ECLI:NL:TACAKN:2022:6 Accountantskamer Zwolle 21/1056 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2022:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-01-2022 |
Datum publicatie: | 28-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21/1056 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klaagster werkte samen met een tandarts in een kostenmaatschap. Betrokkene had de opdracht de jaarlijkse kostenverdeling voor de kostenmaatschap op te stellen. Gaandeweg wilde de tandarts nieuwe afspraken, omdat de kosten voor het baliepersoneel – die de tandarts voor haar rekening nam – flink waren gestegen. Klaagster verwijt betrokkene dat hij in de daarop gevolgde onderhandelingen en bemiddelingstraject een partijdige rol heeft ingenomen.De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond. Vrij kort nadat een overleg niet had geleid tot nieuwe afspraken tussen klaagster en de tandarts, heeft klaagster een andere accountant gevraagd haar belangen te behartigen. Vanaf dat moment was de objectiviteit van betrokkene, zo die al in het geding is geweest, niet langer bedreigd. Er bestond dan ook geen aanleiding om maatregelen te nemen, laat staan de opdracht terug te geven. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 28 januari 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 29 juni 2021 ontvangen klacht met nummer 21/1056 Wtra AK van
X
wonende te [plaats1]
K L A A G S T E R
advocaat: mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk
t e g e n
Y RA
registeraccountant
kantoorhoudende te [plaats2]
B E T R O K K E N E
advocaat: mrs. E. Jagt en P.H. Kramer te Amsterdam
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- de brief van klager van 19 oktober 2021 met bijlagen (producties 23 tot en met 28), tevens uitbreiding van de klacht
- het e-mailbericht van betrokkene van 9 november 2021 met producties 9 tot en met 14
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 19 november 2021. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. Jagt.
2. De uitspraak samengevat
Klaagster heeft een mondhygiënepraktijk. Zij werkt samen met een tandarts in een centrum voor mondzorg. Klaagster en de tandarts hebben daarvoor een samenwerkingsovereenkomst gesloten, een kostenmaatschap, waarbij de kosten bij helfte worden verdeeld. Gaandeweg wilde de tandarts nieuwe afspraken, omdat de kosten voor het baliepersoneel – die de tandarts voor haar rekening nam – flink waren gestegen. Klaagster verwijt betrokkene met name dat hij in de daarop gevolgde onderhandelingen en bemiddelingstraject een partijdige rol heeft ingenomen. Hij had zijn objectiviteit moeten waarborgen, aldus klaagster, en zijn opdracht om de kostenverdeling voor de kostenmaatschap op te stellen terug moeten geven. De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond. Vrij kort nadat een overleg niet had geleid tot nieuwe afspraken tussen klaagster en de tandarts, heeft klaagster een andere accountant gevraagd haar belangen te behartigen. Vanaf dat moment was de objectiviteit van betrokkene, zo die al in het geding is geweest, niet langer bedreigd. Er bestond dan ook geen aanleiding om maatregelen te nemen, laat staan de opdracht terug te geven.
3. De feiten
3.1. Betrokkene is sinds 1992 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is werkzaam voor [accountantskantoor1] in [plaats2].
3.2. Klaagster heeft een eenmanszaak, [mondhygiënepraktijk1]. Klaagster is met [A] (hierna: [A]) ingaande 1 augustus 2012 de ‘overeenkomst van samenwerking kostenmaatschap [maatschap1]’ aangegaan, welke overeenkomst op 1 februari 2013 is ondertekend (hierna: de maatschap). In artikel 4 van die overeenkomst is een kostenverdeling opgenomen. Kort gezegd komt die verdeling erop neer dat zowel klaagster als [A] 50% van de lasten van de maatschap dragen. Aanvullend hebben partijen afgesproken dat [A] de kosten van het baliepersoneel betaalt. De achtergrond van die afspraak was dat [A] een grotere praktijk had en klaagster (eerst) geen baliepersoneel nodig had voor haar mondhyghiënepraktijk.
