ECLI:NL:TADRAMS:2022:17 Raad van Discipline Amsterdam 21-500/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:17
Datum uitspraak: 24-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Zaaknummer(s): 21-500/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht is gegrond. Verweerder die als advocaat in loondienst was van klagers advocatenkantoor, mocht niet optreden tegen zijn voormalige werkgever in een procedure en geen interne kantoorcommunicatie in die procedure inbrengen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 januari 2022
in de zaak 21-500/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. S. Tellings

over:

verweerder
gemachtigde: mr. B.D.W. Martens


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 11 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 1 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/ds/1218982 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 december 2021. De mondelinge behandeling vond gelijktijdig plaats met de mondelinge behandeling van een tweede door klager over verweerder ingediende klacht (met zaaknummer 21-736/A/NH) en een door de deken over verweerder ingediend bezwaar (met zaaknummer 21-499/A/NH/D). Op de zitting waren aanwezig klagers gemachtigde, verweerder en zijn gemachtigde, en de deken vergezeld door mr. T.M. Dams, adjunct-secretaris/directeur Bureau van de Orde. Van de behandeling is één proces-verbaal opgemaakt.  
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 42.  Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klagers gemachtigde aan de raad van 26 november 2021.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager is advocaat. Verweerder was tot 1 juni 2019 in loondienst van klagers kantoor, als stagiair met een buitenpatroon. Daarna heeft hij zijn stage afgemaakt bij een ander kantoor. Tegenwoordig voert verweerder een eenmanspraktijk in het arrondissement van de deken.
2.3    In februari 2019 heeft verweerder aan de heer K rechtsbijstand verleend. Verweerder was op het kantoor van klager als enige verantwoordelijk voor het dossier van de heer K.   
2.4    Klager heeft op 26 november 2019 een declaratie aan de heer K gestuurd voor tot 1 juni 2019 door verweerder verrichte werkzaamheden. Hierop is tussen klager en de heer K een geschil ontstaan over de betaling van deze declaratie, waarop klager op 24 april 2020 een dagvaarding aan de heer K heeft laten betekenen.
2.5    Op 13 mei 2020 heeft verweerder zich als gemachtigde gesteld van de heer K in de incassoprocedure tegen klager. Deze heeft verweerder daarop verzocht zich als gemachtigde te onttrekken, wat hij heeft geweigerd.
2.6    Naar aanleiding hiervan heeft klager op 27 mei 2020 de deken in het arrondissement Oost-Brabant om bemiddeling verzocht. Die deken heeft vervolgens contact gehad met verweerder. Toen verweerder zich daarna niet onttrok als gemachtigde van de heer K, heeft klager het bemiddelingsverzoek omgezet in de onderhavige klacht. Verweerder heeft bij de deken schriftelijk op de klacht gereageerd in de vorm van achtereenvolgens een antwoord en een dupliek.
2.7    De procedure tussen klager en de heer K stond op de rol van 6 augustus 2020 voor conclusie van antwoord. Op 5 augustus 2020 heeft verweerder zich aan de procedure onttrokken. Op diezelfde dag heeft mr. E zich als gemachtigde van de heer K gesteld en een conclusie van antwoord, met twee producties, bij de rechtbank ingediend. Een van de producties betreft een e-mailwisseling tussen klager en onder andere verweerder via de e-mailadressen van het advocatenkantoor met als onderwerp “update planning dinsdag 4 nov”. Deze e-mail is op 5 augustus 2020 vanuit het e-mailadres [d….@gmail.com] doorgezonden en in het bezit gekomen van mr. E. 
   
3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft zich als gemachtigde van de heer K gesteld in een procedure die klager tegen de heer K aanhangig had gemaakt over een declaratie die verweerders eigen werkzaamheden betreffen, en dit niet ongedaan gemaakt toen de deken hem tweemaal had geadviseerd zich te onttrekken;
b)    Verweerder heeft interne kantoorcommunicatie doorgestuurd naar de wederpartij om tegen klager in de procedure te gebruiken.


4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 
 
5    BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1    Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat klager geen eigen en rechtstreeks belang heeft bij klachtonderdeel a. De raad kan dit niet volgen, alleen al hierom. Doordat de procedure van klager tegen de heer K ging over de eigen werkzaamheden van verweerder, beschikte verweerder immers over informatie waarover een andere advocaat niet zou kunnen beschikken, wat tot gevolg zou kunnen hebben dat klager in een nadeligere positie zou kunnen komen. Hiermee is het (financiële) belang van klager gegeven. Daaraan doet niet af dat verweerder, zoals hij aanvoert, zich heeft teruggetrokken voordat een inhoudelijk standpunt in de procedure is genomen. 
Inhoudelijke beoordeling
5.2    De raad stelt voorop dat een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, zich dient te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. De kernwaarde integriteit is de belangrijkste kernwaarde van de advocatuur. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij die waarde beschermt, zich van die waarde voortdurend bewust is en dat hij zijn handelwijze afstemt op het voorkomen van twijfel daarover en dus op het voorkomen van twijfel aan de eerlijkheid en oprechtheid van zijn handelen.
Klachtonderdeel a)
5.3    Naar het oordeel van de raad betaamt het een advocaat niet om op te treden tegen zijn voormalige werkgever in een procedure die bovendien gaat om werkzaamheden die diezelfde advocaat heeft verricht tijdens zijn dienstverband met die werkgever. Verweerder heeft dat wel gedaan en aldus gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit. Ook de kernwaarden onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid heeft hij volledig uit het oog verloren. Hierbij is niet van belang of de deken Oost-Brabant, zoals klager stelt en verweerder betwist, aan verweerder zou hebben geadviseerd dat hij zich niet hoefde te onttrekken. Dat verweerder zich na bijna drie maanden als gemachtigde heeft onttrokken, maakt zijn kernwaardenschendingen \niet ongedaan. Klachtonderdeel a) is gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.4    Klager verwijt verweerder interne kantoorcommunicatie in de procedure tegen hem te hebben gebracht. Dit verwijt is terecht en het klachtonderdeel is dus gegrond. De raad stelt vast dat mr. E bij de conclusie van antwoord, zoals die bij de rechtbank is ingediend, een interne e-mail van het advocatenkantoor van klager heeft overgelegd. Verweerder betwist niet dat deze e-mail vanuit een privé e-mailadres (zie hiervoor onder 2.7) is verzonden waarover hij beschikte. Verweerder heeft evenmin weersproken dat hij een interne e-mail van het kantoor van klager heeft doorgestuurd aan de heer K of mr. E. 

6    MAATREGEL
6.1    Gelet op de gelijktijdige beslissing op het dekenbezwaar (met zaaknummer 21-499/A/NH/D) over feitelijk dezelfde gedragingen van verweerder wordt in deze klachtzaak volstaan met gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel. Het dekenbezwaar is gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Ook is hem geadviseerd een cursus of training beroepsethiek te volgen want de raad vreest dat hij onvoldoende besef heeft van de voor advocaten geldende normen en waarden.

7    GRIFFIERECHT 
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht gegrond;
-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
-     veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.


Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C. C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 24 januari 2022