ECLI:NL:TACAKN:2022:24 Accountantskamer Zwolle 21/925 Wtra AK 21/1525 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2022:24
Datum uitspraak: 01-07-2022
Datum publicatie: 01-07-2022
Zaaknummer(s):
  • 21/925 Wtra AK
  • 21/1525 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klagers hebben beide een eenmanszaak. Zij hebben aan de accountantsorganisatie van betrokkene diverse werkzaamheden opgedragen. Volgens klagers heeft betrokkene ten onrechte haar opdracht niet schriftelijk vastgelegd en heeft zij klagers onvoldoende op de hoogte gehouden van de uitgevoerde werkzaamheden. Bovendien heeft zij volgens klagers te veel onnodige werkzaamheden gefactureerd en zijn de declaraties onvoldoende gespecificeerd.De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond. In dit geval bestond er geen verplichting de overeenkomst van opdracht schriftelijk aan klagers te bevestigen. De beoordeling van een geschil over declaraties is voorbehouden aan de burgerlijke rechter of de Raad voor Geschillen van de NBA. De Accountantskamer beoordeelt alleen of de accountant bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende facturen heeft opgesteld. Daarvan was geen sprake. De Accountantskamer beoordeelt een deel van de klachten, over de declaraties, daarom verder niet inhoudelijk. Betrokkene was voorts niet verantwoordelijk voor de fiscale advisering, omdat dat werk op het bordje van haar compagnon (register-belastingdeskundige) lag.

UITSPRAAK van 1 juli 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 4 juni 2021 ontvangen klacht met nummer 21/925 Wtra AK, aangevuld en uitgebreid met de op 15 september 2021 ontvangen klacht met nummer 21/1525 Wtra AK van

1. X1

2. X2

beiden wonende te [plaats1]

K L A G E R S

t e g e n

Y AA

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. M.B. Esseling te Rotterdam

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift van 4 juni 2021 met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de namens betrokkene op 30 maart 2022 overgelegde bijlagen 3, 12 en 13.

Deze klacht is geregistreerd onder zaaknummer 21/925 Wtra AK.

1.2.        Klagers hebben op 4 augustus 2021 te kennen gegeven dat zij hun klacht willen uitbreiden. Met het oog daarop is de behandeling van de klacht, die aanvankelijk was gepland op de openbare zitting van 22 november 2021, aangehouden.

1.3.        Op 15 september 2021 heeft de Accountantskamer een e-mailbericht ontvangen, waarmee klagers enerzijds hun klachten in de procedure met zaaknummer 21/925 Wtra AK uitbreiden en waarmee zij anderzijds een nieuwe klacht aan de orde stellen. De Accountantskamer heeft die nieuwe klacht geregistreerd onder zaaknummer 21/1525 Wtra AK. Betrokkene heeft met een verweerschrift op zowel de uitbreiding van de klacht als de nieuwe klacht gereageerd.

1.4.        De klachten zijn gevoegd behandeld op de openbare zitting van 15 april 2022. Klagers zijn verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door haar advocaat.  

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Klagers hebben beide een eenmanszaak. Betrokkene is verbonden aan [accountantskantoor1] in [plaats2] en werkt samen met een register-belastingdeskundige. Klagers hebben aan [accountantskantoor1] diverse werkzaamheden opgedragen. Volgens klagers heeft betrokkene ten onrechte haar opdracht niet schriftelijk vastgelegd en heeft zij klagers onvoldoende op de hoogte gehouden van de uitgevoerde werkzaamheden. Bovendien heeft zij volgens klagers te veel onnodige werkzaamheden gefactureerd en zijn de declaraties onvoldoende gespecificeerd.

Het oordeel van de Accountantskamer.

2.2.        De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond. In dit geval bestond er geen verplichting de overeenkomst van opdracht schriftelijk aan klagers te bevestigen. De beoordeling van een geschil over declaraties is voorbehouden aan de burgerlijke rechter of de Raad voor Geschillen van de NBA. De Accountantskamer beoordeelt alleen of de accountant bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende facturen heeft opgesteld. Daarvan was geen sprake. De Accountantskamer beoordeelt een deel van de klachten, over de declaraties, daarom verder niet inhoudelijk. Betrokkene was voorts niet verantwoordelijk voor de fiscale advisering, omdat dat werk op het bordje van haar compagnon lag.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds 1993 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

3.2.        Betrokkene vormt samen met de heer [A] (hierna: de compagnon) de openbare maatschap [accountantskantoor1] in [plaats2]. De compagnon is lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). 

