ECLI:NL:TACAKN:2022:33 Accountantskamer Zwolle 21/1009 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2022:33
Datum uitspraak: 05-08-2022
Datum publicatie: 05-08-2022
Zaaknummer(s): 21/1009 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Betrokkene is gevraagd een accountantsverklaring op te stellen bij een winstprognose van een B.V. Deze B.V. is kort na het uitgeven van obligaties failliet gegaan. Klaagster is van mening dat betrokkene nooit zijn goedkeurende verklaring had mogen afgeven, omdat beleggers ten onrechte de indruk kregen dat zij hun geld in een solide en goed doordachte vastgoedonderneming investeerden, terwijl het voor iedere accountant duidelijk had moeten zijn dat de in een spreadsheet weergegeven winstprognose nooit gerealiseerd zou kunnen  worden.De Accountantskamer verklaart de klacht deels gegrond. Betrokkene heeft zijn opdracht niet bevestigd aan de B.V. en hij heeft geen deugdelijk onderzoek gedaan. Of de spreadsheet een deugdelijke winstprognose bevat, kan de Accountantskamer niet beoordelen omdat betrokkene de veronderstellingen die daaraan ten grondslag liggen onvoldoende heeft vastgelegd. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 5 augustus 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 23 juni 2021 datum ontvangen klacht met nummer 21/1009 Wtra AK van

STICHTING X

gevestigd te [plaats1]

K L A A G S T E R

advocaat: prof. mr. J.W.P.M. van der Velden te Nijmegen

t e g e n

Y

Registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

gemachtigde: mr. [A] te [plaats3]

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift
  • de aanvullende producties 15 tot en met 18 van klaagster
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De Accountantskamer heeft op 17 maart 2022 per e-mail van 21:49 uur een bericht ontvangen van de gemachtigde van betrokkene met een aantal producties, bestaande uit prijsontwikkelingscijfers voor bestaande woningen van het CBS en een spreadsheet.

1.3.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 18 maart 2022. Voor klaagster zijn
[B] en [C] verschenen, bijgestaan door de advocaat. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

1.4.        De voorzitter van de Accountantskamer heeft ter zitting aan partijen meegedeeld dat van de producties die de Accountantskamer op 17 maart 2022 heeft ontvangen de CBS-cijfers toelaatbaar zijn, omdat ze eenvoudig te doorgronden zijn. Dat geldt niet voor de spreadsheet, die dan ook niet is toegelaten.

2.             De uitspraak samengevat

2.1.        [BV1] (hierna: [BV1]) wilde een prospectus uitgeven, waarin een winstprognose is opgenomen. Zij wenste de winstprognose te voorzien van een accountantsverklaring. Betrokkene is gevraagd die verklaring op te stellen. [BV1] is kort na het uitgeven van obligaties failliet gegaan. Volgens klaagster is het  bedrijfsmodel van [BV1] van begin af aan te duiden als een klassiek piramidespel (Ponzi scheme). Klaagster is van mening dat betrokkene nooit zijn goedkeurende verklaring had mogen afgeven, omdat beleggers ten onrechte de indruk kregen dat zij hun geld in een solide en goed doordachte vastgoedonderneming investeerden, terwijl het voor iedere accountant duidelijk had moeten zijn dat de in een spreadsheet (verder: de Spreadsheet) weergegeven winstprognose nooit gerealiseerd zou kunnen worden.

2.2.        De Accountantskamer verklaart de klacht deels gegrond. Betrokkene heeft zijn opdracht niet bevestigd aan [BV1] en hij heeft geen deugdelijk onderzoek gedaan. Of de Spreadsheet een deugdelijke winstprognose bevat, kan de Accountantskamer niet beoordelen mede omdat betrokkene de veronderstellingen die daaraan ten grondslag liggen onvoldoende heeft vastgelegd. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene was vanaf 1988 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Zijn inschrijving is per 10 november 2021 doorgehaald.

