ECLI:NL:TACAKN:2022:20 Accountantskamer Zwolle 21/1045 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2022:20
Datum uitspraak: 20-05-2022
Datum publicatie: 20-05-2022
Zaaknummer(s): 21/1045 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Partijen in een civiele procedure hebben een accountant ingeschakeld om onderzoek te doen naar de financiën van een vennootschap onder firma. Volgens klaagster heeft de accountant zijn opdracht niet goed en niet tijdig uitgevoerd. Verder zou de accountant niet op haar brieven en telefoontjes hebben gereageerd en zouden zijn declaraties buitensporig zijn. De klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard, omdat klaagster haar verwijten onvoldoende heeft onderbouwd en niet aannemelijk heeft gemaakt. Klaagster is in haar klacht die ziet op buitensporig declareren niet-ontvankelijk verklaard, omdat het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor Geschillen is voorbehouden om tussen partijen bindend te oordelen over civielrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 20 mei 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 28 juni 2021 ontvangen klacht met nummer 21/1045 Wtra AK van

X B.V.

gevestigd te [plaats1]

K L A A G S T E R

gemachtigde: [A] te [plaats2]

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats3]

B E T R O K K E N E

advocaten: mr. C.M. Harmsen en mr. P. Jahan te Amsterdam

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het aanvullende klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • een brief van 19 januari 2022 van betrokkene met als bijlage productie 38
  • een brief 27 januari 2022 van klaagster met een bijlage
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 31 januari 2022. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] (hierna: [A]). Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.             De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is werkzaam bij [BV1] te [plaats3] (hierna: [BV1]).

2.2.        Klaagster en [BV2] (hierna: [BV2]) waren beiden vennoot van [vof1] (hierna: [vof1]). Tussen de vennoten is een geschil ontstaan. In verband daarmee hebben klaagster en [vof1] een kort geding aangespannen tegen [B], [C] (hierna: de heren [BC]), [BV2] en [BV3] (hierna: [D.c.s.). Bij de behandeling van het kort geding op 15 september 2020 zijn partijen het volgende overeengekomen:

“De advocaten van partijen zullen op korte termijn na overleg een registeraccountant aanzoeken die opdracht krijgt namens de vof om alle financiën van de vof te onderzoeken. Hij/zij dient uiterlijk 15 november 2020 zijn/haar rapport gereed te hebben. Alle partijen zullen medewerking verlenen aan het verstrekken van de informatie die de accountant nodig heeft voor het onderzoek”. 

Deze afspraak is vastgelegd in een door alle partijen ondertekend proces-verbaal.

2.3.        De achterliggende partijen bij het civiele geschil zijn klaagster en [BV2]. Daarom zullen zij verder gezamenlijk als de partijen worden aangeduid. Partijen hebben [BV1] benaderd om de opdracht uit te voeren. Betrokkene, verantwoordelijk voor de opdracht, heeft partijen op 12 oktober 2020 een concept-opdrachtbevestiging toegezonden en hen gevraagd een overleg in te plannen om te komen tot het vastleggen van de onderzoeksvragen. Omdat partijen dit niet zinvol achtten, heeft betrokkene het concept gewijzigd en de opdracht als volgt geformuleerd:

“Doe onderzoek naar alle financiën van de VOF.

Het onderzoek zal zich in elk geval richten op de aangehaalde zaken in de dagvaarding van
7 september 2020, bij partijen genoegzaam bekend. Partijen zijn het erover eens dat het onderzoek zich niet beperkt tot enkel de financiële administratie van [vof1]. Ook zaken buiten de financiële administratie van [vof1] kunnen onderdeel zijn van het onderzoek als dat nodig is om helderheid te verschaffen in de financiën van de VOF. In ieder geval zal de bankrekening van [bank1] met bankrekeningnummer [nummer] betrokken worden in het onderzoek. Op basis van bevindingen kan het onderzoek verder worden uitgebreid naar entiteiten en bankrekeningen buiten de VOF. Partijen zeggen toe volledig mee te werken aan het verschaffen van toegang tot de gewenste informatie. Daar waar de informatie geen onderdeel uitmaakt van de administratie van VOF [vof1] zal deze informatie vertrouwelijk worden verstrekt aan ondergetekende. Ondergetekende kan over deze informatie beschikken, de informatie in zijn dossier opnemen en over de informatie rapporteren, maar deze informatie niet aan de wederpartij en/of derden verstrekken. Ondergetekende bepaalt de wijze waarop de gewenste informatie ontsloten moet worden. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om hun visie op de aangehaalde zaken in de dagvaarding onderbouwd met documenten toe te lichten tijdens een per partij te plannen hoorzitting/bespreking. Wij zullen daarnaast zelfstandig onderzoek doen naar de financiën van de VOF”

Partijen hebben namens [vof1] met de opdracht (hierna: de Opdracht) ingestemd, waarna betrokkene deze op 21 oktober 2020 schriftelijk heeft bevestigd.