3.3.        Klaagster ([X1]) heeft een eenmanszaak, een pensioenadviesbureau ([B]).

3.4.        Ook klager ([X2]) drijft een eenmanszaak. Deze eenmanszaak bestond aanvankelijk uit twee onderdelen, een notarispraktijk en een adviespraktijk. Het gerechtshof Amsterdam heeft klager bij uitspraak van 11 augustus 2015 de maatregel van ontzetting uit het ambt van notaris opgelegd. Deze ontzetting is ingegaan op 24 augustus 2015. Klager heeft daarop zijn notarispraktijk gestaakt en het bedrijfspand verkocht. Zijn adviespraktijk heeft hij per 1 september 2015 in gewijzigde vorm voortgezet onder de naam [C].

3.4.1.    Klager en de compagnon kennen elkaar van een specialisatieopleiding. De compagnon heeft klager eind 2015 geholpen met zijn voorlopige teruggaaf Inkomstenbelasting over 2015 en 2016. De compagnon heeft daarvoor geen kosten in rekening gebracht.

3.5.        Op 4 februari 2016 hebben betrokkene en de compagnon met klagers afgesproken dat [accountantskantoor1] de fiscale en accountantswerkzaamheden ten behoeve van klagers beide eenmanszaken zou overnemen.

3.6.        Vanaf september 2016 heeft [accountantskantoor1] de ten behoeve van klagers verrichte werkzaamheden gedeclareerd. Klagers hebben de declaraties uit 2016 en 2017 voldaan.

3.7.        [Accountantskantoor1] heeft op 14 juni 2018 de werkzaamheden over het laatste kwartaal 2017 gedeclareerd. De werkzaamheden die [accountantskantoor1] in de eerste drie kwartalen van 2018 heeft verricht, zijn op 26 november 2018 gedeclareerd. Per e-mail van 29 november 2018 heeft betrokkene een toelichting gegeven op deze declaraties en de verrichte werkzaamheden. Klagers hebben de declaraties uit 2018 en 2019 niet betaald. De contractuele relatie tussen klagers en [accountantskantoor1] is eind februari 2019 beëindigd.

3.8.        Op 9 november 2018 heeft de Belastingdienst de definitieve aanslag Inkomstenbelasting 2016 van klager vastgesteld op een bedrag van € 159.054. In deze aanslag is rekening gehouden met de verkoop van het kantoorpand van klager in 2016.

3.9.        [Accountantskantoor1] heeft eind 2019 een advocaat ingeschakeld om de onbetaalde declaraties te incasseren. Klagers zijn op 13 november 2020 door [accountantskantoor1] gedagvaard in een civiele procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland.

3.10.      Op 21 januari 2021 hebben klagers aan betrokkene en de compagnon bericht dat zij de tuchtrechtelijke route(s) in gang zullen zetten. De advocaat van [accountantskantoor1] heeft op 26 januari 2021 het volgende e-mailbericht naar klagers gestuurd:

“(…) Indien en voor zover u overigens slechts bij wijze van drukmiddel schermt met klachten dan wel deze onterecht blijken te zijn dan behouden cliënten zich alle rechten voor ter zake eventueel als gevolg daarvan door hen geleden schade. (…)”.

3.11.      De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft op 22 september 2021 uitspraak gedaan in het civiele geschil tussen klagers en [accountantskantoor1]. Klagers zijn daarbij veroordeeld de declaraties aan [accountantskantoor1] te betalen. Op 24 maart 2022 heeft de Raad van Tucht van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) uitspraak gedaan in de tuchtklacht die klagers hebben ingediend tegen de compagnon.

4.             De klacht

Zaaknummer 21/925 Wtra AK

4.1.        Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels. Klagers verwijten betrokkene het volgende:

1. Betrokkene en de compagnon handelen in strijd met de eer en waardigheid (schending artikel 1 Reglement voor de Beroepsuitoefening (RBU)/artikelen 2, 7 en 8 van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA));

2. Betrokkene heeft een starre houding en wil problemen niet beperken en/of oplossen voor zover redelijkerwijs mogelijk en maakt misbruik van procedureregels;

4. Betrokkene maakt gebruik van een oneigenlijk verdienmodel;

7. Betrokkene heeft niet op een eerlijke wijze haar werkzaamheden verricht;

11. Betrokkene maakt misbruik van omstandigheden en maakt zich schuldig aan uitspannen;

16. Betrokkene heeft verwijtbaar gehandeld rond het aangaan van de opdracht, het uitvoeren van de werkzaamheden, het factureren en toelichten van de werkzaamheden, het beëindigen van de relatie, het gebruik van algemene voorwaarden en het incasseren van de vorderingen op klagers (klachtonderdelen 6A tot en met 6G);

22. Betrokkene heeft kwalitatief slecht werk heeft geleverd; en

29. Betrokkene heeft niet gehandeld naar 'best practice' en heeft haar bedrijfsvoering niet op orde.

Zaaknummer 21/1525 Wtra AK

Met het klaagschrift van 15 september 2021 hebben klagers (deels) een nieuwe klacht ingediend. Die klacht gaat over de ontbindende voorwaarde die betrokkene heeft verbonden aan de vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het geschil tussen partijen, inhoudende dat de Accountantskamer na intrekking van de klacht door klagers de klacht ambtshalve beoordeelt.