3.2.        Begin 2018 is [BV1] opgericht. Deze onderneming wilde woningen kopen van gepensioneerden en deze weer aan hen verhuren. [BV1] had nagenoeg geen eigen vermogen. Om het benodigde vastgoed te kunnen aankopen zou [BV1] obligaties uitgeven. [BV1] was vrijgesteld van de prospectusplicht, maar heeft besloten toch een prospectus op te stellen en een accountant te vragen om een verklaring uit te brengen bij de daarin opgenomen winstprognose. [D], die werkzaam was voor [BV1], heeft per e-mail van 7 mei 2018 de heer [E] ([administratiekantoor1]) benaderd met het volgende verzoek:

‘Beste [voornaamE],

De vraag vanuit prospectus is als volgt:

6.3. Winstprognose

[Verklaring met de voornaamste hypothesen die aan de prognose of raming van de uitgevende instelling ten grondslag liggen.

Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen, enerzijds, hypothesen betreffende factoren die de leden van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen kunnen beïnvloeden, en anderzijds, hypothesen betreffende de factoren waarop de leden van de
bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen totaal geen invloed kunnen uitoefenen; de hypothesen moeten voorts gemakkelijk te begrijpen zijn voor beleggers, zij moeten specifiek en precies zijn en zij mogen geen invloed hebben op de algemene nauwkeurigheid van de ramingen die aan de prognose ten grondslag liggen..]

[Er moet een door onafhankelijke accountants opgesteld verslag worden opgenomen, waarin wordt verklaard dat de prognose of raming naar hun oordeel naar behoren is opgesteld op basis van de vermelde grondslagen en dat de boekhoudkundige grondslag voor de opstelling van de winstprognose of -raming in overeenstemming is met de grondslagen voor financiële verslaglegging van de uitgevende instelling.

Indien financiële informatie op het vorige boekjaar betrekking heeft en slechts niet-misleidende cijfers die substantieel consistent zijn met de definitieve cijfers welke in de volgende gecontroleerde jaarrekening met betrekking tot het vorige boekjaar moeten worden gepubliceerd en de verklarende informatie noodzakelijk is om de cijfers te beoordelen bevat is een verslag niet vereist mits het prospectus alle volgende verklaringen bevat:

a) de persoon die voor deze financiële informatie verantwoordelijk is, als deze verschilt van de persoon die voor het prospectus in het algemeen verantwoordelijk is, keurt die informatie goed;

b) de onafhankelijke accountants gaan akkoord dat deze informatie substantieel consistent is met de in de volgende gecontroleerde jaarrekening te publiceren definitieve cijfers;

c) deze financiële informatie is niet gecontroleerd]

Rekenmodel tref je in de bijlagen.

Met vriendelijke groet,

[D]’.

Als bijlage bij de mail is de Spreadsheet gevoegd.

3.3.        [E] heeft de mail doorgestuurd naar betrokkene, die vervolgens is gestart met zijn werkzaamheden.

3.4.        Op 24 mei 2018 heeft betrokkene het “Goedkeurend ONDERZOEKSRAPPORT bij de Prognose 2019-2029 van [BV1] te [plaats4]” aan [D] gezonden. Op diens verzoek heeft betrokkene de naam van [D] uit de aanhef van het rapport verwijderd.

Op 19 juni 20218 is de aangepaste versie aan [BV1] verstuurd.

3.5.        De inhoud van het rapport luidt als volgt:

Opdracht en verantwoordelijkheden

Wij hebben de bijgevoegde, door ons gewaarmerkte, prognose van [BV1] te [plaats4] voor de periode 2019-2029 onderzocht. De prognose, met inbegrip van de veronderstellingen waarop deze is gebaseerd (hieronder opgenomen), is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de directie van de vennootschap. Het is onze verantwoordelijkheid een onderzoeksrapport inzake de prognose te verstrekken.

Werkzaamheden

Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse Standaard 3400, ‘Onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie’. De in dit kader uitgevoerde werkzaamheden bestonden in hoofdzaak uit het inwinnen van inlichtingen bij functionarissen van de entiteit, het uitvoeren van cijferanalyses met betrekking tot financiële gegevens en het vaststellen dat de veronderstellingen op de juiste wijze zijn verwerkt.

Ons onderzoek betreffende de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd, kan als gevolg van de aard van dit onderzoek, slechts resulteren in het geven van een conclusie die een beperkte mate van zekerheid geeft. Ons onderzoek betreffende de opstelling en de toelichting van de prognose in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW) resulteert in een oordeel dat een redelijke mate van zekerheid geeft.

