ECLI:NL:TACAKN:2022:9 Accountantskamer Zwolle 21/1079 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2022:9
Datum uitspraak: 25-02-2022
Datum publicatie: 25-02-2022
Zaaknummer(s): 21/1079 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht. Klacht tegen een accountant die in opdracht van een branchevereniging betrokken is geweest bij cao-onderhandelingen. De Accountantskamer heeft onder andere overwogen dat de accountant vooraf voldoende transparant is geweest over zijn connectie met een bestuurder van de branchevereniging. Ook is hij transparant geweest over zijn kennis en kunde met betrekking tot cao-onderhandelingen en heeft hij voldoende verantwoordelijkheid voor de kosten van zijn werkzaamheden genomen. Geen gedrags- of beroepsregel verzet zich ertegen dat een accountant een opdracht op regiebasis aanvaardt.

ACCOUNTANTSKAMER

 

UITSPRAAK van 25 februari 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 5 juli 2021 ontvangen klacht met nummer 21/1079 Wtra AK van

X

gevestigd te [plaats1]

K L A A G S T E R

gemachtigde: dr. [A] te [plaats2]

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats3]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. H.E. van Berckel-Dekker te Eindhoven

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het e-mailbericht van klaagster van 8 juli 2021 met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de op 13 oktober 2021 door klaagster ingediende aanvullende stukken
  • de brief van betrokkene van 28 oktober 2021 met bijlagen
  • de brief van klaagster van 1 november 2021 met bijlagen
  • de brief van betrokkene van 25 november 2021 met bijlagen
  • de brief van klaagster van 28 november 2022
  • de brief van klaagster van 10 december 2021 met bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 25 oktober 2021. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar bestuurder[B], bijgestaan door dr. [A]. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

1.3.        Betrokkene is in de gelegenheid gesteld na de zitting een document in het geding te brengen. Klaagster heeft de gelegenheid gekregen om daarop te reageren. Partijen hebben daarna nogmaals de gelegenheid gekregen om op elkaar te reageren. De Accountantskamer heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.             De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds 1995 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is verbonden aan [accountantskantoor1] (hierna[accountantskantoor1]).

2.2.        Klaagster is een branchevereniging met ongeveer 160 leden. Ieder lid betaalt € 300 contributie per jaar. Het bestuur van klaagster bestond uit [C], bestuursvoorzitter (verder: de bestuursvoorzitter), [D] (hierna: [D]), [E] en [B].

2.3.        [D] is ondernemer in de kinderopvangbranche. Betrokkene heeft [D] begeleid bij de herstructurering van zijn kinderopvangbedrijf.

2.4.        In januari 2021 heeft [D] telefonisch aan betrokkene gevraagd of hij op korte termijn voor een accountantsverklaring zou kunnen zorgen met betrekking tot het aantal betalende leden van klaagster. Deze verklaring had klaagster nodig om deel te kunnen nemen aan de cao-onderhandelingen. De opdracht tot het verrichten van het onderzoek dat zou moeten leiden tot de hiervoor genoemde accountantsverklaring, is door klaagster op 25 januari 2021 aan [accountantskantoor2] verstrekt.

2.5.        [F] RA, werkzaam bij [accountantskantoor2], heeft op 5 februari 2021 een assurance-rapport uitgebracht met betrekking tot het aantal betalende leden van klaagster.

2.6.        [D] heeft betrokkene in februari 2021 gevraagd of hij kon inspringen bij de cao-onderhandelingen, omdat de beoogde vertegenwoordiger van klaagster wegens familie-omstandigheden plotseling was verhinderd.

2.7.        Op 15 februari 2021 heeft betrokkene digitaal kennisgemaakt met het voltallige bestuur van klaagster.

2.8.        Op 16 februari 2021 heeft betrokkene namens klaagster deelgenomen aan het cao-onderhandelingen.

2.9.        Op 18 februari 2021 heeft betrokkene een offerte voor het verrichten van ondersteuning bij de cao-onderhandelingen naar klaagster gestuurd. Deze offerte is door de bestuursvoorzitter en [D] namens klaagster voor akkoord ondertekend. In offerte staan onder meer de volgende passages:

“(…) Opdracht/vraagstelling

U heeft behoefte aan een ervaren professional met bedrijfseconomische achtergrond en kennis van de branche. Deze professional zal namens u deelnemen aan de onderhandelingen en advies geven over de te volgen strategie.

