ECLI:NL:TADRAMS:2022:127 Raad van Discipline Amsterdam 22-429/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:127
Datum uitspraak: 27-06-2022
Datum publicatie: 01-07-2022
Zaaknummer(s): 22-429/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige ongegrond. Het stond verweerder vrij om het standpunt in te nemen dat hij geen beroepsfout heeft gemaakt. Het is aan de civiele rechter om daarover te oordelen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van  27 juni 2022
in de zaak 22-429/A/A

naar aanleiding van de klacht van:


klaagster


over:


verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 mei 2022 met kenmerk 2021-1568971, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) hebben in de periode 2014-2016 een echtscheidingsprocedure gevoerd. De advocaat die klaagster in die procedure heeft bijgestaan, heeft begin 2016 zijn praktijk neergelegd. Medio maart 2016 heeft verweerder het dossier van klaagster van de voormalige advocaat van klaagster overgenomen.
1.2    Verweerder heeft verzuimd tijdig zorg te dragen voor de inschrijving van de op 25 februari 2016 gewezen echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Hierdoor hebben de echtscheidingsbeschikking en de op 11 november 2016 gewezen beschikking tot verdeling van de gemeenschap van goederen hun kracht verloren. In de beschikking van 25 februari 2016 was bepaald dat de man klaagster maandelijks een bedrag van € 650,- aan partneralimentatie zal betalen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
1.3    De nieuwe advocaat van klaagster, mr. P-V, heeft de echtscheidingsprocedure opnieuw gevoerd. De echtscheidingsbeschikking is op 30 maart 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij beschikking van 1 mei 2018 is de gemeenschap van goederen verdeeld.
1.4    Mr. P-V heeft klaagster op basis van een toevoeging bijgestaan. Toen de echtscheidingsprocedure was geëindigd heeft zij de toevoeging gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Na een resultaatsbeoordeling heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken.
1.5    Bij brief van 29 juni 2018 heeft mr. P-V verweerder namens klaagster aansprakelijk gesteld voor de door klaagster geleden en nog te lijden schade. Bij e-mail van 18 september 2019 heeft verweerder mr. P-V  meegedeeld dat voor zover hij uit de e-mails heeft kunnen herleiden de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking door de advocaat van de wederpartij zou worden verzorgd maar dat dit kennelijk niet gelukt is. Tevens heeft hij mr. P-V de gegevens van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gegeven naar wie hij de aansprakelijkstelling had doorgestuurd.
1.6    Bij e-mail van 6 december 2018 heeft mr. P-V verweerder meegedeeld dat de kosten van het opnieuw voeren van de echtscheidingsprocedure als gevolg van verweerders nalaten heeft geleid tot € 10.773,99 aan kosten voor klaagster, los van de kosten van verhaal van € 600,-. Bij e-mail van 22 januari 2019 heeft mr. P-V verweerder meegedeeld dat zijn geen betaling en ook geen reactie heeft ontvangen naar aanleiding van haar e-mail van 6 december 2018 en ook geen nadere reactie heeft ontvangen van zijn verzekeraar. 
1.7    Bij e-mail van 25 juni 2019 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder een kantoorgenoot van mr. P-V meegedeeld dat klaagster geen schade heeft geleden en dat zij daarom niet over zal gaan tot het vergoeden van enig bedrag aan klaagster.
1.8    Op 28 oktober 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft een beroepsfout gemaakt door na te laten tijdig de op 25 februari 206 gewezen echtscheidingsbeschikking in te laten schrijven.
b)    Verweerder weigert te erkennen dat hij een beroepsfout heeft gemaakt en daarvoor aansprakelijk is.

3    VERWEER
3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4    BEOORDELING
4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen.
4.2    In klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder dat hij een beroepsfout heeft gemaakt door na te laten de echtscheidingsbeschikking van 25 februari 2016 tijdig in te laten schrijven. Door hierover pas op 28 oktober 2021 een klacht in te dienen, heeft klaagster de termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet ruimschoots overschreden. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, is niet gebleken. De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede nog dat klaagster in ieder geval begin 2018 op de hoogte was van het nalaten van verweerder waarover zij klaagt, nu mr. P-V de echtscheidingsprocedure toen opnieuw voor klaagster heeft moeten voeren. Bovendien heeft mr. P-V verweerder op 29 juni 2018 namens klaagster aansprakelijk gesteld. Ook als hiervan moet worden uitgegaan voor de aanvang van de in artikel 46g lid 1, onder a Advocatenwet bedoelde termijn, heeft klaagster haar klacht te laat ingediend. Klachtonderdeel a) is dan ook niet-ontvankelijk.
4.3    In klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat hij weigert te erkennen dat hij een beroepsfout heeft gemaakt en daarvoor aansprakelijk is. Daargelaten de vraag of klachtonderdeel b) ontvankelijk is nu verweerder al in zijn e-mail aan mr. P-V van 18 september 2018, zij het impliciet, aansprakelijkheid heeft afgewezen, geldt dat het verweerder niet tuchtrechtelijk valt te verwijten dat hij weigert te erkennen dat hij een beroepsfout heeft gemaakt en daarvoor aansprakelijk is. Wat daarvan zij: het staat verweerder vrij om dit standpunt in te nemen en het is uiteindelijk aan de civiele rechter om daar een inhoudelijk oordeel over te geven. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 27 juni 2022