Conclusie en oordeel

Op grond van ons onderzoek van de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd is ons niets gebleken op grond waarvan wij zouden moeten concluderen dat de veronderstellingen geen redelijke basis vormen voor de prognose.

Naar ons oordeel is de prognose op een juiste wijze op basis van de veronderstellingen opgesteld en toegelicht in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW), waarbij tevens de van toepassing zijnde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zoals gehanteerd in de jaarrekening in aanmerking zijn genomen.

Overige aspecten

1. Realiseerbaarheid toekomstige uitkomsten

De werkelijke uitkomsten zullen waarschijnlijk afwijken van de prognose, aangezien de veronderstelde gebeurtenissen zich veelal niet op gelijke wijze zullen voordoen als hier is aangenomen. De hieruit voortvloeiende afwijkingen kunnen van materieel belang zijn.

1. Beperking in verspreidingskring en het gebruik

De Prognose is opgesteld voor geinteresseerde beleggers met als doel [BV1] in staat te stellen additionele fondsen te verkrijgen om haar doelen te realiseren. Hierdoor is de prognose mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Ons onderzoeksrapport is derhalve uitsluitend bestemd voor die specifieke doelgroep geinteresseerde beleggers en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.”

2.4.        Op 1 augustus 2019 heeft [BV1] alle obligatiehouders bericht dat haar werkzaamheden voortijdig worden beëindigd omdat de bank ‘vrij plotseling niet meer wilde meewerken’. Alle obligatiehouders hebben circa 37,5% van hun inleg terug gekregen.

Op 12 mei 2020 is [BV1] ontbonden.

2.5.        Een aantal van de gedupeerde beleggers heeft zich verenigd in klaagster. Op 22 maart 2021 heeft zij betrokkene aansprakelijk gesteld en hem in de gelegenheid gesteld te reageren op de door haar opgestelde concepttuchtklacht.

Betrokkene heeft klaagster enkele e-mails toegezonden en een mondelinge toelichting gegeven. 

4.             De klacht

4.1.        Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:

a. Betrokkene heeft de opdracht niet op een behoorlijke wijze aanvaard;

b. Betrokkene heeft geen behoorlijk onderzoek verricht;

c. Betrokkene doet het ten onrechte voorkomen alsof [BV1] een deugdelijke winstprognose heeft voor de periode 2019-2029;

d. Betrokkene staat toe dat het rapport wordt verspreid onder geïnteresseerde beleggers, terwijl hij weet dat er geen goed onderzoek is verricht en het rapport gebrekkig is.

5.             De beoordeling

5.1.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS). Het Onderzoeksrapport waarover de klacht gaat, betreft een onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie, zodat daarop in hoofdzaak Standaarden 3400 (Onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie) en 3000D (Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie (directe-opdrachten)) van toepassing zijn. De accountant verschaft met een assurance-rapport over toekomstgerichte informatie een beperkte mate van zekerheid. Betrokkene was ermee bekend dat de winstprognose zou worden opgenomen in een prospectus. Die omstandigheid brengt in beginsel eveneens Standaard 3850N in beeld, naast de werkzaamheden die Standaard 3400 voorschrijven. In dit geval had betrokkene geen opdracht om een prospectus als zodanig te beoordelen. Omdat toetsing aan Standaard 3850N, indien die Standaard van toepassing zou zijn, in dit geval niet tot een andere uitkomst zal leiden, heeft de Accountantskamer deze Standaard bij haar beoordeling verder buiten beschouwing gelaten.

5.2.        De klacht en het verweer daartegen kennen een nadrukkelijke civielrechtelijke component, nu klaagster betrokkene aansprakelijk heeft gesteld voor de schade die de beleggers hebben geleden door in obligaties van [BV1] te investeren. De Accountantskamer benadrukt dat zij niet oordeelt over de vraag of sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid. De Accountantskamer zal dan ook niet ingaan op dergelijke aspecten, waaronder de vraag of de eigenlijke oorzaak van het debacle niet is gelegen in de opzegging van de dienstverlening door [bank1].