Werkwijze

Graag geven wij de gevraagde ondersteuning in de persoon van drs. [Y[. Uitgangspunt is dat hij u adviseert en deelneemt aan de gesprekken inzake de onderhandelingen. Hij zal geen besluiten nemen voor of namens BVOK; zijn betrokkenheid naar BVOK toe is adviseren.

 Kostenvergoeding/honorarium

Het uurtarief van [Y] is € 295 en zal op regiebasis in rekening worden gebracht.

(…)

Ontbindende voorwaarde

Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de voorwaarde dat deze opdracht wordt goedgekeurd door de afdeling Quality & Riskmanagement (QRM) van [bedijfsnaam].

 (…)”

2.10.      Betrokkene is door de bestuursvoorzitter aangewezen als de (enige) woordvoerder van klaagster bij het woordvoerdersoverleg, dat in verband met de cao-onderhandelingen werd gehouden. Daarnaast is betrokkene aanwezig geweest bij plenaire onderhandelingsdagen.

2.11.      Betrokkene heeft zich bij de cao-onderhandelingen laten bijstaan door mr. [G], arbeidsjurist bij [accountantskantoor3] (hierna: de arbeidsjurist).

2.12.      Op 15 maart 2021 heeft klaagster de eerste factuur van € 9.387,87 aan [accountantskantoor1] betaald.

2.13.      Begin april 2021 heeft betrokkene met [D] en de bestuursvoorzitter gesproken over de oplopende kosten, waarbij betrokkene heeft voorgesteld dat een deel van de kosten in 2022 zou kunnen worden betaald. Dit voorstel is op 11 april 2021 besproken tijdens een vergadering van het voltallige bestuur van klaagster.

2.14.      Klaagster heeft op 23 april 2021 de tweede factuur van [accountantskantoor1] ten bedrage van € 30.370,43 betaald.

2.15.      Het bestuurslidmaatschap van [D] en [E] is medio mei 2021 beëindigd in verband met het verstrijken van hun benoemingstermijn. De bestuursvoorzitter en [B] zijn als bestuurders aangebleven.

2.16.      Op 14 mei 2021 heeft klaagster de opdracht van betrokkene met onmiddellijke ingang beëindigd in verband met een bestuursverandering en onvoldoende beschikbare middelen.

2.17.      [accountantskantoor1] heeft daarna een derde factuur van € 18.141,99 aan klaagster gezonden.

3.             De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene:

a. dat er sprake is van belangenverstrengeling;

b. dat de offerte niet deugt;

c. dat hij geen kennis en kunde heeft op het gebied van cao-onderhandelingen;

d. dat hij heel veel uren heeft gefactureerd zonder dat hij een inhoudelijke bijdrage aan de cao-onderhandelingen heeft geleverd;

e. dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de kosten van zijn inzet;

f. dat hij de opdracht heeft aanvaard terwijl hij wist dat de vereniging dat financieel niet kon dragen;

g. dat hij zijn eigenbelang voorop heeft gesteld.

4.             De beoordeling

4.1.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.        Het is in beginsel aan een klager om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a: belangenverstrengeling

4.3.        Klaagster verwijt betrokkene dat hij geen neutrale adviseur was voor klaagster, omdat hij een nauwe band heeft met [D] en zijn bedrijf. Volgens klaagster heeft betrokkene deze zakelijke relatie bij het aangaan van de opdracht verzwegen. Verder zou betrokkene [D] ook een flinke korting hebben geboden voor de afhandeling van de verkoop van zijn bedrijf terwijl betrokkene tegelijkertijd hoge bedragen aan klaagster in rekening bracht voor nutteloos bestede uren aan de cao-onderhandelingstafel. Daarnaast heeft klaagster erop gewezen dat [D] zijn kinderopvangbedrijf een maand later heeft verkocht, waardoor hij geen belang meer had bij de totstandkoming van een cao.