5.             De beoordeling

Zaaknummer 21/925 Wtra AK

5.1.        Tussen klagers en [accountantskantoor1] bestond een overeenkomst van opdracht, op grond waarvan zowel betrokkene, haar assistent als de compagnon werkzaamheden hebben verricht. Het is volgens klagers ‘schier onmogelijk’ om deze werkzaamheden van elkaar te onderscheiden, maar de Accountantskamer toetst uitsluitend het handelen en/of nalaten van betrokkene aan de VGBA en de nadere regelgeving voor accountants. Het handelen van haar compagnon staat niet ter beoordeling en daarmee ter discussie bij de Accountantskamer. Hij is bovendien register-belastingdeskundige, voor wie betrokkene geen vaktechnische verantwoordelijkheid draagt, en is in die hoedanigheid aan zijn eigen beroepsregels onderworpen. Zijn handelen is ook al beoordeeld door de Raad van Tucht van de NOB. Dat brengt mee dat de Accountantskamer de veelheid aan verwijzingen naar de fiscale regelgeving (RBU), tuchtrechtspraak van de NOB en het handelen van de compagnon in het vervolg onbesproken zal laten.

5.2.        Voorts beoordeelt de Accountantskamer de klacht uitsluitend voor zover deze tuchtrechtelijk relevant is. Dat betekent dat de Accountantskamer niet ieder aspect van het 74-pagina tellende klaagschrift aan de orde laat komen. Bovendien zal de Accountantskamer de vragen die klagers aan haar stellen (‘Wat vindt u van …’) steeds onbeantwoord laten. Het is namelijk aan klagers om in deze tuchtrechtprocedure de feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken die kunnen leiden tot de conclusie dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3.        Het voorgaande brengt mee dat klachtonderdeel 1 ongegrond is, omdat klagers daarin het standpunt innemen dat betrokkene tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt voor het handelen van de compagnon. Dat is niet zo en die verantwoordelijkheid kan ook niet ingevuld worden met een verwijzing naar de artikelen 2, 7 en 8 van de VGBA.

5.4.        Vanwege de grote overlap tussen c.q. herhaling van de verschillende klachtonderdelen, zal de Accountantskamer het handelen en/of nalaten van betrokkene beoordelen in de volgorde van de gebeurtenissen die klagers aan hun klacht ten grondslag hebben gelegd. Hierbij komen aan de orde de klachten die zien op de totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst, de uitvoering van de overeenkomst, de declaraties en de incassoprocedure die betrokkene heeft ingezet. Tot slot zal de Accountantskamer ingaan op de klacht dat betrokkene een ontbindende voorwaarde heeft verbonden aan de door haar voorgestelde vaststellingsovereenkomst.

De totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst.

5.5.        Op de totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst zien (hoofdzakelijk) de volgende klachtonderdelen.

  • Klachtonderdeel 6C: volgens klagers hadden betrokkene en de compagnon een verzwaarde zorgplicht, vanwege de depressiviteit en suïcidaliteit van klager, en had van betrokkene daarom verwacht mogen worden dat zij de (deel-)opdrachten helder formuleerde en vastlegde. Daarbij had zij zich ervan moeten verzekeren dat klagers zich bewust waren van de opdrachtformulering.
  • Klachtonderdeel 6D (deels): volgens klagers had betrokkene de verplichting de overeenkomst van opdracht aan hen te bevestigen.
  • Klachtonderdeel 6F: het is onduidelijk welke algemene voorwaarden betrokkene van toepassing beschouwt. Klagers betwisten dat de toepasselijkheid van welke algemene voorwaarden dan ook is bedongen.

5.6.        De Accountantskamer overweegt als volgt. Er is geen schriftelijke overeenkomst van opdracht gesloten tussen klagers en [accountantskantoor1]. De Accountantskamer begrijpt dat betrokkene op zich heeft genomen om:

  • administratiewerkzaamheden te verrichten
  • aangiftes voor te bereiden voor de Omzetbelasting;
  • ondersteuning te bieden aan de compagnon bij de uitvoering van zijn fiscale advieswerkzaamheden op het terrein van de Inkomstenbelasting, waarbij betrokkene de bijlagen bij die aangifte verzorgde (balans, winst- en verliesrekening).