3.3. Betrokkene was de accountant van de maatschap en van de eenmanszaken van klaagster en van [A]. Betrokkene had de opdracht de jaarrekening van beide eenmanszaken samen te stellen. Ook stelde hij voor de maatschap een overzicht op van de kostenverdeling.
3.4. Eind 2018 heeft [A] tijdens een gesprek met betrokkene en klaagster over de jaarcijfers 2017 te kennen gegeven, dat zij de afspraak over de kosten voor het baliepersoneel opnieuw tegen het licht wil houden. Klaagster en [A] hebben op 16 januari 2019 in bijzijn van betrokkene daarover overleg gevoerd, waarvan betrokkene op 17 januari 2019 een verslag heeft gemaakt.
3.5. Klaagster heeft daarna aan betrokkene laten weten dat zij een andere accountant zal betrekken bij de discussie over de verdeling van de kosten voor het baliepersoneel. In een e-mailbericht van 24 januari 2019 schrijft zij aan hem: ‘Als accountant van ons beide heb ik niet het gevoel dat je mijn belangen hierin goed behartigt. Om een goed gevoel in deze te krijgen wil ik voorstellen dat ik de casus bespreek met een derde accountant die hierin geen gezamenlijk belang heeft maar puur de situatie vanuit mijn belang kan bekijken. Ik ga ervan uit dat je begrip hebt voor mijn keuze’. Aanvullend schrijft klaagster in haar e-mail van 25 januari 2019: ‘Het feit dat ik onvoldoende onderbouwing krijg en het wel van grote invloed is op mijn inkomen heeft me doen besluiten om puur in deze kwestie iemand er bij te halen die mijn belang goed kan behartigen’.
3.6. Klaagster heeft zich in de kwestie van de kostenverdeling daarna laten bijstaan door [B] AA (hierna: [B]). [B] heeft een verslag gemaakt van een overleg dat op 13 maart 2019 is gevoerd. In dat overleg heeft klaagster aan [A] drie voorstellen ten aanzien van de kostenverdeling gedaan, maar zij hebben geen overeenstemming bereikt.
3.7. Klaagster heeft in een e-mailbericht aan betrokkene van 23 juli 2019 meegedeeld dat zij ook wat betreft de accountantswerkzaamheden voor haar eenmanszaak overstapt naar [B]. Zij schrijft: ‘Zoals bekend hebben [voornaam1]([A], toevoeging Ack) en ik nog geen overeenstemming over de kostenverdeling binnen onze maatschap. Ik betreur de gang van zaken hierin, evenals het feit dat ik genoodzaakt ben om me in deze door een extern iemand te laten bijstaan. In dit licht wil ik een mogelijke belangenverstrengeling voorkomen en lijkt het me beter dat [voornaam2] ([B], toevoeging Ack) de jaarrekening en de fiscale aangiften van mijn eigen praktijk gaat opstellen’. Betrokkene laat op 24 juli 2019 weten dat hem dat ook beter lijkt. Klaagster bedankt betrokkene in een e-mail van 25 juli 2019, en schrijft: ‘je blijft natuurlijk wel nog mijn accountant voor de maatschap, dus we blijven nog wel verbonden’. In een e-mail van 26 juli 2019 laat betrokkene daarop volgen: ‘Ik blijf ten dele je accountant en dat waardeer ik. De maatschap is de basis voor jullie samenwerking, we blijven constructief overleggen!’.