4.4.        Betrokkene heeft bestreden dat sprake was van belangenverstrengeling. Volgens betrokkene was het bestuur van klaagster van meet af aan betrokken bij de opdrachtverlening en wist het bestuur van zijn werkzaamheden ten behoeve van het bedrijf van [D]. In dit verband heeft betrokkene op de zitting verklaard dat hij tijdens het kennismakingsgesprek met het bestuur op 15 februari 2021 heeft verteld dat hij [D] kende van een andere opdracht aan hem. Betrokkene heeft verder betwist dat hij [D] een flinke korting heeft gegeven voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de verkoop van diens bedrijf. Ook heeft hij erop gewezen dat slechts een gedeelte het bedrijf van [D] is verkocht, zodat [D] na deze verkoop nog steeds belang had bij het sluiten van een cao.

4.5.        Met betrekking tot dit klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer het volgende.
Ter zitting heeft [B] erkend dat tijdens het kennismakingsgesprek met het bestuur aan de orde is geweest dat betrokkene een connectie had met [D] en dat duidelijk was dat zij elkaar kenden. Verder heeft [B] op de zitting gezegd dat hij zich niet meer kon herinneren wat betrokkene in dat gesprek precies over zijn connectie met [D] heeft verteld. De stelling van betrokkene dat hij de opdrachtrelatie met [D] in het kennismakingsgesprek met het bestuur op 15 februari 2021 heeft genoemd, geldt daarom als onvoldoende weersproken.
Met betrekking tot de stellingen van klaagster dat betrokkene aan [D] korting heeft gegeven en het ontbreken van belang van [D] bij het sluiten van de cao, lag het, gelet op het verweer van betrokkene, op de weg van klaagster om die beide stellingen nader te onderbouwen. Omdat zij dat niet heeft gedaan, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van de door haar gestelde korting en belangenverstrengeling. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b: offerte deugt niet

4.6.        Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft klaagster aangevoerd dat de offerte slechts vage omschrijvingen van de kennis en kunde van betrokkene bevat en dat ook zijn taak slechts vaag is omschreven. Volgens klaagster is de offerte daardoor niet concreet genoeg. Daarnaast heeft klaagster naar voren gebracht dat de offerte het resultaat is van een een-tweetje tussen betrokkene en [D]. Betrokkene heeft voorafgaand aan de offerte alleen contact gehad met [D], terwijl voor een dergelijke opdracht twee gezamenlijk handelende bestuurders nodig zijn. De bestuursvoorzitter heeft volgens klaagster pas na drie dagen en onder druk de offerte ondertekend. De facturen van betrokkene zijn volgens klaagster buiten het zicht van de andere bestuurders gehouden, doordat deze alleen naar [D] zijn gezonden.  Verder heeft klaagster gesteld dat betrokkene de opdracht niet heeft voorgelegd aan de afdeling Quality & Riskmanagement (QRM). Als betrokkene de opdracht wel ter toetsing zou hebben voorgelegd, dan zou de aanvaarding van die opdracht volgens klaagster immers door die afdeling  zijn tegengehouden vanwege het ontbreken van de voor het uitvoeren van de opdracht noodzakelijk deskundigheid bij betrokkene, het ontbreken van voldoende financiële middelen bij klaagster en het ontbreken van een ID-check van de bestuursvoorzitter als tweede vertegenwoordiger van klaagster.

4.7.        Naar het oordeel van de Accountantskamer zijn de opdracht en de voorwaarden voldoende duidelijk omschreven in de offerte. Daarin staat immers dat betrokkene zal deelnemen aan de cao-onderhandelingen en dat hij klaagster zal adviseren over de te volgen strategie. Ook zijn de kostenvergoeding en de randvoorwaarden in de offerte opgenomen.

Klaagster heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene als gevolg van een een-tweetje met [D] de opdracht heeft gekregen. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene vóór het uitbrengen van de offerte kennis heeft gemaakt met het voltallige bestuur van klaagster. Verder is de offerte niet alleen door [D] ondertekend, maar ook door de bestuursvoorzitter. Met betrekking tot de stelling van klaagster dat de bestuursvoorzitter de offerte onder druk heeft getekend overweegt de Accountantskamer dat dit door betrokkene is betwist. Klaagster heeft verder geen feiten of omstandigheden ter onderbouwing van haar stelling aangevoerd: niet dat er druk is uitgeoefend, en bovendien niet – indien dat anders mocht zijn – dat betrokkene dat wist of moest weten. Klaagster heeft haar stelling dus niet aannemelijk gemaakt.