2.4.        Betrokkene is de werkzaamheden gestart door het voeren van gesprekken met [A] en de heren [BC]. Ook heeft hij gesproken met [E] RB ([E]), mede-eigenaar van [BV4], het administratiekantoor dat werkzaam is voor [vof1].

Betrokkene heeft verder informatie opgevraagd en bestudeerd, waaronder (concept) jaarrekeningen en de administratie. Op 23 december 2020 heeft betrokkene een eerste conceptrapportage aan partijen toegezonden. In de begeleidende mail schrijft betrokkene:

“Nog een aantal vragen staan open. In de rapportage heb ik getracht dit zo duidelijk mogelijk aan te geven. Ik wil vragen om de benodigde informatie aan te leveren en/of de openstaande vragen te beantwoorden zodat we dat deel kunnen afwerken.

Graag ontvang ik jullie opmerkingen en aanvullingen op onze bevindingen onderbouwd met stukken. Ik wil jullie verzoeken om uiterlijk op 15 januari 2021 jullie schriftelijke reactie aan mij te doen toekomen met het verzoek de reactie gelijktijdig aan de wederpartij te verstrekken. Daarna zullen wij de definitieve rapportage uitbrengen.

Ik ben tot 4 januari 2021 niet aanwezig en zal gedurende die periode mijn mail niet lezen”.

2.5.        Op 28 december 2020 heeft klaagster een e-mail gestuurd met de volgende tekst:

“Ondanks uw mededeling dat u tot 15 januari afwezig bent verzoek ik u mij te bellen op mijn mobiele nummer vandaag of morgen”.

Op 30 december 2020 heeft klaagster betrokkene laten weten naast het telefonisch contact ook op 11 januari 2021 met betrokkene op diens kantoor een overleg te willen hebben. Bij e-mail van 4 januari 2021 heeft betrokkene klaagster gevraagd om in eerste instantie schriftelijk te reageren, waarna hij zal bezien of een mondelinge toelichting gewenst is.

Op 5 januari 2021 heeft klaagster betrokkene haar opmerkingen gezonden. Betrokkene heeft klaagster bij e-mail van 12 januari 2021 laten weten dat hij de opmerkingen van [BV2] nog afwacht alvorens te beslissen of een mondelinge toelichting noodzakelijk is.

Klaagster heeft vervolgens bij e-mail van 13 januari 2021 aangedrongen op een overleg op 15 januari 2021 en betrokkene gevraagd naar welke nog ontbrekende stukken hij in zijn e-mail van 23 december 2020 verwijst. Betrokkene heeft klaagster bij e-mail van 14 januari 2021 laten weten dat een overleg op 15 januari niet mogelijk is. Verder heeft betrokkene in die e-mail toegelicht welke informatie nog ontbreekt. Klaagster heeft betrokkene vervolgens bij e-mail van 15 januari 2021 meegedeeld dat betrokkene in de week erop een schriftelijke reactie kan verwachten. In die e-mail verzoekt zij betrokkene om daarop te wachten alvorens een definitief rapport op te stellen.

[BV2] heeft per e-mail van 15 januari 2021 aan klaagster en betrokkene laten weten niet in te stemmen met een eenzijdige afwijking van de termijnen en betrokkene verzocht om over te gaan tot het opmaken van een eindrapport.

Op 18 januari 2021 deelt betrokkene partijen mede dat hij klaagster toestaat tot uiterlijk
22 januari 2021 te reageren op het concept-rapport.

Bij brief van 20 januari 2021 heeft klaagster haar reactie op het conceptrapport aan betrokkene gezonden. Hierin wordt opnieuw gevraagd een en ander mondeling te mogen toelichten.

Na een nadere uitwisseling van stukken en standpunten heeft op 1 februari 2021 een digitaal overleg plaatsgevonden, waaraan door partijen en betrokkene is deelgenomen. Op verzoek van klaagster was [E] daar niet bij aanwezig. Tijdens het overleg zijn afspraken gemaakt over de aanvulling van het concept-rapport en de nog openstaande facturen van [BV1].

2.6.        Op 12 februari 2021 heeft betrokkene partijen laten weten dat hij de op 1 februari 2021 afgesproken streefdatum voor het afronden van het rapport niet gaat halen, omdat hij de toegezegde informatie van [E] niet heeft ontvangen. Hij zal alle besproken punten verwerken en een aangepast concept versturen, waarop partijen tot 20 februari 2021 kunnen reageren. Op 15 februari 2021 heeft betrokkene partijen een tweede concept-rapport gestuurd.