3.8. In de periode van juli 2020 tot juni 2021 hebben klaagster en [A]geprobeerd hun verschil van inzicht over de kostenverdeling op te lossen door een bemiddelingstraject te volgen onder begeleiding van [C] (hierna: [C]), verbonden aan de VvAA. Over de verdeling van de kosten hebben partijen in hoofdlijnen overeenstemming bereikt. In dat kader is geprobeerd om een nieuw samenwerkingscontract op te stellen. [A] zag een nieuw contract echter niet zitten. In een e-mail van 7 maart 2021 aan [C] schrijft zij: ‘Ik heb afgelopen woensdag ook nog telefonisch contact gehad met mijn accountant over het concept. Ik kom tot de conclusie, dat ik nog steeds geen nieuwe overeenkomst van samenwerking wil. 9 Jaar geleden is heel bewust gekozen voor een kostenmaatschap, dit gaf duidelijkheid in de te delen kosten en voor de [bank1], waar onze lening loopt (…) Ik ga akkoord met een addendum, waarbij de kostenverdeling van het baliepersoneel wordt benoemd en de verdelingen van de overige kosten (…)’.
3.9. In een e-mailbericht van 9 maart 2021 aan klaagster schrijft [C]: ‘(…). Het lijkt er op dat met name de accountant een geheel nieuw contract niet ziet zitten en een doorslaggevende stem heeft bij [voornaam1]’.
3.10. Bij brief van 9 juni 2021 deelt de advocaat van [A] aan klaagster mee dat [A] de maatschapsovereenkomst wenst op te zeggen per 31 december 2021.
4. De klacht
4.1. Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Zij verwijt betrokkene het volgende:
a. Betrokkene heeft geen geschikte maatschapsovereenkomst geadviseerd c.q. opgesteld en klaagster niet adequaat geïnformeerd over de aard, inrichting en werking van deze maatschap;
b. Betrokkene heeft jaarrekeningen samengesteld die niet correct aansluiten bij (de bedoeling van) de maatschapsovereenkomst;
c. Betrokkene is in het verslag van het gesprek van 16 januari 2019 uitgegaan van onjuiste feiten;
d. Betrokkene heeft in strijd met het beginsel van objectiviteit gehandeld door tegelijkertijd op te treden voor de maatschap, klaagster en [A] en hij heeft nagelaten de bedreiging van zijn objectiviteit in zijn dossier vast te leggen en de samenstellingsopdracht aan de maatschap terug te geven;
e. betrokkene is gedurende de periode van bemiddeling door [C] betrokken gebleven bij de discussie over de kostenverdeling en hij heeft die bemiddeling gefrustreerd;
f. Betrokkene heeft tegenstrijdig verklaard over het feit dat klaagster vanaf juli 2019 geen cliënt meer is van [accountantskantoor1].
4.2. Klaagster heeft op de zitting naar voren gebracht dat betrokkene ook fouten heeft gemaakt bij de samenstelling van de jaarrekening 2019 van de maatschap. De Accountantskamer heeft ter zitting beslist dat dit klachtonderdeel buiten behandeling zal worden gelaten omdat betrokkene zich vanwege het late moment hierop niet heeft kunnen voorbereiden.
5. De beoordeling
5.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en Standaard 4410 van de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).
Klachtonderdeel a: Betrokkene heeft geen geschikte maatschapsovereenkomst geadviseerd c.q. opgesteld en klaagster niet adequaat geïnformeerd over de aard, inrichting en werking van deze maatschap.
5.2. De Accountantskamer gaat niet inhoudelijk in op de klacht dat betrokkene geen geschikte maatschapsovereenkomst zou hebben geadviseerd en evenmin op de klacht dat betrokkene klaagster niet adequaat zou hebben geïnformeerd over de aard, inrichting en werking van de maatschap. Klaagster is ten aanzien van dit klachtonderdeel namelijk niet-ontvankelijk. Daartoe dient het volgende.
5.2.1. Sinds 1 januari 2019 geldt er een verjaringstermijn van tien jaar tussen het moment van handelen door de accountant en het moment van indiening van de klacht. Het handelen waarover klaagster klaagt, heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2019. Daarom gelden op grond van het overgangsrecht (artikel 51 van de Wtra) de (twee) oude verjaringstermijnen.
