerster gebeld met de vraag waar haar antwoord bleef op de brief van de gemachtigde van klagers van 14 november 2019. Na telefonisch overleg met de rechtbank mocht verweerster hierop reageren op de rol van 15 januari 2020. Gezien het telefonisch onderhoud met de rechtbank en de verwijzing naar nummer 11 achter ‘antwoord’ in de digitale rol, in combinatie met de titel van het B11 formulier “reactie op bezwaar” meende verweerster dat op 15 januari 2020 het bezwaar tegen de reactie van de gemachtigde van klagers moest worden ingediend met gebruikmaking van het B11 formulier. Op 14 januari 2020 is verweerster door de rechtbank gebeld naar aanleiding van een brief van de gemachtigde van klagers van diezelfde datum. De rechtbank bleek er – net als de gemachtigde van klagers – van uit te gaan dat op 15 januari 2020 de conclusies moesten worden ingediend. Een uitstelverzoek om klemmende redenen kon vanwege het tijdsverloop niet meer worden ingediend. Diezelfde avond heeft verweerster zich als advocaat aan de procedure onttrokken. Hoewel verweerster zich niet kan uitlaten over de exacte reden van de onttrekking, kan gelet op het verloop van oktober 2019 tot 14 januari 2020 niet de gerechtvaardigde conclusie worden getrokken dat zij heeft getracht het procesverloop te traineren dan wel misbruik heeft gemaakt van het procesrecht. Effectief is door de onttrekking door verweerster een vertraging van vier weken opgetreden. Klagers hebben bovendien geen belang bij die klachtonderdeel, nu verweerster heeft begrepen dat zij in deze procedure zelf op de rol van 21 februari 2020 ook om uitstel hebben verzocht, aldus nog steeds verweerster.

5.7 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft in haar antwoord op de klacht en op de zitting van de raad toegelicht dat zij zich op 14 januari 2020 heeft onttrokken omdat zij klem zat en geen andere mogelijkheid zag. Zij was in de veronderstelling dat zij op 15 januari 2020 mocht reageren op de brief van de gemachtigde van klagers van 14 november 2019, maar op 14 januari 2020 bleek dat zij op 15 januari 2020 conclusies moest indienen. De raad begrijpt dat verweerster klem zat en zich in het belang van haar cliënten heeft onttrokken. Als zij dat niet had gedaan dan was de kans immers groot geweest dat de rechtbank een door haar op het laatste moment ingediend uitstelverzoek had afgewezen en een akte niet dienen zou verlenen, met alle nadelige gevolgen voor haar cliënten van dien. Hoewel het onttrekken van verweerster dus in het belang van haar cliënten was, is het wel tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft zich immers onttrokken nadat zij zelf een vergissing had gemaakt met betrekking tot de datum waarop de conclusies moesten worden ingediend, met als enig doel uitstel te verkrijgen voor het indienen van de conclusies. Daarvoor is onttrekking niet bedoeld. Klachtonderdeel b) is daarom gegrond.

Klachtonderdeel c)

5.8 Klagers hebben aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat verweerster aan de rechtbank heeft geschreven dat klager 3 zijn tarief zou hebben verhoogd, terwijl dat niet waar is.

5.9 Verweerster voert aan dat zij tijdens de aandeelhoudersvergadering van 17 december 2019 – evenals de opvolgend advocaat van de heer Y mr. D – van de heer T heeft begrepen dat het uurtarief van klager 3 was verhoogd, een argument dat de heer T gebruikte in zijn betoog dat ook hij recht had op een verhoging van zijn uurtarief. Mogelijk is verweerster en mr. D met haar verkeerd geïnformeerd door de heer T en heeft klager 3 hier niet tegen geprotesteerd maar dit kan niet tot de conclusie leiden dat zij informatie heeft verstrekt waarvan zij wist of kon weten dat die onjuist was. Overigens hebben klaagster 1 en klaagster 2 geen rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel, aldus verweerster.

5.10 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft op de zitting van de raad nogmaals toegelicht dat zij op de aandeelhoudersvergadering van 17 december 2019 van de heer T heeft begrepen dat het uurtarief van klager 3 was verhoogd. Mr. D, de opvolgend advocaat van de heer Y die ook bij de aandeelhoudersvergadering aanwezig was, heeft dit in een door verweerster overgelegde verklaring van 1 juli 2020 beaamd onder verwijzing naar zijn aantekeningen van de vergadering. Klager 3 heeft desgevraagd op de zitting van de raad verklaard dat hij het zich niet meer kan herinneren of hierover is gesproken. De raad moet het er gelet op het voorgaande voor houden dat de heer T op de vergadering van 17 december 2019 heeft gezegd dat klager 3 zijn uurtarief had verhoogd. Dat verweerster aanleiding had om de juistheid van die informatie te verifiëren, is niet gebleken. Daargelaten de vraag of alle klagers een voldoende eigen belang bij dit klachtonderdeel hebben, kan gelet hierop niet worden vastgesteld dat verweerster in haar brief aan de rechtbank van 13 januari 2020 informatie heeft verstrekt waarvan zij wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat die onjuist was. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.

6. MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich te onttrekken met als enig doel uitstel te verkrijgen voor het indienen van de conclusies. Gelet op de door verweerster gegeven uitleg begrijpt de raad hoe het misverstand over de datum voor het indienen van die conclusies heeft kunnen ontstaan. Nu verweerster zich uitsluitend in het belang van haar cliënten heeft onttrokken, de onttrekking effectief slechts tot vier weken uitstel heeft geleid en klagers de rechtbank in die procedure daarna zelf ook om uitstel hebben gevraagd, ziet de raad in dit geval aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.

7. GRIFFIERECHT

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en M. Bootsma, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.

Griffier                                                                                                Voorzitter

Verzonden op: 3 oktober 2022