Het gaat bij deze opdracht om de uitvoering van werkzaamheden waarop geen afzonderlijke regelgeving uit de Nadere Voorschriften Controle en Overige Standaarden van toepassing is. Klagers kunnen hun standpunt, dat betrokkene haar opdracht schriftelijk had moeten bevestigen, daarom niet met succes baseren op de regelgeving die voor accountants geldt. Klagers stellen weliswaar dat zij tijdens een bijeenkomst op 4 februari 2016 met betrokkene en de compagnon hebben afgesproken dat de overeenkomst alsnog schriftelijk zal worden bevestigd, maar betrokkene heeft die stelling betwist. De Accountantskamer kan daarom niet uitgaan van de juistheid van de stelling van klagers op dit punt. Klagers verwijzen in dit verband weliswaar naar een verslag dat klaagster van die bijeenkomst heeft gemaakt, maar klagers hebben ter zitting erkend dat klaagster dat destijds niet aan betrokkene heeft opgestuurd. Betrokkene heeft er ook niet eerder kennis van genomen dan in het civielrechtelijke geschil. Hoewel het in z’n algemeenheid steeds wijs is om de opdracht schriftelijk te bevestigen, geldt voor de accountant geen algemene norm die bij de genoemde werkzaamheden een schriftelijke opdrachtbevestiging voorschrijft. Dat nu een afwijkende norm gold, hebben klagers onvoldoende onderbouwd. De klachtonderdelen die hierop zien (6B, 6C) zijn daarom ongegrond.

5.7.        Klagers hebben aan de orde gesteld dat [accountantskantoor1] niet duidelijk is geweest over de (toepasselijkheid van) algemene voorwaarden. Betrokkene heeft daarover toegelicht dat de NBA per 2017 nieuwe algemene voorwaarden heeft geformuleerd, die zij via haar briefpapier van toepassing heeft verklaard op al haar overeenkomsten. Hoewel bij klagers mogelijk enige verwarring is geweest over de vraag of er algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja welke, ziet de Accountantskamer niet in dat sprake is van handelen dat enig tuchtrechtelijk gewicht toekomt. Klachtonderdeel 6F is daarom ongegrond.

De uitvoering van de overeenkomst.

5.8.        Op de uitvoering van de overeenkomst zien de volgende klachtonderdelen:

  • Klachtonderdeel 4 (deels): er wordt tijd in rekening gebracht voor een onderzoek naar het afschrijvingsprobleem met het kantoorpand, terwijl dat een fout van de compagnon betreft.
  • Klachtonderdeel 7: betrokkene leverde kwalitatief slecht werk. De Accountantskamer onderscheidt de volgende subklachtonderdelen.
    7a. Het moment van staking onderneming van klager is foutief ingeschat. Betrokkene zou                  hebben gekozen voor 1 januari 2016, terwijl de onderneming uiteindelijk is gestaakt per      1 januari 2018 voor de Inkomstenbelasting en per 1 januari 2019 voor de Omzetbelasting.

7b. Misrekening boekwinst kantoorpand. De compagnon dacht dat klager een bedrag van ongeveer € 50.000 aan Inkomstenbelasting verschuldigd zou zijn wegens de verkoop van het bedrijfspand, maar dat bleek € 185.000 te zijn. Betrokkene en de compagnon hebben veel tijd gestoken in het herstellen van hun fouten.

7c. De verschuldigde belastingrente van € 8.350 had vermeden kunnen worden, maar door toedoen van betrokkene zijn klagers in de standaard uitstelregeling meegenomen.

7d. Aftrekbare kosten zijn steeds ter discussie gesteld, hetgeen veel tijd heeft gekost.

7e. Het OB-boekenonderzoek is nodeloos ingewikkeld gemaakt door de compagnon, door betrokkene erbij te betrekken.

5.9.        De Accountantskamer overweegt het volgende. Betrokkene had niet de taak om de aangifte voor de Inkomstenbelasting voor klagers te verzorgen. Ter zitting heeft betrokkene toegelicht dat dergelijke fiscale advisering het specialisme is van de compagnon. Klagers hebben erop gewezen dat betrokkene in een enkel e-mailbericht wel eens een opmerking maakte over Inkomstenbelastinggerelateerde onderwerpen, maar daarbij zij bedacht dat betrokkene alleen verantwoordelijk was voor de jaarcijfers, die een onderdeel vormen van de aangifte Inkomstenbelasting. Voor zover [accountantskantoor1] al onjuiste fiscale advisering heeft gegeven rondom de boekwaarde van het pand van klager, ziet de Accountantskamer gelet op voorgaande niet in dat betrokkene daarvoor tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt. De klachtonderdelen 4 en 7, die zien op onjuist fiscaal advies (kantoorpand, belastingrente, moment van staking van de onderneming, discussie over aftrekbare kosten, OB-boekenonderzoek) zijn daarom ongegrond, aangezien zij buiten de overeengekomen werkzaamheden van betrokkene vallen.