5.2.2. In dit geval is de zesjaarstermijn van belang, die inhoudt dat de Accountantskamer de klacht niet in behandeling neemt als tussen het moment van het handelen en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Dat betekent dat de Accountantskamer geen klachten in behandeling neemt over gebeurtenissen van voor 1 januari 2013.
5.2.3. Ter zitting heeft de Accountantskamer vastgesteld dat betrokkene de opdracht om de maatschapsovereenkomst op te stellen heeft gekregen en heeft voltooid in 2012. De overeenkomst vermeldt dat deze is ingegaan op 1 augustus 2012. Klaagster heeft ter zitting bevestigd dat betrokkene de overeenkomst in 2012 ter ondertekening naar haar heeft opgestuurd. Ook [A] bevestigt dat in haar schriftelijke verklaring van 5 november 2021; zij noemt specifiek de datum van 29 augustus 2012. Dat betekent dat het handelen waarover is geklaagd heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2013 en sindsdien zijn meer dan zes jaren verstreken. Daaraan doet niet af dat de ondertekening volgens de overeenkomst op 1 februari 2013 heeft plaatsgevonden; de overeenkomst was in 2012 al gereed en bekend bij partijen.
Klachtonderdeel b: Betrokkene heeft jaarrekeningen samengesteld die niet correct aansluiten bij (de bedoeling van) de maatschapsovereenkomst.
5.3. De Accountantskamer overweegt het volgende. Van klaagster mag worden verlangd dat zij het klachtonderdeel toelicht en onderbouwt. Dat heeft zij niet gedaan. Het klachtonderdeel faalt al om deze reden. De Accountantskamer overweegt verder dat klaagster en [A] de kosten voor de maatschap zelf bijhielden; zij codeerden ze en leverden ze in ordners aan bij betrokkene. Volgens betrokkene werden de gegevens inzake de kosten zorgvuldig en tijdig aangeleverd en was er nooit onenigheid over de toerekening van kosten aan ofwel de maatschap ofwel een van de eenmanszaken. Dat is door klaagster ter zitting erkend. Op basis van die gegevens verzorgde betrokkene de administratieve vastlegging en maakte hij een overzicht van de kosten ten behoeve van onder meer [bank1]. Dat was volgens betrokkene een eenvoudige, overzichtelijke opdracht en hij heeft dat steeds gedaan met instemming van klaagster en [A]. Klaagster heeft dit niet tegengesproken. Uit deze (vaststaande) feiten en omstandigheden volgt, dat betrokkene ter zake van de samenstelling van de jaarrekeningen voor de maatschap geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
Klachtonderdeel c: Betrokkene is in het verslag van het gesprek van 16 januari 2019 uitgegaan van onjuiste feiten.
5.4. Betrokkene heeft op 16 januari 2019 deelgenomen aan het gesprek over de kostenverdeling. Volgens klaagster heeft betrokkene in het gespreksverslag dat hij daarvan heeft gemaakt (gedateerd 17 januari 2019) feiten opgenomen die niet zijn besproken op 16 januari 2019 en die bovendien onjuist zijn. In het verslag staat dat [A]bij de start van de maatschap de kosten voor baliemedewerkster [D] voor haar rekening neemt, maar dat is onjuist omdat al het baliepersoneel voor rekening van [A] was, niet alleen [D]. En in het verslag staat dat [A] een ‘onevenredig groot deel’ van de kosten van het baliepersoneel voor haar rekening neemt, maar dat is onjuist omdat [A] die kosten volledig voor haar rekening neemt. Betrokkene heeft in het verslag opgenomen dat de ‘verdelingsafspraak van 50:50% ten aanzien van het balie personeel’ zal worden gewijzigd in die zin, dat die verandert van 50:50% naar 70:30%. Dat is ook onjuist, aangezien er geen afspraak is dat klaagster 50% van de kosten van het baliepersoneel voor haar rekening neemt.