4.8.        Verder blijkt uit de door betrokkene overgelegde Service Acceptance dat betrokkene de opdracht op 15 februari 2021 ter goedkeuring heeft voorgelegd aan QRM en dat deze goedkeuring dezelfde dag is verstrekt. Daarbij heeft betrokkene uitgelegd dat het slechts om een beperkte en geautomatiseerde goedkeuring ging, waarbij een ID-check van alle bestuurders van klaagster niet nodig was. Deze ID-check had in verband met de hiervoor onder 2.4 genoemde opdracht van 25 januari 2021 al plaatsgevonden en hoefde daarom niet nogmaals te worden uitgevoerd. Dat in de offerte van 18 februari 2021 staat vermeld dat de opdracht nog moet worden goedgekeurd door QRM, terwijl die goedkeuring al op 15 februari 2021 had plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. De Accountantskamer ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van betrokkene dat deze passage door een administratieve fout in de offerte is blijven staan.

4.9.        Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c: geen kennis en kunde

4.10.      Klaagster heeft naar voren gebracht dat betrokkene een adviesopdracht heeft aangenomen, terwijl hij wist dat hij geen kennis en deskundigheid had op het gebied van de kinderopvangbranche en cao-onderhandelingen. In de door betrokkene uitgebrachte offerte van 18 februari 2020 prijst hij zichzelf volgens klaagster aan als een ervaren professional met kennis van de branche. Eerst nádat de overeenkomst met betrekking tot de adviesopdracht was gesloten heeft betrokkene volgens klaagster gezegd dat hij niets weet van cao-onderhandelingen en van de inhoudelijke issues van de branche. Betrokkene zou ook pas toen hebben gezegd dat zijn ervaring met deze branche niet verder gaat dan dat hij in zijn klantenbestand enkele individuele kindercentra had voor het verrichten van accountantswerkzaamheden of het geven van bedrijfseconomisch advies. Volgens klaagster had betrokkene klaagster erop moeten wijzen dat hij de kennis en kunde miste toen hem werd gevraagd om namens klaagster deel te nemen aan de cao-onderhandelingen en om in het kader daarvan te adviseren over de te volgen strategie.

4.11.      De Accountantskamer overweegt dat betrokkene voor de aanvaarding van de opdracht transparant is geweest over het feit dat hij geen ervaring had met cao-onderhandelingen. Klaagster heeft niet concreet weersproken dat betrokkene dit tijdens het kennismakingsgesprek met het voltallige bestuur aan de orde heeft gesteld. Het bestuur van klaagster heeft daarin geen reden gezien om de opdracht niet aan betrokkene te geven. Voor betrokkene bestond dan ook geen aanleiding om de opdracht niet te aanvaarden. Hij heeft bovendien onbetwist gesteld dat hij ervaring had als onderhandelaar, bekend is met de kinderopvangbranche en cao-voorstellen zou kunnen doorrekenen. Daar komt bij dat betrokkene werkzaam is bij een groot accountants- en advieskantoor dat hem bij de uitvoering van de opdracht ondersteuning zou kunnen bieden. Deze ondersteuning heeft betrokkene ook gekregen. Nadat het betrokkene duidelijk werd dat meer arbeidsjuridische kennis nuttig was, heeft hij zich laten bijstaan door een arbeidsjurist van [accountantskantoor3].
Gelet hierop is het klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel d: zonder inhoudelijke bijdrage aan de cao-onderhandelingen heel veel uren factureren

4.12.      Klaagster verwijt betrokkene in dit verband dat hij het woordvoerderschap had moeten teruggeven aan het bestuur en zijn deelname aan de cao-tafel drastisch had moeten beperken toen (vrijwel meteen) bleek dat de cao-partners geldkwesties pas in een later stadium van de onderhandelingen wilden bespreken. Daarnaast heeft betrokkene volgens klaagster in het cao-overleg geen enkele bijdrage van betekenis geleverd en is hij tijdens vergaderingen vele uren slechts zwijgend aanwezig geweest. Ook heeft hij zich zonder formele toestemming van het bestuur laten bijstaan door een arbeidsjurist, die volgens klaagster eveneens geen bijdrage van betekenis heeft geleverd. Klaagster stelt verder dat betrokkene en de arbeidsjurist veel uren in rekening hebben gebracht voor het bestuderen van documenten en voor intern overleg, terwijl  zij het nut en de noodzaak daarvan niet hebben verantwoord.

