ECLI:NL:TACAKN:2022:27 Accountantskamer Zwolle 22/318 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2022:27
Datum uitspraak: 22-07-2022
Datum publicatie: 22-07-2022
Zaaknummer(s): 22/318 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: De betrokken accountant heeft in het kader van een geschil een rapport van feitelijke bevindingen opgesteld. De accountant heeft voorafgaand aan de aanvaarding van de opdracht, in strijd met bepaalde in NVCOS 4400N.23 en NVCOS 4400N.24, geen overleg gehad met de beoogde gebruikers. De accountant heeft in strijd met NVCOS 4400N.5 in zijn rapport conclusies en standpunten opgenomen en een oordeel gegeven over het object in zijn totaliteit. Tenslotte heeft de accountant door de door hem gebruikte stellige bewoordingen, in strijd met NVCOS 4400N.5, de indruk gewekt dat een bepaalde mate van zekerheid werd verschaft, zodat hij niet heeft vermeden dat de indruk werd gewekt dat sprake is van een assurance-opdracht. Maatregel: waarschuwing

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 22 juli 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 16 februari 2022 ontvangen klacht met nummer 22/318 Wtra AK van

X B.V.

gevestigd te [plaats1]

K L A A G S T E R

advocaat: mr. I.R. Köhne te Voorburg

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. S. Colsen te Amsterdam

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het aanvullend klaagschrift van 17 februari 2022 met bijlagen
  • de e-mail van betrokkene van 5 maart 2022
  • de e-mail van klaagster van 9 maart 2022
  • het verweerschrift van 10 mei 2022 met bijlagen
  • de brief van klaagster van 7 juni 2022 met bijlagen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 20 juni 2022. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [A] (haar boekhouder) en haar advocaat.  Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.             De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds 1998 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

2.2.        Klaagster en [BV1] (hierna: de projectontwikkelaar) zijn een samenwerking aangegaan met betrekking tot de realisatie van een woningbouwproject (hierna: het project).

2.3.        Tussen klaagster en de projectontwikkelaar is een geschil ontstaan over het resultaat van dit project. De projectontwikkelaar heeft voorgesteld dat betrokkene (als accountant van de projectontwikkelaar) samen met een door klaagster ingeschakelde accountant de afrekening zou opstellen. Klaagster heeft voor de communicatie met betrokkene [accountantskantoor1] ingeschakeld.

2.4.        Betrokkene heeft in oktober 2020 overleg gehad met de heer [B] van [accountantskantoor1] en tijdens dit overleg een aantal vragen gesteld.

2.5.        In oktober 2021 heeft betrokkene de boekhouder van klaagster bezocht. Bij dit gesprek waren ook aanwezig de heer [C] (directeur van de projectontwikkelaar) en

mr. [D](advocaat van de projectontwikkelaar).

2.6.        Betrokkene heeft in opdracht van de projectontwikkelaar op 24 december 2021 een rapport van feitelijke bevindingen uitgebracht met betrekking tot een onderzoek naar de juistheid van de kosten van het project (hierna: het rapport). In dit rapport, waarin klaagster wordt aangeduid als de Vennootschap en de projectontwikkelaar als opdrachtgever, staat het volgende:

“(…) Wij hebben onze werkzaamheden verricht volgens Nederlands recht en in overeenstemming met de Nederlandse Standaard 4400N ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden’. (…)

 Conclusies en samenvatting:

(…)

4. De overlegde Deelverantwoording hebben we niet kunnen aansluiten met officiële jaarrekeningen dan wel een financiële administratie van de Vennootschap;

5. We hebben een onderzoek gedaan naar de juistheid van de verantwoorde kosten in de overlegde Deelverantwoording;

6. Uit dit onderzoek blijkt:

a. dat kosten ten onrechte te zijn toegerekend aan dit project,

b. dat kosten voor het gehele project ten onrechte volledig in de Deelverantwoording te zijn opgenomen,

c. dat kosten na oplevering van het project gemaakt zijn en derhalve hoogstwaarschijnlijk niet in dit project thuishoren,

d. dat kosten onduidelijk zijn onderbouwd.

5. De totaal onterecht verwerkte kosten bedragen € 2.830.953;

6. Het projectresultaat na correcties bedraagt naar onze mening € 2.193.259. (…)”

2.7.        Op 3 februari 2022 heeft klaagster bij betrokkene bezwaar gemaakt tegen het rapport. Klaagster heeft betrokkene in de gelegenheid gesteld om het rapport in te trekken, waarbij klaagster heeft opgemerkt dat er bij gebreke van een tijdige en positieve reactie een klacht tegen betrokkene bij de Accountantskamer zou worden ingediend.