Klachtonderdeel a: betrokkene heeft de opdracht niet op een behoorlijke wijze aanvaard.

5.3.        Klaagster stelt dat betrokkene de opdracht niet met zijn eigenlijke opdrachtgever, te weten [BV1], is overeengekomen en evenmin aan haar is bevestigd. Dat had wel gemoeten. De paragrafen 27 van Standaard 3000D en 12 van Standaard 3400 schrijven dit voor.

5.4.        Betrokkene is in zijn verweerschrift op dit punt niet ingegaan. Ter zitting heeft betrokkene desgevraagd geantwoord niet te weten of hij een opdrachtbevestiging aan [BV1] heeft gestuurd. Om dit zeker te weten zou betrokkene zijn mailbox moeten uitpluizen.

5.5.        De Accountantskamer oordeelt als volgt. Volgens paragraaf 12 van Standaard 3400 moeten de accountant en zijn opdrachtgever overeenstemming bereiken over de voorwaarden van de opdracht. In de opdrachtbevestiging legt de accountant volgens paragraaf 12 van Standaard 3400 niet alleen deze voorwaarden vast, maar stipuleert hij ook de verantwoordelijkheid van het bestuur van de entiteit voor de veronderstellingen en voor het verstrekken aan de accountant van alle relevante informatie en basisgegevens die aan de veronderstellingen ten grondslag liggen. In paragraaf 10 van genoemde Standaard staan bovendien een aantal aanvullende overwegingen, die de accountant bij de aanvaardbaarheid van de opdracht dient te betrekken. Betrokkene maakt niet duidelijk dat hij aan al deze punten heeft voldaan bij de opdrachtaanvaarding en hij heeft evenmin de opdrachtbevestiging overgelegd. Die gelegenheid krijgt hij niet alsnog. Klaagster heeft dit klachtonderdeel al in haar klaagschrift van 22 juni 2021 onder de aandacht gebracht, zodat betrokkene ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om zijn verweer op dit punt te onderbouwen. Nu het verweer onvoldoende is onderbouwd, wordt het gepasseerd en is het klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel b: betrokkene heeft geen behoorlijk onderzoek verricht.

5.6.        Volgens klaagster heeft betrokkene de diverse onderzoeksactiviteiten, die hij in zijn Onderzoeksrapport heeft vermeld, in werkelijkheid nagelaten. Betrokkene heeft geen inlichtingen ingewonnen bij medewerkers van [BV1]. Het eerste contact dat betrokkene had met een medewerker van [BV1] (met [D], die geen bestuurder is) dateert nota bene van na het toezenden van het Onderzoeksrapport. Ook beschikte betrokkene niet over onderbouwde veronderstellingen en toelichtingen bij de Spreadsheet.

5.7.        In zijn verweerschrift heeft betrokkene uiteengezet dat hij zijn beoordeling van de prognoses heeft gebaseerd op ‘vele documenten’ en dat hij de nodige calculaties heeft verricht. Het was hem bekend dat de AFM de prospectus zou beoordelen. Daarom heeft betrokkene het niet nodig geacht om een antecedentenonderzoek uit te voeren naar de directie/aandeelhouders van [BV1]. Betrokkene is op basis van de uitgevoerde werkzaamheden en de verkregen assurance-informatie tot het oordeel gekomen dat hem niets is gebleken op basis waarvan hij zou moeten concluderen dat de veronderstellingen in alle van materieel belang zijde aspecten geen redelijke basis vormen voor de prognose.

5.8.        Ter zitting heeft betrokkene zijn verweer als volgt aangevuld. Betrokkene heeft naar zijn zeggen gesprekken gevoerd met een directielid van [BV1], wiens naam betrokkene is ontschoten, en met [D] over de marktinschatting. Bij die gesprekken is ook aan de orde gekomen dat de eerste emissie van obligaties met een looptijd van één jaar te kort was in de visie van betrokkene. [BV1] heeft de looptijd op advies van betrokkene daarop ruimer gesteld, op drie jaar. Betrokkene stelt dat hij verschillende versies van de Spreadsheet heeft ontvangen en beoordeeld en dat hij een lijst van woningen heeft gekregen. Dat waren doorsnee eengezinswoningen. Betrokkene is zelfs bij een van de woningen langs geweest. Tot slot heeft betrokkene bij de beoordeling van de prognose jaarverslagen van vergelijkbare projecten bekeken.