De declaraties.

5.10.      De volgende klachtonderdelen zien op de declaraties:

  • Klachtonderdeel 2 (ten dele): betrokkene declareert te laat, ongeveer drie kwartalen na het uitvoeren van de werkzaamheden. Een onderbouwing van de declaraties ontbreekt en betrokkene wil deze desgevraagd ook niet verstrekken.
  • Klachtonderdeel 3: betrokkene hanteert een oneigenlijk verdienmodel. Klagers hebben gevraagd om specificatie van de gedeclareerde werkzaamheden. Betrokkene heeft daar niet tijdig op gereageerd, maar eist wel vergoeding van de rente over de periode waarin klagers de factuur niet hebben betaald.
  • Klachtonderdeel 4 (deels): betrokkene klopt de declaraties op en declareert niet tijdig. Dit klachtonderdeel hangt samen met klachtonderdelen 2 en 5.
  • Klachtonderdeel 5: misbruik van omstandigheden en uitspannen. Volgens klagers moet er getwijfeld worden aan de juistheid van de gedeclareerde uren. Te meer, omdat betrokkene problemen met de Belastingdienst creëert die volgens klagers helemaal geen probleem zijn. De onverwacht hoge declaraties vallen hoger uit dan volgens de ‘basisovereenkomst’ van
    4 februari 2016 is afgesproken. Betrokkene heeft meer werkzaamheden verricht dan is overeengekomen en heeft daarbij misbruik gemaakt van de situatie waarin klagers verkeerden (burnout en depressie). De oplopende factuurbedragen wekken verbazing, aangezien betrokkene klagers heeft voorgehouden dat de kosten na verloop van tijd zouden afnemen.
  • Klachtonderdeel 6A: volgens klagers heeft betrokkene bewust onjuist of misleidend werkzaamheden geclaimd, althans weigert zij om nadere onderbouwingen met eventuele toelichtingen op de declaraties aan klagers te verstrekken, waardoor haar handelen niet inzichtelijk wordt.
  • Klachtonderdeel 6D: betrokkene heeft geen tussentijdse afstemming van de werkzaamheden gezocht en niet inzichtelijk gemaakt welke keuzes klagers zouden hebben. Klagers konden daardoor niet tussentijds de werkzaamheden en daarmee gepaard gaande kosten bijsturen.

5.11.      De Accountantskamer oordeelt als volgt. Een inhoudelijk oordeel over declaraties is voorbehouden aan de Raad voor Geschillen (van de NBA) of aan de burgerlijke rechter. In dit geval heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland inmiddels een inhoudelijk oordeel gegeven over de declaraties. Uit het vonnis van 22 september 2021 volgt dat tussen partijen geen schriftelijke overeenkomst van opdracht is gesloten en dat de inhoud van de overeenkomst niet kan worden afgeleid uit het door klagerster opgestelde verslag. Van een tekortschieten door [accountantskantoor1] is geen sprake geweest; klagers hebben zich dan ook zonder succes beroepen op ontbinding of opschorting van de overeenkomst van opdracht. De kantonrechter heeft verder bepaald dat betrokkene een ‘redelijk loon’ in rekening heeft gebracht, gebaseerd op de facturen met bijbehorende specificaties. Geen van de 27 tegenvorderingen van klagers is toegewezen. Ter zitting hebben klagers aangegeven dat zij geen hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, zodat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

5.12.      Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 oktober 2020, te vinden op tuchtrecht.nl met kenmerk ECLI:NL:TACAKN:2020:61 en de uitspraak van 9 april 2019 van het CBb, te vinden op rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:CBB:2019:147) kan in het kader van een tuchtrechtelijke procedure over declaraties alleen met succes worden geklaagd als de betrokken accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem of haar te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld, dat daardoor aan de orde is een schending van het bepaalde bij de Wet op het accountantsberoep zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, of van het krachtens die wet bepaalde, zoals de VGBA. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij haar cliënt bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende declaraties indient.

5.13.      Daarnaast heeft de Accountantskamer al eerder beslist dat het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid met zich brengt dat van een accountant verwacht mag worden dat hij of zij haar facturen desgevraagd specificeert en op die manier aan de opdrachtgever inzichtelijk maakt welke werkzaamheden hij of zij heeft verricht en in rekening brengt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Accountantskamer van 30 juli 2021, kenmerk ECLI:NL:TACAKN:2021:52). 