2.8.        Betrokkene heeft op 5 maart 2022 aan klaagster bericht dat hij wil voldoen aan de eis van klaagster om het rapport in te trekken, onder de voorwaarde dat klaagster haar klacht intrekt.

2.9.        Klaagster heeft de Accountantskamer laten weten dat zij haar klacht wenst te handhaven. Betrokkene heeft in het verweerschrift te kennen gegeven dat hij het rapport onvoorwaardelijk intrekt.

3.             De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene:

a. dat er vooraf geen enkele afstemming met klaagster heeft plaatsgevonden;

b. dat in het rapport diverse standpunten worden ingenomen en conclusies worden getrokken, wat niet is toegestaan in een rapport van feitelijke bevindingen en die ook nog eens onjuist en ongegrond zijn;

c. dat betrokkene voorwaarden heeft gesteld aan de intrekking van zijn rapport.

4.             De beoordeling

4.1.        Voor het indienen van een klacht bij de Accountantskamer is een (persoonlijk) belang van een klager niet vereist. Het verweer van betrokkene dat klaagster geen belang bij de beoordeling van haar klacht zou hebben, omdat betrokkene het rapport inmiddels heeft ingetrokken, kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat de klacht niet-ontvankelijk is.

4.2.        Klaagster heeft pas  op de zitting naar voren gebracht dat betrokkene zijn hoedanigheid als accountant heeft gebruikt om oneigenlijke druk op klaagster uit te oefenen. Klaagster heeft in dit verband aangevoerd dat betrokkene als accountant heeft gesteld dat het door klaagster genoemde resultaat van het project niet klopt. Betrokkene heeft dat standpunt ook in zijn rapport vastgelegd. Volgens klaagster is het rapport ongefundeerd en heeft het geen bijdrage gegeven aan het vinden van een oplossing voor het geschil tussen klaagster en de projectontwikkelaar. Het rapport heeft alleen maar druk op klaagster gelegd. Voor zover klaagster hiermee bedoeld heeft erover te willen klagen dat betrokkene door zijn uitlatingen en door het uitbrengen van zijn rapport oneigenlijke druk op klaagster heeft uitgeoefend, is sprake van een nieuw klachtonderdeel. De Accountantskamer zal dit in verband met de goede procesorde niet beoordelen. Betrokkene heeft namelijk geen gelegenheid gehad om zijn verweer daartegen voor te bereiden.

4.3.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

Klachtonderdeel a: geen afstemming

4.4.        Klaagster heeft aangevoerd dat op grond van Standaard 4400N met alle beoogde gebruikers overleg moet worden gevoerd. Betrokkene heeft echter geen enkel contact gehad met klaagster, terwijl betrokkene wist dat er een geschil bestond tussen haar en de projectontwikkelaar. Betrokkene heeft klaagster ook geen concept-rapport toegestuurd, waardoor zij niet op het concept heeft kunnen reageren.

4.5.        Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij een bijdrage heeft willen leveren aan het doorbreken van de impasse tussen de projectontwikkelaar en klaagster over de financiële verantwoording van het project. Hij heeft de projectontwikkelaar willen helpen bij het bepalen van een standpunt. Hiervoor heeft overleg plaatsgevonden met [B] van [accountantskantoor1] en de boekhouder van klaagster. Pas na deze overleggen en nadat antwoord op de door hem gestelde vragen uitbleef, heeft betrokkene het rapport opgesteld. Betrokkene heeft verder aangevoerd dat hij zich realiseert dat de keuze voor een rapport van feitelijke bevindingen ongelukkig en niet juist is geweest.

4.6.        De Accountantskamer overweegt dat een accountant vóór aanvaarding van de opdracht dient na te gaan of de opdracht geschikt is in de gegeven omstandigheden en dat hij daarom inzicht moet krijgen in het doel van de opdracht en de verwachtingen van de beoogde gebruikers. Daarbij dient de accountant in overleg met de beoogde gebruikers te komen tot een formulering van de opdracht, de daarin omschreven specifieke werkzaamheden en de uitgangspunten die voor de opdracht gelden.[1] Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat hij klaagster als een beoogde gebruiker van het rapport heeft beschouwd, zodat betrokkene ook vooraf met klaagster had moeten overleggen over de opdracht. Omdat betrokkene dat niet heeft gedaan, heeft hij bij de aanvaarding en formulering van de opdracht niet overeenkomstig Standaard 4400N gehandeld. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Het klachtonderdeel is daarom gegrond.