Op 17 februari 2021 heeft klaagster aan betrokkene een e-mail gestuurd waarin zij heeft laten weten dat het concept niet voldoet aan de verwachtingen en afspraken zoals die voortvloeien uit de Opdracht en zoals die zijn gecommuniceerd tijdens de videobespreking van 1 februari 2021. De bezwaren tegen het concept-rapport zijn door klaagster inhoudelijk toegelicht. Op
22 februari 2021 heeft klaagster betrokkene bij e-mail laten weten dat de voortgang om te komen tot een definitief rapport kan worden bepaald, nu [BV2] niet meer heeft gereageerd op het concept. Klaagster stelt een overleg voor. Bij e-mail van 23 februari 2021 heeft betrokkene aan klaagster bevestigd dat [BV2] inderdaad nog niet heeft gereageerd. Betrokkene heeft in die
e-mail eveneens gereageerd op de door klaagster in haar e-mail van 17 februari 2021 naar voren gebrachte stellingen en verwijten. Hij stelt in zijn e-mail verder dat het door klaagster voorgestelde overleg bij voorkeur in aanwezigheid van alle partijen dient plaats te vinden.

Op 24 februari 2021 heeft klaagster betrokkene per e-mail laten weten dat de reactie van betrokkene van 23 februari 2021 op zijn e-mail van 17 februari 2021 verhelderend is. Zij verwoordt in die e-mail enkele van de conclusies van betrokkene en vraagt of zij die juist heeft begrepen. Op 25 februari 2021 heeft betrokkene daarop inhoudelijk gereageerd.

2.7.        Op 5 maart 2021 heeft overleg plaatsgevonden tussen betrokkene, klaagster en [BV2]. Tijdens dit overleg zijn afspraken gemaakt over het definitief maken van het rapport.

Diezelfde dag heeft klaagster betrokkene per brief meegedeeld van mening te zijn dat hij de opdracht niet juist heeft uitgevoerd en dat deze wordt beëindigd met het verzoek de openstaande declaraties te crediteren.

Betrokkene heeft vervolgens [BV2] bij e-mail van 8 maart 2021 gevraagd om haar standpunt over beëindiging van de opdracht terwijl die nog niet is voltooid. [BV2] heeft betrokkene op

9 maart 2021 meegedeeld dat zij, alvorens te reageren, de uitkomst van het kort geding van die dag zal afwachten. Op 13 maart 2021 laat [BV2] betrokkene weten dat zij de opdracht niet wil intrekken en dat zij betrokkene verzoekt om tot een eindrapportage te komen.

In zijn e-mail van 15 maart 2021 heeft betrokkene partijen het volgende geschreven:

“[BV1] schort haar werkzaamheden ten behoeve van de door [vof1] aan haar verstrekte opdracht zoals bevestigd in de opdrachtbevestiging van 21 oktober 2020 op tot dat er een eensluidende instructie namens [vof1], een rechterlijk oordeel of een daarmee vergelijkbare instructie is om deze werkzaamheden af te ronden dan wel te beëindigen. Pas wanneer er een dergelijke instructie tot het afronden van onze werkzaamheden is ontvangen, zullen wij ook ingaan op de inhoud van de brief van mr. [F] van 5 maart 2021.”

Bij brief van 24 maart 2021 herhaalt klaagster haar verzoek om de openstaande facturen te crediteren en een voorstel te formuleren dat recht doet aan de Opdracht.

Op 30 maart 2021 reageert betrokkene uitvoerig op de brief van klaagster van 5 maart 2021. Verdere correspondentie heeft niet meer plaatsgevonden.

3.             De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:

1. betrokkene heeft de Opdracht niet volgens de afspraak uitgevoerd;

2. betrokkene heeft bij de uitvoering van de Opdracht concrete fouten gemaakt;

4. betrokkene heeft niet op brieven en telefoontjes van klaagster gereageerd;

7. betrokkene heeft de werkzaamheden niet tijdig uitgevoerd;

11. betrokkene heeft buitensporig gedeclareerd.

4.             De beoordeling

4.1.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.        Het is in beginsel aan klaagster om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ontvankelijkheid

4.3.        Op de zitting heeft betrokkene gesteld dat klaagster in haar klachten niet ontvankelijk is. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft betrokkene het volgende aangevoerd.

Zijn opdracht was om “alle financiën” van [vof1] te onderzoeken, zodat de rechtbank op basis daarvan vervolgens een oordeel zou kunnen vellen over de door klaagster tegen [D.c.s.] ingestelde vorderingen. Betrokkene heeft bij de uitvoering van de opdracht dus feitelijk werkzaamheden uitgevoerd die vergelijkbaar zijn met de rol van een deskundige in een gerechtelijke procedure of die van een bindend adviseur. Uit de jurisprudentie van de Accountantskamer en het College van Beroep voor het bedrijfsleven volgt dat indien een accountant een dergelijke rol vervult, slechts in uitzonderlijke gevallen ruimte is voor tuchtrechtelijk ingrijpen.