5.9.        De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene zijn verweer op geen enkel punt heeft onderbouwd met vastleggingen uit zijn dossier. Betrokkene heeft daarover verklaard dat hij de gesprekken met [D] niet heeft vastgelegd in zijn dossier; hooguit is er eens een mailconversatie geweest waaruit het nodige is af te leiden maar die heeft betrokkene evenmin in het geding gebracht. De verschillende versies van de Spreadsheet heeft betrokkene niet (tijdig) overgelegd, net zomin als de lijst van woningen. Welke projecten betrokkene heeft vergeleken met [BV1] heeft betrokkene ook niet verduidelijkt. Vanwege het gebrek aan onderbouwing is het verweer van betrokkene niet te verifiëren en wordt dan ook gepasseerd.

5.10.      Daar komt bij dat Standaard 3400 een aantal basisvoorwaarden opsomt voor de uitvoering van een opdracht tot onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie. In paragraaf 2 onder b van Standaard 3400 is bepaald dat een accountant bij een dergelijke opdracht toereikende informatie dient te verkrijgen teneinde vast te stellen dat de toekomstgerichte financiële informatie op een juiste wijze is gebaseerd op de veronderstellingen. Bij het bepalen van de aard, de tijdsfasering en de omvang van zijn onderzoekswerkzaamheden dient de accountant op grond van paragraaf 17 onder e de toereikendheid en betrouwbaarheid van de onderliggende gegevens in zijn overwegingen te betrekken. En in paragraaf 18 is toegelicht dat de accountant de herkomst en betrouwbaarheid beoordeelt van de gegevens die ten grondslag liggen aan de schattingen van het bestuur van de entiteit. Toereikende informatie over de onderbouwing van dergelijke veronderstellingen kan worden ontleend aan interne en/of externe bronnen, met inbegrip van een beoordeling van de veronderstellingen in het licht van historische gegevens. Tevens moet worden beoordeeld of de veronderstellingen zijn gebaseerd op plannen die passen binnen de mogelijkheden van de entiteit. De Accountantskamer kan bij gebreke van een onderbouwd verweer niet vaststellen dat betrokkene aan deze (basis)voorwaarden heeft voldaan.

5.10.1.  [BV1] was recent opgericht en nog niet begonnen met haar activiteiten. De winstprognose was dan ook niet gebaseerd op een doorrekening van behaalde resultaten uit het verleden en actuele cijfers, maar nagenoeg volledig op een aantal schattingen, hypotheses en veronderstellingen. De winstprognose, met inbegrip van de veronderstellingen waarop deze is gebaseerd, is opgesteld door [BV1]. De accountant dient op grond van Standaard 3400.17c (ook) te beoordelen in hoeverre het bestuur van [BV1] bekwaam is een dergelijke prognose betrouwbaar op te stellen. Daarvan heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer onvoldoende werk gemaakt. Betrokkene heeft ter zitting gesteld dat hij met een van de directieleden heeft gesproken voorafgaand aan het uitbrengen van het Onderzoeksrapport. Het is echter niet helder met welk directielid betrokkene heeft gesproken en evenmin of dit directielid over bedoelde bekwaamheid beschikte. Betrokkene heeft hiervan geen vastlegging overgelegd.

5.10.2.  Of en met welke diepgang betrokkene de herkomst en betrouwbaarheid van de veronderstellingen van de winstprognose heeft beoordeeld, kan de Accountantskamer evenmin vaststellen. Ter zitting is onder meer gesproken over de veronderstelling ten aanzien van de onderhoudskosten (reservering onderhoudsdepot) ten behoeve van de woningen. [BV1] reserveert daarvoor vanaf het tweede jaar een oplopend bedrag. Betrokkene is gevraagd op welke wijze hij heeft getoetst of dat bedrag reëel en toereikend is. Betrokkene was van mening dat dat ‘ervaringscijfer niet gek is gekozen’, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke grond hij tot die inschatting is gekomen. Datzelfde geldt voor de aangenomen waardestijging van het onroerend goed met 3,5% per jaar en de gekozen inflatie. Betrokkene vond de gekozen aannames ‘niet raar’, al waren beide percentages naar zijn smaak te laag gekozen. Daarmee heeft betrokkene niet voldoende toegelicht met welke diepgang hij de herkomst en betrouwbaarheid van de gegevens die ten grondslag liggen aan de veronderstellingen van [BV1] heeft beoordeeld.

