ECLI:NL:TADRAMS:2022:1 Raad van Discipline Amsterdam 21-525/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:1
Datum uitspraak: 10-01-2022
Datum publicatie: 17-01-2022
Zaaknummer(s): 21-525/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 10 januari 2022
in de zaak 21-525/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 augustus 2021 op de klacht van:

klager

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 18 november 2020 heeft klager een klacht ingediend over de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg. 
1.2    Bij beslissing van 15 december 2020 het de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de Amsterdamse deken aangewezen de klacht over verweerder te onderzoeken.
1.3    Op 17 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1302764/EJH/KV van de deken ontvangen. 
1.4    Bij beslissing van 2 augustus 2021, op dezelfde datum aan partijen toegezonden, heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klachtonderdelen, 
-    voor zover deze zien op de periode 18 november 2017, deels met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaard en deels met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaard;
-    de klachtonderdelen, voor zover deze zien op de periode na 31 december 2017 met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard;
-    de klachtonderdelen, voor zover deze zien op de periode tussen 18 november 2017 en 31 december 2017, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaard. 
1.5    Op 10 augustus 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.6    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 6 december 2021. Klager heeft telefonisch aan de zitting deelgenomen. Verweerder had zich voor de zitting afgemeld.  
1.7    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de stukken die klager op 30 augustus 2021 heeft nagezonden en van de stukken die verweerder op 19 november 2021 heeft nagezonden. 

2    VERZET
2.1    Ter zitting heeft klager zijn verzet beperkt tot de toetsing in de voorzittersbeslissing van de klacht over de periode tussen 18 november 2017 en 31 december 2017. Volgens klager heeft de voorzitter de klachtonderdelen die betrekking hebben op deze periode ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard wegens het ontbreken van een feitelijke onderbouwing dat verweerder in die periode tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager. Klager heeft getracht in verzet deze onderbouwing alsnog te geven. 
2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT
3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetsgrond niet slaagt; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Ten overvloede merkt de raad op dat ook in verzet niet is gebleken van een voldoende feitelijke onderbouwing voor klagers stelling dat verweerder in de periode tussen 18 november 2017 en 31 december 2017 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager.
4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. A. de Groot en F.J.J. Baars, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2022

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 10 januari 2022