5.5. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene geen feitelijke onjuistheid heeft opgenomen in zijn verslag waar het gaat om de kosten van [D]. Bij de start van de onderneming was maar één baliemedewerkster ([D]) werkzaam en [A] droeg die personele lasten. In het gespreksverslag staat dus correct: ‘Bij de start van de samenwerking 2012/2013 is verder afgesproken dat [voornaam1] de kosten van medewerkster [D] (baliemedewerkster) voor haar rekening neemt.’ Ten aanzien van de door klaagster geuite kritiek over ‘een onevenredig groot deel’ van de kosten van het baliepersoneel en ‘de verdelingsafspraak van 50:50% ten aanzien van het balie personeel’ in het verslag merkt de Accountantskamer op dat deze formuleringen zorgvuldiger hadden gekund, maar dat dit tuchtrechtelijk gezien van onvoldoende gewicht is. Zowel klaagster als [A] wisten immers precies hoe het met de bestaande verdeling van de kosten van het baliepersoneel zat; die kosten droeg [A] volledig. Dit punt was immers de aanleiding tot het gesprek en klaagster kan door deze formuleringen niet op het verkeerde been zijn gezet. Het klachtonderdeel is ongegrond. ��
Klachtonderdeel d: Betrokkene heeft in strijd met het beginsel van objectiviteit gehandeld door tegelijkertijd op te treden voor de maatschap, klaagster en [A] en hij heeft nagelaten de bedreiging van zijn objectiviteit in zijn dossier vast te leggen en de samenstellingsopdracht voor de maatschap terug te geven.
Klachtonderdeel e: betrokkene is gedurende de periode van bemiddeling door [C] betrokken gebleven bij de discussie over de kostenverdeling en hij heeft die bemiddeling gefrustreerd;
Klachtonderdeel f: Betrokkene heeft tegenstrijdig verklaard met betrekking tot het feit dat klaagster vanaf juli 2019 geen cliënt meer is van [accountantskantoor1].
5.6. De Accountantskamer bespreekt deze klachtonderdelen tezamen. Klaagster heeft naar voren gebracht dat betrokkene zich in verschillende opzichten niet objectief heeft opgesteld, zoals van een betrouwbare accountant verwacht mag worden. Daarvoor zijn volgens klaagster de volgende feiten en omstandigheden van belang. Betrokkene neemt een wisselend standpunt in ten aanzien van de kwalificatie van klaagster als zijn cliënte. In het e-mailbericht van 26 juli 2019 noemt betrokkene klaagster nog zijn cliënte, maar in zijn e-mail van 24 maart 2021 stelt betrokkene zich op het standpunt dat klaagster cliënte af is. Betrokkene is niet duidelijk geweest over zijn rol en positie in de discussie over de kostenverdeling. Volgens klaagster hadden zij, [A] en de maatschap verschillende, tegengestelde belangen. Toch bleef betrokkene voor alle drie optreden als accountant. Bovendien factureerde hij de maatschap ter zake van de discussie over de kostenverdeling, zelfs nadat klaagster zich tot een andere accountant had gewend. Betrokkene nam volgens klaagster een escalerende positie in, waardoor hij heeft bijgedragen aan de verdieping van het geschil tussen klaagster en [A]. Ook gedurende het bemiddelingstraject van de VvAA heeft betrokkene dat traject niet vooruitgeholpen, maar juist gefrustreerd en getraineerd. In oktober 2020 hadden klaagster en [A] met bemiddeling van de VvAA overeenstemming bereikt, waarna de VvAA de afspraken in een samenwerkingsovereenkomst zou vastleggen. Betrokkene heeft [A] geadviseerd niet met die nieuwe overeenkomst in te stemmen maar aan te sturen op een aanvulling, een addendum, op de al bestaande maatschapsovereenkomst. Het gevolg hiervan is dat de maatschapsovereenkomst is opgezegd en gerechtelijke procedures zullen volgen. Dit had voorkomen kunnen worden als betrokkene zich in de periode van bemiddeling door de VvAA afzijdig had gehouden.