5.10.3.  Het verweer van betrokkene heeft niet aangetoond dat hij met een voldoende professioneel-kritische houding onderzoek heeft verricht naar de veronderstellingen die aan de winstprognose ten grondslag lagen (Standaard 3000D.37). De Accountantskamer heeft ook niet kunnen vaststellen dat de omvang en diepgang van de werkzaamheden die betrokkene heeft uitgevoerd toereikend zijn geweest om tot een deugdelijke grondslag bij de conclusies van het eindrapport te komen. Het klachtonderdeel is daarmee gegrond.

Klachtonderdeel c: betrokkene doet het ten onrechte voorkomen alsof [BV1] een deugdelijke winstprognose heeft voor de periode 2019-2029.

5.11.      Klaagster heeft benadrukt dat de Spreadsheet geen behoorlijk winstprognose bevat, maar – integendeel – laat zien dat [BV1] een klassieke piramidebelegging beoogt. Zittende obligatiehouders worden afgelost uit de inleg van nieuwe obligatiehouders, totdat [BV1] vanaf 2025 niet langer aan haar terugbetalingsverplichtingen zal kunnen voldoen. Feitelijk is [BV1] in 2025 insolvent. Dat had betrokkene moeten opmaken uit de Spreadsheet. Bovendien ziet de Spreadsheet op een zodanig lange periode, dat daarover redelijkerwijs geen veronderstellingen kunnen worden geformuleerd. Sterker, betrokkene had moeten aandringen op een andere bedrijfsvoering en bij gebreke daarvan melding moeten doen bij de Financial Intelligence Unit.
 

5.12.      Volgens betrokkene was het plan van [BV1] juist zeer levensvatbaar. Ter zitting heeft betrokkene betoogd dat, als de aankoop en wederverhuur van vastgoed was doorgegaan zoals gepland, [BV1] zeer goed geprofiteerd had van de gestegen huizenprijzen. Van een piramidebelegging was geen sprake. Dat blijkt alleen al uit het feit dat er sprake was van een vaste einddatum van de obligaties.

5.13.      Bij de beoordeling van klachtonderdeel b heeft de Accountantskamer vastgesteld dat betrokkene ontoereikend onderzoek heeft verricht naar de veronderstellingen die aan de winstprognose ten grondslag liggen. Gelet daarop valt door de Accountantskamer niet te beoordelen of sprake is een klassieke piramidebelegging. Daarvoor zou de Accountantskamer inzicht moeten hebben in de onderbouwing bij de veronderstellingen die aan de winstprognose ten grondslag hebben gelegen, maar dat inzicht ontbreekt. De Accountantskamer kan daardoor niet vaststellen dat sprake is geweest van opzet tot misleiding, wat betrokkene had moeten signaleren en rapporteren. Het feit dat volgens de Spreadsheet vanaf 2025 sprake is van een negatieve cashflow is daarvoor onvoldoende. De winst zou volgens betrokkene uiteindelijk behaald worden door de combinatie van een lage aankoopwaarde van het vastgoed – maximaal 80%, maar in een enkel geval zelfs 55% van de marktwaarde – en waardeontwikkeling. Door woningen te verkopen zou het mogelijk zijn om de negatieve cashflow positief te beïnvloeden, waardoor volgens betrokkene de prognose nog behaald zou kunnen worden. Gelet op dat gevoerde verweer is de enige informatie waarover de Accountantskamer beschikt, de Spreadsheet, onvoldoende basis voor de vaststelling van de juistheid van het klachtonderdeel. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d: betrokkene staat toe dat het rapport wordt verspreid onder geïnteresseerde beleggers, terwijl hij weet dat er geen goed onderzoek is verricht en het rapport gebrekkig is.