Verder heeft betrokkene aangevoerd dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk is omdat uit het klaagschrift onvoldoende duidelijk is welke verwijten hem worden gemaakt en waartegen hij zich moet verweren.

4.4.        Met betrekking tot dit verweer van betrokkene overweegt de Accountantskamer het volgende.

Tijdens de kort-gedingzitting zijn partijen overeengekomen dat zij een registeraccountant de opdracht zullen geven om namens [vof1] alle financiën van die vennootschap te onderzoeken. Er is dus geen sprake van een door de rechtbank benoemde deskundige en er is ook geen sprake van een vonnis waarin door de rechter de punten zijn vermeld waarover het oordeel van een deskundige wordt gevraagd. Het was juist aan partijen overgelaten om aan de inhoud van het onderzoek en aan de onderzoeksvragen vorm te geven. Verder blijkt uit de hiervoor onder 2.2. geciteerde tekst van de tussen partijen gesloten overeenkomst niet dat partijen de bedoeling hebben gehad om zich te binden aan de uitkomst van het door de accountant uit te voeren onderzoek. Afgezien van vorenstaande staat, ook als wel sprake zou zijn geweest van een door de rechter gegeven opdracht tot het uitbrengen van een deskundigenbericht of een opdracht tot het geven van een bindend advies, dat feit in beginsel niet aan de ontvankelijkheid van een klager in zijn een klacht in de weg. 

De Accountantskamer verwerpt de stelling van betrokkene dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat uit het klaagschrift onvoldoende duidelijk zou volgen welke verwijten hem worden gemaakt en waartegen hij zich moet verweren. In de bijlage bij het aanvullend klaagschrift van 6 juli 2021 worden immers zeven concrete gevallen genoemd waarin door betrokkene volgens klaagster fouten zijn gemaakt. Daarnaast heeft de Accountantskamer, zoals blijkt uit de hiervoor onder 3.1 genoemde weergave van de klachten, uit het klaagschrift en het aanvullend klaagschrift nog vier voldoende duidelijk omschreven klachten kunnen destilleren.

Gelet op het vorenstaande dient het verweer van betrokkene dat klaagster in haar klachten niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, te worden verworpen.

Klachtonderdeel a: betrokkene heeft de Opdracht niet volgens de afspraak uitgevoerd.

4.5.        Uit de toelichting die klaagster ter zitting bij dit klachtonderdeel heeft gegeven, blijkt dat zij had verwacht dat de opdracht die aan betrokkene is verstrekt zou resulteren in een stakingsbalans/eindbalans, zodat duidelijk zou worden welke bedragen ieder van de vennoten nog aan de vennootschap verschuldigd zou zijn. Volgens klaagster moet dit betrokkene ook duidelijk zijn geweest, want dat was de reden waarom klaagster het onder 2.2. genoemde kort geding is begonnen. Bovendien is in de e-mail van 5 januari 2021 van klaagster aan betrokkene en in de brief van 20 januari 2021 van de advocaat van klaagster aan betrokkene nogmaals duidelijk aangegeven wat de bedoeling van de Opdracht was. Uiteindelijk heeft de aan betrokkene verstrekte opdracht niet in een stakingsbalans/eindbalans geresulteerd, zodat klaagster alsnog aan een ander accountantskantoor de opdracht heeft moeten geven om die balans op te maken.

4.6.        Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft klaagster uit het oog verloren dat het hier niet gaat om een eenzijdig door haar aan betrokkene gegeven opdracht, maar om een gezamenlijke, door alle bij het kort geding betrokken partijen, aan betrokkene gegeven opdracht. Betrokkene diende zich daarom aan die opdracht te houden en kon daar niet enkel op instigatie van klaagster een nadere of andere invulling aan geven. In de Opdracht, waarmee alle betrokken partijen hebben ingestemd, wordt geen melding gemaakt van het opstellen van een stakings- of slotbalans. Het feit dat betrokkene een dergelijke balans niet heeft opgemaakt, valt hem dan ook niet te verwijten.  Het feit dat klaagster kennelijk andere verwachtingen bij de aan betrokkene  gegeven opdracht had, maakt dit niet anders.

Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b: betrokkene heeft bij de uitvoering van de Opdracht een aantal concrete fouten gemaakt.

