ECLI:NL:TACAKN:2022:16 Accountantskamer Zwolle 21/1583 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2022:16 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-04-2022 |
Datum publicatie: | 11-04-2022 |
Zaaknummer(s): | 21/1583 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht. Tweede klacht tegen een accountant die een Bibob-onderzoek heeft verricht. De accountant is in de eerste plaats verweten dat hij de op hem rustende geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden, omdat hij de niet-geanonimiseerde uitspraak van de Accountantskamer met betrekking tot de eerste klacht aan zijn gemachtigde heeft gegeven. Dit klachtonderdeel is ongegrond, omdat de gemachtigde kennis moet kunnen nemen van de volledige en niet geanonimiseerde uitspraak om toereikende bijstand te kunnen verlenen. Bovendien biedt het bepaalde in artikel 16 sub c van de VGBA de mogelijkheid om in het kader van een klachtprocedure vertrouwelijke informatie te gebruiken indien dat in die procedure van belang kan zijn. De accountant is daarnaast verweten dat hij erop uit was om klagers te beroven van rechtsbijstand, omdat hij aan klager 3 (die advocaat) heeft bericht dat hij een tuchtklacht zal indienen als hij zijn functie als advocaat van klagers niet neerlegt. Dit klachtonderdeel is ongegrond, omdat het de accountant vrijstaat om een tuchtklacht tegen deze klager in te dienen als hij meent dat de gedragregels voor advocaten door hem zijn overtreden. Ook de overige vier klachtonderdelen zijn ongegrond. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 11 april 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 27 september 2021 ontvangen klacht met nummer 21/1583 Wtra AK van
1. DE STICHTING X1
gevestigd te [plaats1]
2. DE B.V. X2
gevestigd te [plaats1]
3. MR. X3
te [plaats2]
K L A G E R S
advocaat: mr. D.J. van Schravendijk te Den Haag
t e g e n
Y
registeraccountant
kantoorhoudende te [plaats3]
B E T R O K K E N E
gemachtigde: [A] te [plaats2]
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het aanvullend klaagschrift van 28 oktober 2021 met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- de brief van klagers van 7 januari 2022 met bijlage
- de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2022. Klagers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. D.J. van Schravendijk. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde (beiden digitaal aanwezig via Teams).
2. De feiten
2.1. Betrokkene is sinds 1999 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.
2.2. Klager 3 is advocaat. Hij is daarnaast voorzitter en bestuurslid van klaagster 1 (hierna: de Stichting). Ook is hij directeur en enig aandeelhouder van klaagster 2 (hierna: de B.V.).
2.3. De Stichting was eigenaar van [kasteel1] (hierna: het kasteel) en van een aangrenzend perceel. Dit kasteel werd ter beschikking gesteld aan de B.V. De B.V. exploiteerde en verhuurde het kasteel aan derden.
2.4. Gedeputeerde Staten van [provincie1] (hierna: GS) hebben een onderzoek ingesteld op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) in verband met een aan de Stichting verstrekte subsidie.
2.5. Betrokkene heeft in het kader van het Bibob-onderzoek een persoonsgericht onderzoek naar klagers uitgevoerd en heeft op 17 mei 2021 gerapporteerd aan GS.
2.6. GS hebben (mede) op basis van het rapport van betrokkene op 14 juli 2020 besloten om de aan de Stichting verstrekte subsidie in te trekken en het subsidiebedrag terug te vorderen. De Stichting heeft daartegen bezwaar gemaakt
2.7. Betrokkene heeft zijn rapportage daarna op onderdelen aangepast.
2.8. Het Landelijk Bureau Bibob (LBB) heeft op 19 maart 2021 advies uitgebracht aan GS. Volgens het LBB is er met betrekking tot de subsidieverlening aan de Stichting geen sprake van een ernstig gevaar.
2.9. GS hebben nog geen beslissing genomen op het bezwaar van de Stichting.
2.10. Klagers hebben op 18 januari 2021 een eerste tuchtklacht tegen betrokkene ingediend bij de Accountantskamer. Deze klacht is geregistreerd onder zaaknummer 21/103 Wtra AK. Bij uitspraak van 30 augustus 2021 is deze klacht gegrond verklaard en is betrokkene de maatregel van berisping opgelegd, omdat betrokkene klagers niet voorafgaand aan het uitbrengen van de onder 2.6 genoemde rapportage had gehoord en de rapportage een aantal onjuistheden bevatte.
2.11. Klagers hebben betrokkene aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade.
2.12. De gemachtigde van betrokkene heeft bij brief van 20 september 2021 het volgende aan klager 3 bericht:
“(…) Met betrekking tot de aansprakelijkheidstelling is cliënt van mening dat u het nodige tuchtrechtelijk valt te verwijten. Cliënt verwijst in dat verband onder meer naar de recente uitspraak van het Hof van Discipline van eerder dit jaar:
“Kennelijk ziet verweerder niet in dat hij door deze verstrengeling zijn beroep als advocaat voor de cliënt en de cliënte en de aan hen gelieeerde vennootschappen niet meer onafhankelijk kan uitoefenen omdat hij een eigen (en substantieel) belang heeft gekregen bij het wel en wee van zijn cliënten. (…)”
Gelet op het voorstaande komt het passsend en geboden voor dat u mij binnen vijf dagen na vandaag bericht dat u niet langer als advocaat (-gemachtigde) voor de betrokken partijen zal optreden. In het andere geval heeft cliënt mij gevraagd om de Deken te vragen om bemiddeling ter zake. (…)”
2.13. Op 30 september 2021 heeft de gemachtigde van betrokkene een brief gezonden aan het College van Procureurs-Generaal en gevraagd of betrokkene in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de Accountantskamer van 30 augustus 2021 de inhoud van het Bibob-onderzoek mag delen met zijn gemachtigde. Ook is in die brief de vraag voorgelegd of betrokkene gerechtigd is om de Accountantskamer en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in te lichten en bewijs te leveren aan de hand van gegevens en documenten, verkregen op grond van de Wet Bibob.