5.7. De Accountantskamer stelt voorop dat een schending van het fundamentele beginsel van objectiviteit niet alleen aan de orde is als is vastgesteld dat van een objectieve oordeelsvorming daadwerkelijk geen sprake is, maar ook als duidelijk is dat de accountant zich heeft begeven in een situatie waarin zijn objectiviteit te zeer in het gedrang komt. Het is aan klaagster om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.8. Klaagster heeft in haar e-mailbericht aan betrokkene van 23 juli 2019 laten weten dat [B] voortaan de jaarrekening en belastingaangiftes voor haar eenmanszaak zal verzorgen. Vanaf dat moment was klaagster met haar eenmanszaak dus geen klant meer van betrokkene. Klaagster schrijft zelf in haar e-mailbericht van 25 juli 2019 dat betrokkene nog wel accountant blijft voor de maatschap, waaraan klaagster is verbonden. Dat heeft betrokkene bevestigd in zijn e-mail van 26 juli 2019. Het moet daarmee helder zijn geweest dat klaagster met haar eenmanszaak niet langer klant was van betrokkene, maar wel als deelnemer van de maatschap. Betrokkene bleef de kostenverdeling voor de maatschap opstellen en dat had de instemming van klaagster. Om die reden factureerde hij de maatschap. Waar klaagster klaagt over de onduidelijke rol van betrokkene kan de Accountantskamer haar daarin niet volgen. De aard en omvang van de werkzaamheden van betrokkene voor de maatschap, de eenmanszaak van [A] en de (tussentijds beëindigde) werkzaamheden voor de eenmanszaak van klaagster waren voldoende duidelijk.
5.9. Betrokkene had de opdracht om de kostenverdeling van de maatschap op te stellen. Zoals hiervoor onder 5.3. beschreven, bestond er ten aanzien van (de toedeling van) die kosten nooit enige discussie. Klaagster en [A] leverden de kosten voorzien van een code aan, waarna betrokkene ze administratief verwerkte. Eventuele fouten werden door klaagster en betrokkene zelf hersteld. Gelet op de klacht is de vraag aan de orde of betrokkene bij de uitvoering van deze opdracht omstandigheden heeft kunnen en moeten identificeren en beoordelen die een bedreiging kunnen vormen voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Als dat het geval is, is de vraag of betrokkene een adequate maatregel heeft genomen en deze – samen met de bedreiging en zijn beoordeling – heeft vastgelegd in zijn dossier.
5.9.1. De omstandigheden die klaagster aanvoert kunnen naar het oordeel van de Accountantskamer niet leiden tot de vaststelling dat sprake was van een bedreiging van de objectiviteit van betrokkene. Onbestreden is gebleven dat tussen klaagster en [A] tot aan 16 januari 2019 sprake was van een harmonieuze samenwerking. Partijen hebben een verschillende lezing over het gesprek op 16 januari 2019. Volgens betrokkene verliep dat gesprek in goede harmonie, al was er geen oplossing bereikt. Klaagster had echter het idee dat betrokkene zich de belangen van [A] meer aantrok dan die van haar. Concrete aanwijzingen voor dat idee kon klaagster ter zitting desgevraagd niet verstrekken. Gelet daarop ziet de Accountantskamer niet in dat betrokkene een bedreiging van zijn objectiviteit moest signaleren tijdens of na het gesprek op 16 januari 2019.
5.9.2. In haar e-mailbericht aan betrokkene van 23 januari 2019 heeft klaagster te kennen gegeven dat zij zich in de discussie over de kostenverdeling door een andere accountant wil laten bijstaan. In de korte periode tussen 16 en 23 januari 2019 heeft betrokkene geen, in dit verband relevante werkzaamheden uitgevoerd, behalve het maken van het gespreksverslag. Daarna had klaagster een andere accountant als haar belangenbehartiger en het opstellen van het kostenoverzicht voor de maatschap leidde nimmer tot discussie, zodat van een bedreiging van zijn objectiviteit geen sprake was en betrokkene geen maatregel heeft hoeven te overwegen.