Klachtonderdeel b: het rapport bevat (onjuiste) conclusies

4.7.        Klaagster heeft in dit verband naar voren gebracht dat betrokkene in het rapport niet uitsluitend heeft gerapporteerd over feitelijke bevindingen. Betrokkene heeft in zijn rapport ook standpunten ingenomen en conclusies getrokken, wat niet is toegestaan in een rapport van feitelijke bevindingen. Bovendien zijn deze standpunten en conclusies volgens klaagster onjuist en is door het opnemen van deze standpunten en conclusies ten onrechte de indruk gewekt dat sprake is van een assurance-opdracht.  

4.8.        De Accountantskamer overweegt dat betrokkene heeft erkend dat hij (deel)conclusies en standpunten heeft opgenomen in zijn rapport. Deze conclusies en standpunten passen niet bij een rapport van feitelijke bevindingen. Uit Standaard 4400N volgt immers dat een accountant alleen mag rapporteren over de feitelijke bevindingen die volgen uit zijn werkzaamheden. Verder   mag een accountant in een rapport van feitelijke bevindingen geen oordeel geven of conclusies trekken over het object in zijn totaliteit, hetgeen betrokkene wel heeft gedaan.[2] Doordat betrokkene zijn conclusies en zijn standpunten in stellige bewoordingen heeft weergegeven, heeft hij bovendien de indruk gewekt dat een bepaalde mate van zekerheid werd verschaft. Ook dat is niet in overeenstemming met Standaard 4400N, waarin is bepaald dat een accountant moet vermijden dat de indruk wordt gewekt dat sprake is van een assurance-opdracht.[3]

Omdat betrokkene niet in overeenstemming met Standaard 4400N heeft gerapporteerd, moet worden geconcludeerd dat hij ook op dit punt in strijd met het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft gehandeld. Het klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel c: voorwaarden stellen aan intrekking rapport

4.9.        Klaagster heeft aangevoerd dat betrokkene in zijn e-mail van 5 maart 2022 heeft laten weten dat hij het rapport alleen wilde intrekken als klaagster haar klacht zou intrekken. Volgens klaagster is het stellen van deze voorwaarde klachtwaardig.

4.10.      De Accountantskamer is van oordeel dat het beter was geweest als betrokkene zijn rapport direct en onvoorwaardelijk had ingetrokken, maar dat in dit geval geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Hiervoor is van belang dat het bericht van betrokkene een reactie is op de ingediende klacht én de eerdere e-mail van klaagster van 3 februari 2022, zoals betrokkene ook in zijn bericht heeft vermeld. Klaagster heeft in haar e-mail van 3 februari 2022 van betrokkene geëist dat hij zijn rapport zou intrekken, waarbij zij ook heeft laten weten dat zij een klacht tegen hem zou indienen als zij geen tijdige en positieve reactie zou ontvangen. De door betrokkene gestelde voorwaarde moet dan ook worden gelezen in het licht van deze eerder door klaagster geboden mogelijkheid om een klacht te voorkomen. Toen klaagster haar klacht niet wilde intrekken heeft betrokkene zijn rapport alsnog onvoorwaardelijk ingetrokken.

Voor zover klaagster heeft bedoeld te stellen dat betrokkene door het stellen van deze voorwaarde oneigenlijke druk op haar heeft uitgeoefend om de klacht in te trekken, moet op grond van het voorgaande worden geconcludeerd dat ook daarvan geen sprake is geweest. Bovendien heeft betrokkene niet gedreigd met mogelijke nadelige gevolgen voor klaagster als zij de klacht niet zou intrekken. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.11.      De klacht zal voor zover het de klachtonderdelen a en b betreft gegrond en voor zover het klachtonderdeel c betreft ongegrond worden verklaard.

5.             De maatregel

5.1.        Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van waarschuwing is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft geschonden. Ook is meegewogen dat betrokkene inzicht in zijn handelen heeft getoond en hij niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;
  • verklaart het klachtonderdeel c ongegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van

- waarschuwing;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. S.P. Pompe en mr. I.F. Clement (rechterlijke leden) en prof. dr. Ph. Wallage RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Paragraaf 23 en 24 Standaard 4400N

[2] Paragraaf 5 Standaard 4400N

[3] Paragraaf 5 Standaard 4400N