5.14.      De Accountantskamer is van oordeel dat klagers onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld om te concluderen dat betrokkene onjuiste of misleidende declaraties heeft ingediend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [accountantskantoor1] – en dus betrokkene – recht heeft op een redelijk loon en dat de hoogte daarvan kan worden gebaseerd op de gewraakte declaraties. De Accountantskamer is weliswaar niet gebonden aan dat civielrechtelijke oordeel, maar gegeven het vonnis van de kantonrechter had het op de weg van klagers gelegen om nader te onderbouwen dat en waarom van de declaraties van betrokkene niets deugt. Daarvoor is onvoldoende dat de declaraties naar de mening van klagers onvoldoende zijn gespecificeerd. Op de eerste plaats deelt de Accountantskamer die mening niet. In de voorbeelden van ’onzuivere/onbegrijpelijke onderbouwingen’ die klagers op pagina 50 van het klaagschrift hebben aangedragen ziet de Accountantskamer – anders dan klagers – een voldoende specificatie, aangezien betrokkene haar werkzaamheden op dag- en uurniveau heeft gespecificeerd. Belangrijk is ook dat uit de niet-afdoende specificaties, zoals klagers beweren, geen oogmerk tot misleiding door betrokkene kan worden afgeleid.

5.15.      Klagers hebben in meerdere (sub)klachtonderdelen naar voren gebracht dat betrokkene niet tijdig c.q. te laat haar facturen heeft verzonden, als gevolg waarvan zij onverwacht werden geconfronteerd met hoge kosten. De Accountantskamer overweegt dat het aan de accountant is om tijdig te factureren, in het bijzonder wanneer er in dit opzicht een gangbare praktijk is opgebouwd. De klacht van klagers wordt echter niet getoetst aan een bepaalde (tuchtrechtelijke) norm betreffende het moment van factureren, omdat een specifieke richtlijn of Standaard ontbreekt. Of de facturen tijdig zijn verzonden is afhankelijk van een aantal factoren, hoofdzakelijk van de afspraak tussen partijen. Ter zitting heeft de Accountantskamer vastgesteld dat tussen partijen geen afspraak is gemaakt over het tijdstip waarop [accountantskantoor1] haar dienstverlening zou factureren. In het algemeen factureerde [accountantskantoor1] na afronding van een bepaald kwartaal, maar aan die werkwijze kan geen daaraan ten grondslag liggende afspraak worden ontleend. Niet gesteld of gebleken is dat klagers aan betrokkene hebben gevraagd om voor een bepaalde datum of na ommekomst van een bepaalde periode inzicht te bieden in de omvang van de tot dan toe verrichte werkzaamheden. Klagers hebben weliswaar naar voren gebracht dat ze daar om hebben gevraagd tijdens het gesprek van 7 mei 2018, maar zij hebben ook verklaard dat daarbij alleen de compagnon en niet betrokkene zelf aanwezig was. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat zij door haar compagnon van de vaktechnische bijzonderheden van het gesprek van 7 mei 2018 op de hoogte is gebracht, maar dat zij niet is geïnformeerd over een bij klagers levende behoefte aan inzicht in de declaraties. En voor het handelen of nalaten van de compagnon is betrokkene niet aansprakelijk, zoals de Accountantskamer hiervoor al heeft overwogen. Tot slot heeft betrokkene toegelicht dat [accountantskantoor1] enige tijd heeft gewacht met het versturen van haar twee laatste facturen aan klagers. De factuur van 14 juni 2018 heeft [accountantskantoor1] pas verzonden na afronding van de boekjaren 2016 en 2017, beide in 2018. En de factuur van 26 november 2018 heeft [accounntantskantoor1] later verzonden, omdat klager net was geconfronteerd met een hoge belastingaanslag waardoor er betaalmoeilijkheden werden verwacht. Betrokkene valt, gelet op deze toelichting, naar het oordeel van de Accountantskamer geen onzorgvuldig handelen te verwijten.

5.16.      Al met al zijn de klachtonderdelen die zien op de ondeugdelijkheid van de onderbouwing of specificatie van de declaraties, de tijdigheid waarmee ze zijn ingediend en dergelijke ongegrond (klachtonderdelen 2, 4 (voor zover dat ziet op de specificaties), 5, 6A, 6D).

5.17.      In het weigeren de declaraties voldoende te onderbouwen of te specificeren zien klagers ook een oneigenlijk verdienmodel, omdat klagers [accountantskantoor1] over de periode waarin zij niet betaalden rente verschuldigd zijn. De Accountantskamer merkt op dat klagers pas rente verschuldigd zijn vanaf het moment van verzuim, en dus vanaf de datum van de (overeengekomen) betaaltermijn. Dat is een wettelijke regeling (artikel 6:119 en 6:119a van het Burgerlijk Wetboek), zodat in het hanteren van een hogere rente dan de marktrente, voor zover van toepassing, geen oneigenlijk verdienmodel verscholen gaat. Naar het oordeel van de Accountantskamer kan in het niet terstond reageren op een vraag inzake de specificatie van een declaratie evenmin een oneigenlijk verdienmodel worden ontwaard. Klachtonderdeel 3 is daarom ongegrond.