5.14.      Betrokkene heeft zijn Onderzoeksrapport bestemd tot gebruik door geïnteresseerde beleggers en heeft  toegestaan dat het onder geïnteresseerde beleggers wordt verspreid. Volgens klaagster had betrokkene zich moeten realiseren dat geen behoorlijk onderzoek is verricht en dat het rapport daarom gebrekkig is. Door toe te staan het te verspreiden onder potentiële beleggers heeft betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, aldus klaagster.

5.15.      Betrokkene heeft ter zitting toegelicht dat hij niet al te uitgebreid onderzoek heeft verricht naar de winstprognose, omdat de prospectus zou worden voorgelegd aan de AFM. Daarom verkeerde betrokkene in de veronderstelling dat hij kon uitgaan van de goede trouw en de financiële deugdelijkheid van hetgeen hem werd voorgelegd. Ook was hem te kennen gegeven dat hij aan het rapport geen ‘hele dagen moest verbranden’. Betrokkene heeft ter zitting toegelicht dat hij met name heeft geverifieerd of in de Spreadsheet goed is omgegaan met de verschillende aannames – ofwel of deze intern consistent was – en dat heeft betrokkene op 15 van de 17 pagina’s vastgesteld.

5.16.      Hiervoor heeft de Accountantskamer al vastgesteld dat de onderzoeksactiviteiten van betrokkene met name niet voldoen aan (de basisvoorwaarden uit) Standaard 3400. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene zich had moeten realiseren dat zijn accountantsverklaring is gebaseerd op gebrekkig onderzoek. Betrokkene heeft als verklaring voor zijn summiere onderzoeksactiviteiten aangevoerd dat de prospectus – inclusief winstprognose – ook zou worden beoordeeld door de AFM. Het is de Accountantskamer onduidelijk waarop betrokkene die verwachting heeft gebaseerd, aangezien er geen verplicht AFM-toezicht bestaat op de prospectus van [BV1]. De aanbieding bestaat uit de uitgifte van obligaties voor een totaal van maximaal € 4.9 mio. Gelet daarop mocht [BV1] de vrijstelling uit artikel 53 lid 2 van de (destijds geldende) Vrijstellingsregeling Wft toepassen (bij aanbiedingen onder de € 5 mio). In zo’n geval moet de uitgevende instelling zich melden bij de AFM en daarbij het standaard informatiedocument overleggen. Een verdergaande controle door de AFM, anders dan in het kader van de anti-witwasregeling uit de Wft, geldt in zo’n geval niet. Bovendien (en vooral) ontslaat een eventuele beoordeling door de AFM betrokkene niet van zijn verplichting deugdelijk onderzoek te doen. Betrokkene was zich ervan bewust dat zijn verklaring gebruikt zou worden voor geïnteresseerde beleggers, die waarde hechten aan een deugdelijk onderzoek naar de betrouwbaarheid van de winstprognose en de uitgangspunten waarop deze is gebaseerd. Dat onderzoek heeft betrokkene niet, althans onvoldoende gedaan. Het valt betrokkene te verwijten dat hij bewust verspreiding van het rapport heeft toegestaan, terwijl hij zich had moeten realiseren dat zijn onderzoeksactiviteiten ontoereikend waren voor een deugdelijke grondslag. Het klachtonderdeel is daarom gegrond.

6.             De maatregel

6.1.        Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene de toegevoegde waarde van zijn verklaring voor de potentiële beleggers onderschat. Hij heeft te zeer geleund op de veronderstellingen van [BV1] zonder een eigen professioneel-kritisch oordeel te vormen. In beginsel brengt de ernst van hetgeen betrokkene wordt verweten mee dat een maatregel van doorhaling passend en geboden is. Betrokkene is echter al eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd van doorhaling in de registers met een verbod tot herinschrijving voor de duur van (na hoger beroep) vijf jaren. Gelet daarop wordt thans volstaan met de maatregel van berisping

7.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond voor wat betreft klachtonderdeel c;
  • verklaart de klacht gegrond voor wat betreft klachtonderdelen a, b en d;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze                uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de                       Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. I.F. Clement (rechterlijke leden) en E. van der Velden AA en E. van Splunter RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2022.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.