4.7.        De fouten die betrokkene volgens klaagster heeft gemaakt zijn de volgende:

11. de autokosten van de Audi zijn op de privé rekening-courant van [A] geboekt, maar deze auto stond nooit op zijn naam. Deze boeking is zonder controle overgenomen van de frauduleuze boekhouder;

12. er is een fout gemaakt bij een overboeking van een klant ([G]) ter hoogte van                  € 145.039,57 en deze is, hoewel daar tweemaal om is gevraagd, veel later en zonder excuses gecorrigeerd;

14. slechts een deel van de frauduleuze privé-boekingen is onderzocht en juist gerubriceerd. Dit is niet conform de Opdracht;

17. er is niet gekeken naar de juiste management-fee en de rekening courantverhouding van [BV2] is niet in detail verstrekt;

21. er is omzet weggesluisd via een entiteit van [BV2] ([handelsonderneming]) en dat heeft betrokkene niet gezien;

26. er is niet gekeken naar de originele jaarrekeningen van [vof1], maar naar versies die door de frauderende boekhouder [BV4] zijn aangepast. Ook zijn boekingen met betrekking tot huur en een auto meegenomen in de privé-opnames, terwijl betrokkene weet dat die niet correct zijn;

32. op pagina 15-16 van het concept-rapport van 23 december 2020 staat dat er in 2020 door [vof1] geen kosten voor [G] zijn betaald, terwijl dat wel zo is.

4.8.        De Accountantskamer zal hieronder de door klaagster gestelde fouten één voor één aan de hand van de door betrokkene gegeven reacties behandelen.

4.9.        a. De autokosten van de Audi.

Klaagster heeft gesteld dat alle kosten van een Audi met het kenteken [nummer] ten onrechte ten laste van de  privé-rekening-courantverhouding van [A] met [vof1] zijn gebracht.

Betrokkene heeft, zakelijk weergeven, het volgende gesteld. De kosten van de Audi zijn niet door hem, maar door [vof1] in de kapitaalrekening van klaagster verwerkt. Klaagster heeft dit onderwerp pas voor het eerst tijdens de bespreking van het tweede concept-rapport op 5 maart 2021 naar voren gebracht. Tijdens die bespreking heeft de heer [C] medegedeeld dat die auto van een ex-werknemer was en dat de kosten dus ten onrechte ten laste van de kapitaalrekening van klaagster waren gebracht. Aan de hand van die informatie heeft betrokkene zijn rapportage op dit punt aangepast.
Deze gang van zaken is door klaagster niet weersproken. De onjuistheid ten aanzien van de boeking van de kosten van de Audi is dus in het traject van hoor- en wederhoor, dat daar ook voor bedoeld is, hersteld. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake.

4.10.      b. Gemaakte fout bij een overboeking van een klant ([G])

Klaagster heeft gesteld dat betrokkene een fout heeft gemaakt bij een boeking (€ 145.039,75) van een klant [G]. Deze fout heeft betrokkene, zelfs nadat klaagster hem daar twee keer op gewezen had, niet hersteld. Eerst nadat klaagster betrokkene een kopie-overmaking had gestuurd is de fout door betrokkene, zonder excuses, hersteld.

4.11.      Betrokkene heeft bevestigd dat informatie die klaagster hem op dit punt in het kader van hoor- en wederhoor naar aanleiding van het tweede conceptrapport heeft verstrekt, heeft geleid tot een aanpassing van dat rapport. Betrokkene heeft gesteld dat er geen sprake was van een fout, maar dat in eerste instantie is gerapporteerd vanuit de omzetverantwoording en in de latere rapportage vanuit de banktransacties. Dit heeft echter geen gevolgen gehad voor de bevindingen in het rapport. Ten onrechte heeft betrokkene dit in eerste instantie als een fout toegegeven maar later weer ingetrokken zodat excuses ook niet nodig waren.

De door betrokkene geschetste gang van zaken is door klaagster niet weersproken. Wellicht had betrokkene een en ander beter met klaagster kunnen communiceren, maar er is naar het oordeel van de Accountantskamer geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

4.12.      c. Het slechts ten dele onderzoeken van de frauduleuze privé boekingen en het juist rubriceren daarvan
Volgens klaagster heeft betrokkene van de door [A] geconstateerde onjuiste privé- overmakingen van in totaal € 1.752.744,-- slechts € 1.538.825,-- bekeken en juist gerubriceerd. Voor een bedrag van in totaal € 213.919,-- heeft betrokkene dat echter niet gedaan, hoewel hij daar door [A] wel op gewezen is.

4.13.      Betrokkene heeft gesteld dat hij deze klacht niet begrijpt. De banktransacties sluiten op een bedrag van € 1.538.825,-- en dat bedrag komt ook overeen met een in een door klaagster bij de dagvaarding in de kort-gedingprocedure overgelegde productie.
Met betrokkene is de Accountantskamer van oordeel dat deze klacht zonder nadere toelichting, die door klaagster niet gegeven is, onbegrijpelijk is.

4.14.      d. Het niet constateren van te veel betaalde management-fee en de rekening courantverhouding van [BV2] is niet in detail verstrekt

Klaagster heeft gesteld dat in de juiste jaarrekeningen de juiste verhouding staat: € 10.000,-- en
€ 15.000,-- per maand en dat dit ook staat in de managementovereenkomst die aan betrokkene is gezonden. Volgens klaagster is dit in het geheel niet meegenomen in rapportages van betrokkene.
 