5.10. Het voornaamste verwijt van klaagster is dat betrokkene het bereiken van een oplossing voor het geschil tussen haar en [A] heeft gefrustreerd. Voor dat verwijt ziet de Accountantskamer geen grond. Betrokkene heeft een verklaring van [A] van 5 november 2021 overgelegd. Daaruit komt naar voren dat [A] haar correspondentie met [C] van de VvAA zelf heeft gevoerd, zonder inbreng van betrokkene. Pas toen [A] geen verduidelijking ontving van [C], ondanks herhaalde verzoeken, heeft zij betrokkene gevraagd de conceptovereenkomst te beoordelen en te adviseren over de consequenties. Dat blijkt ook uit het e-mailbericht aan [C] van 7 maart 2021, waarin [A] duidelijk te kennen geeft dat zij een wijziging in de samenwerking niet ziet zitten. Een oplossing over de kostenverdeling wil zij bereiken via een addendum bij de maatschapsovereenkomst. Klaagster heeft gewezen op een e-mailbericht van [C] aan haar van 9 maart 2021 waarin hij schrijft: ‘Het lijkt er op dat met name de accountant een geheel nieuw contract niet ziet zitten en een doorslaggevende stem heeft bij [voornaam1].’ Die bewering heeft [C] niet onderbouwd in zijn e-mailbericht – hij vermoedt het slechts – en ook klaagster laat na om haar verwijt op dit punt met voldoende feiten en omstandigheden te onderbouwen. Ook desgevraagd ter zitting heeft klaagster geen concrete aanknopingspunten geboden voor haar verwijt. Daar komt bij dat enkel het hebben van een doorslaggevende stem, zo daarvan al sprake was, niet betekent dat betrokkene in strijd met een gedrags- of beroepsregel heeft gehandeld. De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene een escalerende rol heeft gespeeld in het geschil tussen klaagster en [A]. Het stond betrokkene vrij binnen de grenzen die de fundamentele beginselen trekken de belangen van [A] te behartigen en haar bijstand te verlenen. De kwalificatie dat betrokkene ‘de architect is van het echec’ is zonder grond.
5.11. Klaagster is van mening dat betrokkene zijn samenstellingsopdracht voor de maatschap had moeten teruggeven, gelet op het verloop van de discussie over de kostenverdeling en zijn betrokkenheid daarbij. Dat heeft hij volgens haar ten onrechte nagelaten. De Accountantskamer volgt klaagster daarin niet. Betrokkene had enkel de opdracht voor het opstellen van de kostenverdeling voor de maatschap. Die opdracht was eenvoudig en qua omvang beperkt. De door de beide maten ten behoeve van kostenverdeling aangeleverde informatie was duidelijk en overzichtelijk en leidde niet tot vragen of opmerkingen van betrokkene of tot discussie tussen de maten. Betrokkene heeft niet op enig moment vastgesteld dat de situatie als bedoeld in paragraaf 32 van Standaard 4410 aan de orde was, ervan uitgaande dat de kostenverdelingen (die niet zijn overgelegd) een financieel overzicht als bedoeld in Standaard 4410 zijn. Kort gezegd: van incomplete, onnauwkeurige of anderszins onbevredigende informatie inclusief significante oordeelsvormingen is geen sprake geweest. Betrokkene heeft ook geen bevindingen onder de aandacht van de beide maten hoeven te brengen of om aanvullende of gecorrigeerde informatie hoeven verzoeken.
5.12. Al met al heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met het beginsel van objectiviteit of een ander fundamenteel beginsel. De klachtonderdelen d, e en f zijn ongegrond.
De conclusie.
5.13. Klaagster is niet ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel a. De klacht zal wat betreft de overige klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.
6. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel a;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. A.M. van Amsterdam (rechterlijke leden) en drs. J. Hetebrij RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.