De incassoprocedure.

5.18.      [Accountantskantoor1] heeft klagers gedagvaard teneinde betaling af te dwingen van haar declaraties. Daarop zien de volgende klachtonderdelen:

  • Klachtonderdeel 2 (deels): klagers verwijten betrokkene dat zij geen gesprek over een minnelijke regeling wilde aangaan. Een gerechtelijke procedure werkt echter onnodig kostenverhogend en belastend voor rechtsinstanties. Tijdens de mondelinge behandeling bij de civiele rechter is de advocaat van [accountantskantoor1] opgedragen om een list te verzinnen om de kwestie alsnog minnelijk te regelen. Daar zijn partijen echter niet uitgekomen. Tot slot kwalificeren klagers het bericht van de advocaat van betrokkene van 21 januari 2021 als een dreigement om klagers ervan te weerhouden om een klacht in te dienen bij de Accountantskamer.
  • Klachtonderdeel 4 (deels): klagers verwijten betrokkene dat zij zich in de dagvaarding schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster, door te suggereren dat klagers bij de vorige accountant zijn vertrokken wegens onmin. De vordering in de dagvaarding is gebaseerd op het bestaan van een overeenkomst die door klagers wordt ontkend. Bovendien kloppen de gestelde ingangsdata van de geclaimde rente niet. Volgens klagers heeft betrokkene daarmee in strijd gehandeld met de verplichting de rechter juist voor te lichten (artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv) en de substantiëringsplicht (artikel 111 Rv).
  • Klachtonderdeel 6A (deels): betrokkene had voorafgaand aan het starten van de gerechtelijke procedure moeten proberen om betaling in goed onderling overleg te bewerkstelligen.
  • Klachtonderdeel 6G: betrokkene heeft de vorderingen van [accountantskantoor1] op klager respectievelijk klaagster ten onrechte samengevoegd in één dagvaarding. Klagers zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd en dat wist betrokkene.

Bovendien hangt klachtonderdeel 6E samen met de incassoprocedure. Volgens klagers heeft betrokkene namelijk geweigerd de resultaten van haar werkzaamheden beschikbaar te stellen wegens een (volgens klagers onterecht) beroep op opschorting.
 

5.19.      De Accountantskamer overweegt dat sprake is (geweest) van een civielrechtelijk geschil tussen een accountant die haar vordering op haar cliënten probeert te innen. Naar vaste rechtspraak van de Accountantskamer kan het innemen van een civielrechtelijk standpunt, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, niet leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt (zie de uitspraak van 19 juli 2019, kenmerk ECLI:NL:TACAKN:2019:54). Dat betekent dat de accountant ervoor mag kiezen om zich tot de overheidsrechter te wenden teneinde betaling af te dwingen. Dat klagers het niet eens zijn met de feiten en omstandigheden die in de dagvaarding zijn opgenomen is een debat dat voor de civiele rechter moet worden gevoerd, en dat blijkens het vonnis ook is gevoerd. De kantonrechter heeft de vordering uit hoofde van smaad/ laster immers afgewezen.

5.20.      Uit het voorgaande vloeit ook voort dat voor een accountant geen verplichting bestaat om een gesprek over een minnelijke regeling aan te gaan. Het staat haar vrij de rechter om vonnis te vragen. Dat er geen minnelijke regeling tot stand is gekomen, levert dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt aan betrokkene op.

5.21.      Het samenvoegen van de vorderingen had wellicht niet moeten gebeuren. De kantonrechter heeft daarop gewezen in het vonnis en er rekening mee gehouden in de beslissing, in die zin dat klagers elk slechts het door hem/haar individueel verschuldigde bedrag aan [accountantskantoor1] moet betalen. De Accountantskamer ziet in het gegeven dat (de advocaat van) [accountantskantoor1] ervoor heeft gekozen de vorderingen samen te voegen geen tuchtrechtelijk relevant verwijt.

5.22.      Al met al zijn de klachtonderdelen die op de declaraties zien ongegrond (klachtonderdeel 4 (deels), 6A en 6G).

5.23.      Wat klachtonderdeel 6E betreft, overweegt de Accountantskamer dat zij vaker heeft geoordeeld dat onder het innemen van een civielrechtelijk standpunt ook moet worden begrepen het opschorten van werkzaamheden in verband met het uitblijven van beweerdelijk verschuldigde bedragen. Zoals de Accountantskamer hiervoor heeft overwogen kan het innemen van een civielrechtelijk standpunt niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. De accountant dient daarbij wel een zorgvuldige afweging te maken tussen haar eigen belang, in dit geval het opschorten van de werkzaamheden of niet afgeven van de resultaten van haar werkzaamheden, en de voor haar kenbare belangen van haar cliënten die als gevolg van die te nemen (rechts)maatregelen (kunnen) worden geschaad. De Accountantskamer is niet gebleken dat betrokkene in dit geval tot een andere afweging had moeten komen. Klachtonderdeel 6E is daarom ongegrond.