4.15.      Betrokkene heeft aangevoerd dat de stellingen van klaagster op dit punt voor hem niet duidelijk zijn. Volgens betrokkene heeft klaagster niet duidelijk gemaakt wat zij bedoelt met de juiste jaarrekeningen en de juiste verhouding. Verder heeft betrokkene gesteld dat hij, overeenkomstig de Opdracht heeft gerapporteerd over de feitelijk verwerking van de management-fee door [vof1] en dat het niet tot de Opdracht behoorde om een oordeel te geven over de (juridische) juistheid van de managementovereenkomst en de verwerking daarvan in de administratie.
Naar het oordeel van de Accountantskamer is de klacht van klaagster, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet voldoende duidelijk. Met name is niet duidelijk wat klaagster bedoelt met de “juiste” jaarrekeningen. Met betrokkene is de Accountantskamer verder van oordeel dat uit de Opdracht niet blijkt dat betrokkene onderzoek had moeten doen naar de inhoud van de managementovereenkomst.

4.16.      Volgens klaagster zou de rekening-courantadministratie van klaagster wel zijn gemaakt, maar is die van [BV2] niet in detail verstrekt.

4.17.      Betrokkene heeft aangevoerd dat dit onjuist is. Hij heeft gedetailleerde informatie verstrekt over de kapitaalrekeningen van zowel klaagster als van [BV2]. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft betrokkene verwezen naar de bijlagen 7 en 8 bij de tweede concept-rapportage van 15 februari 2021.

De Accountantskamer stelt vast dat in die bijlagen, die door betrokkene als productie 33 bij zijn verweerschrift zijn overgelegd, inderdaad de door hem genoemde gedetailleerde informatie is opgenomen. Gelet hierop had het op de weg van klaagster gelegen om haar klacht nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten, zodat zij haar standpunt niet aannemelijk heeft gemaakt.

e. Betrokkene heeft niet gezien dat via [handelsonderneming] omzet is weggesluisd.

4.18.      Klaagster heeft gesteld dat in 2019 via [handelsonderneming] € 228.134 is weggesluisd en dat betrokkene dit had moeten constateren.

4.19.      Betrokkene heeft aangevoerd dat hij zich tegen dit klachtonderdeel niet kan verweren, omdat een nadere onderbouwing ontbreekt.

Met betrokkene is de Accountantskamer van oordeel dat dit klachtonderdeel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende is onderbouwd, zodat klaagster haar stelling niet aannemelijk heeft gemaakt.

f. Betrokkene heeft niet gekeken naar de originele jaarrekeningen van [vof1], maar naar versies die door de frauderende boekhouder [BV4] zijn aangepast. Ook zijn boekingen met betrekking tot huur en een auto meegenomen in de privé opnames, terwijl betrokkene  wist dat die niet correct zijn.

4.20.      Klaagster heeft gesteld dat betrokkene klakkeloos is overgestapt van de originele jaarrekeningen van [vof1] naar versies die zijn aangepast door de frauderende boekhouder ([BV4]) en dat daardoor de rekening courantverhoudingen erg afwijken van de realiteit. Verder verwijt zij betrokkene dat hij boekingen met betrekking tot huur en de auto bij de privé-opnames heeft meegenomen, terwijl hij wist dat dat niet juist was.

4.21.      Betrokkene heeft met betrekking tot de jaarrekeningen 2018 en 2019, zakelijk weergegeven, het volgende gesteld.

Bij de dagvaarding waren concept jaarrekeningen gevoegd. Van het administratiekantoor [BV4] heeft hij concept-jaarrekeningen van latere datum ontvangen. Hij heeft de verschillen tussen de jaarrekeningen niet uitgezocht, maar is uitgegaan van de concept jaarrekeningen 2018 en 2019 van latere datum, omdat daarin volgens [BV4] nog een aantal - inmiddels uitgezochte - vraagpunten waren verwerkt.

Betrokkene heeft in zijn rapportage melding gemaakt van de verschillen tussen de jaarrekeningen die bij dagvaarding waren genoemd en de door hem van [BV4] ontvangen latere jaarrekeningen.

In reactie op de stelling van klaagster met betrekking tot de boekingen van de huur en de auto heeft betrokkene aangevoerd dat die onjuist is en overigens door klaagster ook niet is onderbouwd.

4.22.      Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft klaagster onvoldoende toegelicht en onderbouwd waarom betrokkene uit had moeten gaan van de bij de dagvaarding gevoegde concept-jaarrekeningen en niet van de recentere door [BV4] aan betrokkene verstrekte jaarrekeningen. Haar stelling dat de recentere jaarrekeningen door [BV4] zouden zijn vervalst, heeft klaagster niet onderbouwd en dit is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Betrokkene  heeft in zijn rapportages bovendien uitdrukkelijk vermeld dat er sprake was van verschillen tussen de bij de dagvaarding gevoegde jaarrekeningen en de recentere jaarrekeningen die hij van [BV4] heeft gekregen.

