ECLI:NL:TACAKN:2022:21 Accountantskamer Zwolle 22/853 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2022:21
Datum uitspraak: 20-05-2022
Datum publicatie: 20-05-2022
Zaaknummer(s): 22/853 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Verzoek tot wraking van een lid van de Accountantskamer.

UITSPRAAK van 20 mei 2022 in de zaak met nummer 22/853 Wtra AK betreffende het op

19 mei 2022 ontvangen wrakingsverzoek in de zaken met nummers 21/2170, 21/2171, 21/2172 en 21/2173 Wtra AK van

MR. DRS. X1

X2

DRS. X3

registeraccountants

X4

voorheen registeraccountant

V E R Z O E K E R S

advocaat: mr. M.A.M. Euverman te Amsterdam

in de klachtprocedure van

A

B

te [woonplats1]

K L A G E R S

t e g e n

MR. DRS. X1

X2

DRS. X3

registeraccountants

X4

voorheen registeraccountant

B E T R O K K E N E N

advocaat: mr. M.A.M. Euverman te Amsterdam

1. De procedure

1.1. [X1] RA, [X2] RA, [X3] RA en [X4] (hierna: verzoekers) hebben per brief van 19 mei 2022 een verzoek tot wraking ingediend van mr. [Y], lid van de kamer die de klacht in de zaken met nummers 21/2170, 21/2171, 21/2172 en 21/2173 Wtra AK behandelt.

1.2. Mr. [Y] heeft op 19 mei 2022 een verweerschrift ingediend.

1.3. Het verzoek is behandeld op de openbare zitting van 20 mei 2022. [X4] is verschenen, bijgestaan door mr. Euverman. Mr. [Y] is ook verschenen.

2. De feiten

2.1. Op 19 mei 2020 hebben [A] en [B] (hierna: klagers) een klacht ingediend tegen een andere accountant. Deze klacht had betrekking op het onderzoek van deze accountant naar de afhandeling van de door klagers gemelde misstanden bij hun werkgever (zaaknummer 20/1009 Wtra AK). Bij uitspraak van 12 februari 2021 is deze klacht gedeeltelijk gegrond verklaard.

2.2. Op 13 december 2021 hebben klagers een klacht tegen verzoekers ingediend. Deze klacht houdt verband met de afhandeling van een door klagers ingediende klacht bij het Instituut van Internal Auditors Nederland (hierna IIA), de beroepsvereniging van Internal Auditors in Nederland, waaraan verzoekers verbonden zijn (geweest).

2.3. Op 22 februari 2022 is aan verzoekers meegedeeld dat de mondelinge behandeling van de klacht zal plaatsvinden op 20 mei 2022 om 10.30 uur, waarbij de samenstelling van de behandelend kamer is meegedeeld. Op 12 april 2022 is een wijziging in de samenstelling van de behandelend kamer aan verzoekers doorgegeven. In beide brieven staat dat mr. [Y] deel uitmaakt van de behandelend kamer.

3. Het wrakingsverzoek

3.1. Verzoekers hebben op 19 mei 2022 een wrakingsverzoek ingediend. Verzoekers hebben aangevoerd dat mr. [Y] als voorzitter betrokken is geweest bij de eerdere klacht van klagers (zaaknummer 20/1009 Wtra AK). Hierdoor heeft hij volgens verzoekers kennis van dit dossier en zal zijn oordeel niet alleen worden gevormd door de dossierstukken van de lopende zaak, althans is die schijn gewekt. Daarbij hebben verzoekers erop gewezen dat klagers een klacht hebben ingediend bij het IIA naar aanleiding van een conceptmemo van een internal auditor uit 2015. Dit memo zit ook in het dossier van de eerdere klacht. Ook is er naar aanleiding van de mondelinge behandeling van de eerdere klacht een artikel in het NRC verschenen, waarin is ingegaan op dit memo. Volgens verzoekers is daarom de onpartijdigheid van mr. [Y] in het geding.

4. De standpunt van mr. [Y]

4.1. Mr. [Y] heeft niet berust in het wrakingsverzoek. Mr. [Y] heeft naar voren gebracht dat het conceptmemo van de internal auditor geen rol heeft gespeeld bij de behandeling van en de beslissing op de eerdere klacht van klagers. Over dit memo is in de eerdere zaak geen oordeel gegeven. Daarom is volgens hem geen sprake van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid kan worden afgeleid.

5. De gronden van de beslissing

Omtrent het wrakingsverzoek overweegt de wrakingskamer het volgende.

5.1. Op grond van artikel 34 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) kan de voorzitter of elk van de leden die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de Accountantskamer schade zou kunnen lijden. Bij de behandeling van het verzoek zijn de artikelen 513 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 513, eerste lid, Sv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In jurisprudentie van wrakingskamers in andere rechtsdomeinen wordt dit zodanig uitgelegd, dat een wrakingsverzoek onverwijld na kennisneming van de feiten en omstandigheden waarop het berust, moet worden ingediend.

5.2. In artikel 20, vijfde lid, van het Procesreglement Accountantskamer 2015 is bepaald dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan vóór de einduitspraak en zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten of omstandigheden de verzoeker bekend zijn geworden.

5.3. Verzoekers hebben op 19 mei 2022 hun wrakingsverzoek ingediend, terwijl zij al op 22 februari 2022 op de hoogte zijn gesteld van het feit dat mr. [Y] deel zou uitmaken van de behandelend kamer. Daarom rijst de vraag of verzoekers hun wrakingsverzoek wel onverwijld hebben ingediend. De wrakingskamer zal de beantwoording van deze vraag echter in het midden laten, omdat het wrakingsverzoek ook op grond van het onderstaande afgewezen moet worden.

5.4. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.

Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.

5.5. De door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden zien op het feit dat de lopende procedure betrekking heeft op een conceptmemo van een internal auditor en dat dit memo zich ook bevindt in het dossier van de eerdere klacht van klagers. Het enkele feit dat een dossierstuk ook deel uitmaakt van een ander dossier, waardoor de rechter mogelijk kennis heeft van omstandigheden die niet uit het procesdossier blijken, levert echter geen aanwijzing op voor de vrees dat bij mr. [Y] sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoekers. Het is immers bij uitstek de taak van een rechter om een beslissing te baseren op de grondslag van het procesdossier.


5.6. Een grond voor wraking zou kunnen zijn dat de rechter in een eerdere uitspraak een oordeel heeft gegeven over de rol of betrokkenheid van de verzoekers. Van een dergelijk oordeel is echter geen sprake geweest. Daarbij is in aanmerking genomen dat mr. [Y] heeft verklaard dat in de eerdere klacht geen oordeel is gegeven over het conceptmemo, wat door mr. Euvermans op de zitting ook is erkend. Dat er in het NRC een artikel is verschenen waarin is ingegaan op dit conceptmemo en mr. [Y] dit artikel mogelijk heeft gelezen, leidt niet tot een ander oordeel. Dit artikel is immers geen onderdeel van het procesdossier en houdt op geen enkele wijze verband met de behandeling van de vorige zaak door mr. [Y]. Een vooringenomenheid of partijdigheid kan daaruit in ieder geval niet worden afgeleid.

5.7. Gelet op het voorgaande komt de wrakingskamer tot de conclusie dat de door verzoekers aangedragen gronden het verzoek niet kunnen dragen. Het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

6. De beslissing

De Accountantskamer:

  • wijst het verzoek tot wraking af.

Aldus beslist door mr. J.N. Bartels, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijk lid) en

T.A. Verkade RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.