5.24.      De Accountantskamer overweegt tot slot dat een accountant zich toetsbaar moet opstellen. Bij die houding past het niet om klagers onder druk van een schadeclaim een drempel op te werpen om naar de Accountantskamer te stappen. Maar het e-mailbericht kwalificeert naar het oordeel van de Accountantskamer niet als het pressiemiddel dat klagers erin zien. Betrokkene heeft ter zitting toegelicht dat zij zich bedreigd en geïntimideerd voelde door klagers, omdat zij meerdere bedreigende e-mails van klagers had ontvangen na het uitbrengen van de dagvaarding. Zij vond de aankondiging om een tuchtklacht in te dienen daarom een oneigenlijk intimidatiemiddel om onder de incassoprocedure uit te komen. De advocaat van betrokkene heeft bovendien een uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt (‘indien en voor zover u overigens slechts bij wijze van drukmiddel schermt met klachten’…). Tot slot hebben klagers kennelijk ook geen drempel ervaren, nu zij hun klaagschrift uitgebreid en zonder voorbehoud hebben ingediend. Al met al is de Accountantskamer van oordeel dat het klachtonderdeel 2 op dit punt aan feitelijke grondslag ontbreekt.

Klachtonderdeel 8.

5.25.      Klachtonderdeel 8 bestaat voor een deel uit herhalingen (werkzaamheden verricht die afwijken van de overeenkomst, algemene voorwaarden, aanpak OB-boekenonderzoek, opkloppen facturen). In zoverre is het klachtonderdeel ongegrond.

5.26.      Volgens klagers heeft betrokkene geen optimaal gebruik gemaakt van programmatuur (Exact-ondersteuning). De bedrijfsvoering was volgens klagers daardoor inefficiënt. Betrokkene heeft klagers standaard in de uitstelregeling van de Belastingdienst meegenomen. Zij had zich echter moeten realiseren dat klagers daardoor belastingrente verschuldigd raakten, aldus klagers.

5.27.      Betrokkene heeft toegelicht dat de administratie van klagers zich niet leende voor een optimale koppeling met Exact. Dat heeft zij al eerder met klagers besproken. Klagers zijn hierop ter zitting niet verder ingegaan. De Accountantskamer ziet dan ook niet in dat betrokkene enig tuchtrechtelijk verwijt ter zake de achterwege gelaten koppeling met Exact valt te maken.

5.28.      Over de standaard uitstelregeling heeft betrokkene toegelicht dat, hoewel [accountantskantoor1] dit standaard toepast bij haar cliënten, uitstel niet betekent dat zij de belastingaangifte op de lange baan schuift. In dit geval heeft [accountantskantoor1] klagers vaak gevraagd om gegevens, maar waren klagers daarmee niet op tijd. Daardoor heeft de belastingrente op kunnen lopen, maar dat valt betrokkene niet te verwijten. Gelet op die handelwijze, die inhoudelijk door klagers niet is weerlegd, is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.29.      Al met al is klachtonderdeel 8 ongegrond.

Klacht 21/1525 Wtra AK

5.30.      Klagers en [accountantskantoor1] hebben uiteindelijk hun civielrechtelijke geschil proberen te regelen in een minnelijke regeling. [Accountantskantoor1] heeft ingestemd met de regeling onder de ontbindende voorwaarde dat (onder meer) de Accountantskamer ondanks de intrekking van de klacht, deze ambtshalve beoordeelt. Klagers menen dat betrokkene hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat zij klagers ertoe bewegen om in strijd te handelen met het recht.

5.31.      Betrokkene is van mening dat partijen in een civielrechtelijk dispuut alle vrijheid hebben om binnen de grenzen van de wet afspraken te maken die het geschil oplossen. De ontbindende voorwaarde als opgenomen in de vaststellingsovereenkomst komt volgens haar niet in strijd met de wet.

5.32.      De Accountantskamer is van oordeel dat het partijen inderdaad vrijstaat, gelet op het beginsel van partijautonomie, te beslissen of zij een bepaald contractueel beding aangaan die de minnelijke regeling ongedaan maakt in het geval de Accountantskamer de klacht toch inhoudelijk beoordeelt. Dat is niet in strijd met het recht. Het is in de ervaring van de Accountantskamer ook niet ongebruikelijk. Deze klacht is daarom ongegrond.

Tot slot

5.33.      Beide klachten zullen (in al hun klachtonderdelen) ongegrond worden verklaard.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachten met kenmerk 21/925 Wtra AK en 21/1525 Wtra AK ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en C.M. Verdiesen AA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2022.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.