4.13.      Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij en de arbeidsjurist binnen korte tijd en vaak onder tijdsdruk veel werkzaamheden hebben verricht op verzoek van en ten behoeve van klaagster. Volgens betrokkene hebben zij niet alleen de cao-onderhandelingen bijgewoond, maar hebben zij ook veel informatie bestudeerd en stukken opgesteld, die naar klaagster zijn gestuurd. Verder vond er veelvuldig overleg plaats met het bestuur van klaagster. Gelet op dit verweer van betrokkene is de Accountantskamer van oordeel dat klaagster haar verwijt, dat betrokkene en de arbeidsjurist geen bijdrage van betekenis hebben geleverd, nader had moeten onderbouwen. Omdat klaagster dat niet heeft gedaan, heeft zij haar stellingen op dit punt niet aannemelijk gemaakt.   

4.14.      Naar het oordeel van de Accountantskamer bestond er voor betrokkene geen reden om het woordvoerderschap terug te geven of om zijn deelname aan de cao-onderhandelingen te beperken. Betrokkene had de opdracht om namens klaagster deel te nemen aan de cao-onderhandelingen. Deze opdracht was niet beperkt tot alleen geldkwesties. Bovendien heeft het bestuur, hoewel dat volledig op de hoogte was van de te bespreken onderwerpen, kennelijk ook zelf geen aanleiding gezien om de inzet van betrokkene tussentijds te beperken of de opdracht te beëindigen.

4.15.      Met betrekking tot de inschakeling van de arbeidsjurist wordt overwogen dat betrokkene onweersproken heeft gesteld dat twee bestuursleden, te weten de bestuursvoorzitter en [E], met haar inzet hebben ingestemd. Omdat twee bestuursleden gezamenlijk bevoegd zijn om klaagster te vertegenwoordigen, heeft klaagster daarmee formeel toestemming gegeven voor haar inzet.

4.16.      Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel heeft bedoeld te klagen over de hoogte van de facturen, overweegt de Accountantskamer dat het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor Geschillen van de NBA voorbehouden is om tussen (betrokken) partijen bindend te oordelen over burgerrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants. In het kader van een tuchtrechtelijke procedure kan alleen met succes over declaraties worden geklaagd als een accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor een schending van het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep (Wab) bepaalde aan de orde is. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties indient. In dit geval is niet gebleken dat daarvan sprake is. 

4.17.      Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel e: geen verantwoordelijkheid voor de kosten

4.18.      Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft klaagster aangevoerd dat betrokkene een opdracht op regiebasis heeft aanvaard, maar dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de kosten van zijn inzet. Betrokkene heeft het kostenplaatje nooit aan klaagster voorgelegd, waardoor hij haar de kans heeft ontnomen om greep te houden op de kosten. Ook heeft betrokkene klaagster nooit op de hoogte gesteld van het feit dat zij bij het sluiten van een cao-akkoord geacht werd een werkgeversbijdrage te betalen van ongeveer € 22,-- per werknemer in dienst per jaar. Dat zou voor haar neerkomen op een bedrag van € 181.500,--. Een bedrag dat klaagster, als zij de opdracht niet tussentijds zou hebben beëindigd, verschuldigd zou zijn geworden en dat zij, naast de kosten van betrokkene, niet zou kunnen betalen. Volgens klaagster voerde betrokkene haar richting een bankroet en een hoge schuldenlast, waarvoor de bestuurders van klaagster aansprakelijk zouden zijn.

4.19.      De Accountantskamer stelt voorop dat geen gedrags- of beroepsregel zich ertegen verzet dat een accountant een opdracht op regiebasis aanvaardt. Daarnaast heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer voldoende verantwoordelijkheid genomen voor de kosten van zijn werkzaamheden. In dit verband is van belang dat betrokkene onweersproken heeft gesteld dat [D] hem bij het accepteren van de opdracht heeft laten weten dat het budget voor de opdracht ongeveer € 35.000,- bedroeg. Ook staat vast dat betrokkene begin april 2021, nadat hij had geconstateerd dat dit budget zou worden overschreden, met twee bestuursleden heeft gesproken over de kosten van de opdracht en dat hij een betalingsregeling heeft voorgesteld. Daar komt bij dat klaagster na ontvangst van de tweede factuur had kunnen vaststellen dat het budget was overschreden. Klaagster heeft daarin kennelijk echter ook zelf geen aanleiding gezien om de opdracht te beëindigen.
Vóór het aanvaarden van de opdracht heeft betrokkene medegedeeld dat hij geen ervaring heeft met cao-onderhandelingen. Desalniettemin heeft klaagster betrokkene de opdracht verstrekt om namens haar de cao-onderhandelingen te voeren. Onder die omstandigheden kan betrokkene niet worden verweten dat hij klaagster niet heeft gewezen op de kosten die aan het sluiten van een cao-akkoord zijn verbonden. Verder is de Accountantskamer van oordeel dat van klaagster als branchevereniging die mede als doel heeft om deel te nemen aan cao-onderhandelingen, verwacht mag worden dat zij van de gevolgen daarvan op de hoogte is of d zich daarover laat informeren.