Zonder nadere toelichting, die klaagster niet heeft gegeven, is het klachtonderdeel met betrekking tot de boekingen van de huur en de auto onbegrijpelijk. Voor zover het zou gaan om de onder rechtsoverweging 4.9. genoemde Audi met het kenteken [nummer], verwijst de Accountantskamer naar wat zij in  rechtsoverweging 4.9 met betrekking tot die auto heeft geoordeeld.

g. Op pagina 15-16 van het concept-rapport van 23 december 2020 staat dat er in 2020 door [vof1] geen kosten voor [G] zijn betaald, terwijl dat wel zo is

4.23.      Klaagster heeft gesteld dat er door [vof1] kosten voor [G] zijn gemaakt en dat dat blijkt uit een betaling van € 25.579,69 die op 7 februari 2020 aan Videma is verricht. Ter onderbouwing van haar stelling heeft klaagster als productie 12 bij haar aanvullend klaagschrift een bankafschrift van de [bank2] overgelegd. Volgens klaagster is het feit dat deze kosten door [vof1] zijn gemaakt in strijd met wat in paragraaf 5.9 op pagina 15 van het concept-rapport van 23 december 2020 wordt verklaard over de betaling van kosten door [vof1] in 2020.

4.24.      Betrokkene heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
In de door klaagster bedoelde passage op pagina 15-16 van het concept-rapport wordt niet gesproken over de betaling van kosten, maar over de verantwoording van kosten. Betrokkene heeft vastgesteld dat deze kosten niet als kosten zijn verantwoord in [vof1], maar dat dit via de kapitaalrekening van [BV2] is gelopen. De kosten zijn daarom niet door [vof1] betaald, maar door [BV2], via de kapitaalrekening van [BV2] bij [vof1]. Ter zitting heeft betrokkene dit nog nader toegelicht.

Gelet op het gemotiveerde verweer van betrokkene had het op de weg van klaagster gelegen om haar stelling nader te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan.

4.25.      Op grond van het vorenstaande komt de Accountantskamer tot de conclusie dat klachtonderdeel b op alle onderdelen ongegrond is.

Klachtonderdeel c:  betrokkene heeft niet op brieven en telefoontjes van klaagster gereageerd.

4.26.      Klaagster heeft gesteld dat betrokkene herhaaldelijk niet of laat reageerde op brieven die zij stuurde en dat hij ook niet terugbelde. In de brieven die klaagster stuurde heeft zij steeds duidelijk aangegeven welke werkzaamheden tot de Opdracht behoorden en wat zij van hem verwachtte. Steeds bleek dat betrokkene een groot aantal zaken, ondanks de duidelijke aanwijzingen van klaagster, niet had uitgezocht of juist werkzaamheden had verricht die niet tot de Opdracht behoorden.

4.27.      Betrokkene heeft in zijn verweerschrift en overgelegde bijlagen weergegeven hoe de communicatie tussen klaagster, betrokkene en [BV2] verlopen is. Hij betwist dat hij herhaaldelijk niet of pas laat op e-mails van klaagster heeft gereageerd.

4.28.      De Accountantskamer stelt vast dat uit de door betrokkene overgelegde producties blijkt dat hij in de periode van 12 oktober 2020 tot en met 19 februari 2021 ten minste 16 e-mails aan (de advocaten van) klaagster heeft gezonden. Uit een aantal van die e-mails blijkt dat hij voortvarend, soms zelfs binnen een uur, op de e-mails van (de advocaten van) klaagster heeft gereageerd. Verder hebben op 1 februari 2021 en 5 maart 2021 gesprekken plaatsgevonden waaraan klaagster, [BV2] en betrokkene hebben deelgenomen. Uit de e-mails blijkt verder dat betrokkene, als hij wegens zijn kerstvakantie of om een andere reden niet direct op berichten van partijen kon reageren, dit van tevoren aan partijen heeft laten weten.
Voor zover het juist zou zijn dat betrokkene niet met klaagster zou hebben gebeld, merkt de Accountantskamer op dat het ook niet de bedoeling van de Opdracht was dat betrokkene een partij eenzijdig in de gelegenheid zou stellen zijn standpunten met hem te bespreken of nadere afspraken over de door hem uit te voeren werkzaamheden te maken.

De Accountantskamer komt tot de conclusie dat betrokkene adequaat heeft gereageerd op brieven, mails en telefoontjes van klaagster.

Ook het feit dat betrokkene wellicht niet die werkzaamheden heeft verricht waarvan klaagster vond dat die tot de Opdracht behoorden of dat hij die werkzaamheden niet conform de wensen van klaagster heeft verricht, valt betrokkene niet te verwijten. Klaagster lijkt bij haar verwijten uit het oog te verliezen dat het niet ging om een eenzijdig door haar aan betrokkene verstrekte opdracht, maar om een opdracht van twee opdrachtgevers waarvan de inhoud door de betrokken partijen schriftelijk was vastgelegd. Het stond betrokkene daarom niet vrij om werkzaamheden op aanwijzingen van één van die partijen uit te voeren. Betrokkene heeft dat dan ook terecht niet gedaan en heeft zijn rug recht gehouden.

Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d: betrokkene heeft de werkzaamheden niet tijdig uitgevoerd

4.29.      Klaagster heeft gesteld dat uit de Opdracht blijkt dat is afgesproken dat betrokkene zijn werkzaamheden omstreeks 15 november 2020 zou hebben afgerond. In strijd met die afspraak vond eerst op 1 februari 2021 een eerste ontmoeting tussen klaagster, [BV2] en betrokkene plaats en was er zelfs op 15 februari 2021 nog geen sprake van een eindrapport, maar slechts van een tweede tussentijdse rapportage.

4.30.      Met betrekking tot dit verwijt heeft betrokkene het volgende gesteld.
In de opdrachtbevestiging van 21 oktober 2020 wordt niet gesproken van een afdwingbare opleverdatum van 15 november 2020, maar van een streven om op 15 november 2020 te rapporteren. In de opdrachtbevestiging is vastgelegd dat die streefdatum ambitieus is en dat betrokkene daarbij rekent op de volledige en snelle medewerking van partijen. Betrokkene is voortvarend te werk gegaan. Het feit dat de Opdracht niet op de streefdatum kon worden afgerond en dat een eerste concept-rapport eerst op 23 december 2020 kon worden verstrekt, is te wijten aan de trage informatievoorziening van de zijde van [BV2] en [BV4].

Betrokkene heeft bij partijen regelmatig aandacht gevraagd voor de vertraging die werd opgelopen als gevolg van het traag verstrekken van informatie en antwoorden op vragen. Hij was voor de uitvoering van de Opdracht afhankelijk van de medewerking van partijen. Indien klaagster ontevreden was geweest over de medewerking van [BV2] aan het onderzoek, dan had zij tegen hen bij de civiele rechter rechtsmaatregelen kunnen nemen. Dat heeft zij niet gedaan. Na het toezenden van het eerste concept-rapport is de vertraging vooral aan klaagster te wijten geweest. Zij wilde mondeling overleg, had nadere vragen en wenste nog een tweede bespreking.

4.31.      Op grond van de e-mails die betrokkene heeft overgelegd komt de Accountantskamer tot de conclusie dat hij voldoende voortvarend te werk is gegaan met het opvragen van de voor het onderzoek benodigde informatie. Hij heeft ook tijdig gerappelleerd indien hij door hem opgevraagde informatie nog niet had ontvangen. Uit een viertal e-mails in de periode van
4 november 2020 tot 4 december 2020, blijkt dat betrokkene  zijn opdrachtgevers regelmatig op de hoogte heeft gesteld van het feit dat er vertraging was bij het aanleveren van de informatie en dat dat zou leiden tot een latere afronding van de Opdracht. Verder heeft klaagster de stellingen van betrokkene dat de vertraging in de afronding van het onderzoek ná de oplevering van het eerste concept-rapport van 23 december 2020 voornamelijk aan klaagster te wijten was en dat klaagster geen rechtsmaatregelen genomen heeft om een snellere medewerking van [BV2] af te dwingen, niet of onvoldoende gemotiveerd betwist.

Gelet op het vorenstaande is de Accountantskamer van oordeel dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene zijn werkzaamheden niet tijdig heeft uitgevoerd.

Klachtonderdeel d is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel e: Betrokkene heeft buitensporig gedeclareerd.

4.32.      Klaagster heeft aangevoerd dat betrokkene de aan de uitvoering van de Opdracht verbonden werkzaamheden heeft ingeschat op € 15.000 terwijl hij uiteindelijk voor meer dan
€ 60.000 heeft gefactureerd.

4.33.      Ingevolge vaste rechtspraak van de Accountantskamer en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, is het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor Geschillen voorbehouden om tussen partijen bindend te oordelen over civielrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants. In het kader van een tuchtrechtelijke procedure kan alleen met succes over declaraties worden geklaagd indien een accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor een schending van het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep bepaalde aan de orde is. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw, indient.[1] Aangezien gesteld noch gebleken is dat deze situatie hier aan de orde is, is klaagster in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk.             

4.34.      De klachtonderdelen a tot en met d zullen ongegrond worden verklaard. Klaagster is in haar onder klachtonderdeel e geformuleerde klacht niet-ontvankelijk.

5.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a tot en met d ongegrond
  • verklaart klaagster met betrekking tot klachtonderdeel e niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. J.N. Bartels (rechterlijke leden) en C.M. Verdiessen AA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.  

_________                                                                                                       _________

secretaris                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten.

[1] ECLI:NL:CBB:2019:147