4.20.      Tot slot overweegt de Accountantskamer dat klaagster op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat een cao-akkoord zou hebben geleid tot een (mogelijk) faillissement. Het verwijt dat betrokkene haar richting een bankroet en een hoge schuldlast zou hebben gevoerd, treft daarmee evenmin doel.  

4.21.      Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel f: aanvaarden van de opdracht in de wetenschap dat de vereniging dat financieel niet kon dragen

4.22.      Klaagster heeft in dit verband aangevoerd dat betrokkene de financiële situatie van klaagster kende, omdat hij op de hoogte was van het assurance-rapport dat op 5 februari 2021 was uitgebracht. Daardoor wist hij dat de draagkracht van klaagster beperkt was en dat zijn uurtarief te hoog was. Daarom had betrokkene volgens klaagster de opdracht moeten weigeren, moeten maximeren tot een bedrag van € 15.000,- of selectief moeten zijn in zijn inzet. Volgens klaagster heeft betrokkene dat met voorbedachten rade niet gedaan en heeft hij zich bewust  laten bijstaan door de arbeidsjurist om de kosten verder op te hogen. Daarbij heeft klaagster erop gewezen dat betrokkene volgens haar de QRM-toets achterwege heeft gelaten. 

4.23.      Betrokkene heeft bestreden dat hij bekend was met de inhoud van het assurance-rapport van 5 februari 2021. Daarbij heeft hij naar voren gebracht dat dit rapport niet naar hem is gezonden. Dit rapport was voor hem ook niet inzichtelijk, omdat hij geen toegang heeft tot dossiers van andere [bedrijfsnaam]-bedrijfsonderdelen. Ook heeft betrokkene betwist dat hij erop uit was om klaagster te laten failleren. Volgens betrokkene had hij daar geen enkel belang bij. Hij heeft juist veel ander werk uit zijn handen laten vallen om werkzaamheden voor klaagster te kunnen verrichten. Dat zou betrokkene niet hebben gedaan als hij wist dat klaagster binnen afzienbare termijn failliet zou gaan en hij dus het risico zou lopen dat zijn rekeningen niet betaald zouden worden. Verder heeft betrokkene erop gewezen dat het bestuur van klaagster heeft ingestemd met de inzet van de arbeidsjurist en dat de QRM-toets wel degelijk heeft plaatsgevonden.

4.24.      Gelet op het gemotiveerde verweer van betrokkene lag het op de weg van klaagster om haar standpunt nader te onderbouwen. Nu klaagster dat niet heeft gedaan, kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene heeft geprobeerd om klaagster onnodig op hoge kosten te jagen. Daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel g: eigen belang voorop

4.25.      Klaagster heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel naar voren gebracht dat betrokkene tegen de wil van klaagster en achter haar rug om heeft gecommuniceerd met de cao-partners over de beëindiging van zijn betrokkenheid bij de cao-onderhandelingen, omdat hij vreesde voor reputatieschade voor hem en [bedrijfsnaam]. Volgens klaagster heeft betrokkene alleen al vanwege het heimelijke karakter van dat overleg, de reputatie van klaagster en haar positie aan de onderhandelingstafel geschaad.

4.26.      Dit klachtonderdeel is ongegrond, omdat betrokkene onweersproken naar voren heeft gebracht dat hij op 16 mei 2021 met instemming van de bestuursvoorzitter van klaagster afscheid heeft genomen van de onderhandelingspartners, en dat hij daarbij niet is opgetreden als woordvoerder van klaagster.

4.27.      De klacht zal in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.

5.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. J.W. Frieling (rechterlijke lid) en A.M.H. Homminga AA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.