2.14. Betrokkene heeft op 4 oktober 2021 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Accountantskamer van 30 augustus 2021. Betrokkene laat zich daarbij bijstaan door zijn huidige gemachtigde.
2.15. De gemachtigde van betrokkene heeft in opdracht van het college van B & W van de gemeente [plaats1] een Bibob-onderzoek uitgevoerd met betrekking tot een aanvraag voor een omgevingsvergunning in verband met een andere bestemming voor het kasteel, te weten woonzorg voor ouderen.
3. De klacht
3.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klagers verwijten betrokkene het volgende:
a. betrokkene heeft de geheimhoudingsplicht geschonden;
b. betrokkene heeft zich schuldig gemaakt aan onrechtmatige en kwaadwillige interventies in lopende procedures;
c. betrokkene heeft ten onrechte aangifte gedaan bij het College van Procureurs-Generaal;
d. betrokkene heeft tegen beter weten in klagers in een kwaad daglicht gesteld;
e. betrokkene heeft het Openbaar Ministerie onjuist geïnformeerd;
f. betrokkene is zonder opdracht doorgegaan met het afgesloten onderzoek naar klagers.
4. De beoordeling
4.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
4.2. Klagers hebben eerst op de zitting naar voren gebracht dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan ontoelaatbare belangenverstrengeling, wat tot kwalijke gevolgen zou hebben geleid. Voor zover klagers dit hebben bedoeld als nieuw klachtonderdeel, zal de Accountantskamer dat in verband met de goede procesorde niet beoordelen. Betrokkene heeft namelijk geen gelegenheid gehad om zijn verweer daartegen voor te bereiden.
Klachtonderdeel a: schending geheimhoudingsplicht
4.3. Klagers verwijten betrokkene dat hij informatie uit het door hem verrichte Bibob-onderzoek met zijn gemachtigde heeft gedeeld. Tijdens de zitting hebben klagers toegelicht dat zij daarmee doelen op de uitspraak van de Accountantskamer van 30 augustus 2021. Omdat in deze uitspraak informatie staat over het Bibob-onderzoek en het door GS genomen besluit, had betrokkene deze uitspraak volgens klagers alleen geanonimiseerd aan zijn gemachtigde mogen geven.
Klagers hebben daarnaast aangevoerd dat betrokkene in hoger beroep gebruik heeft gemaakt
van vertrouwelijke informatie uit het Bibob-onderzoek dat zijn gemachtigde in opdracht
van de gemeente [plaats1] heeft uitgevoerd. Volgens klagers wist betrokkene dat zijn
gemachtigde deze informatie niet met hem mocht delen. Het gaat daarbij volgens klagers
(onder andere) om de overeenkomst met betrekking tot de verkoop van het kasteel, waarin
ook de koopprijs staat vermeld.
4.4. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene het recht heeft om zich (ook)
in hoger beroep bij het CBb te laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde
hoeft geen advocaat te zijn. Om toereikende bijstand te kunnen verlenen, moet de gemachtigde
van betrokkene kennis kunnen nemen van de volledige en niet geanonimiseerde uitspraak
van de Accountantskamer. Alleen al om deze reden moet worden geconcludeerd dat betrokkene
door het verstrekken van de niet-geanonimiseerde uitspraak aan zijn gemachtigde de
op hem rustende geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden.
Bovendien biedt het bepaalde in artikel 16 sub c van de VGBA betrokkene de mogelijkheid
om in het kader van een klachtprocedure vertrouwelijke informatie te gebruiken indien
dat in die procedure van belang kan zijn.
4.5. Betrokkene heeft daarnaast met klem weersproken dat hij gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie uit het Bibob-onderzoek dat door zijn gemachtigde is verricht. Het lag daarom op de weg van klagers om te onderbouwen dat dit wel het geval is geweest. Klagers hebben ter onderbouwing van hun verwijt slechts aannames en vermoedens naar voren gebracht. Klagers hebben hun stelling dat betrokkene zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden derhalve niet aannemelijk gemaakt.
4.6. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b: interventies in lopende procedures
4.7. Klagers hebben in dit verband aangevoerd dat betrokkene door middel van de brief van 20 september 2021 van zijn gemachtigde heeft geprobeerd te bewerkstelligen dat klagers geen rechtsbijstand meer zouden hebben in de nog lopende (civiele) procedures. In deze brief is namelijk gesteld dat een tuchtklacht tegen klager 3 zal worden ingediend als hij zijn functie als advocaat van klagers niet neerlegt. Daarbij hebben klagers erop gewezen dat betrokkene ermee bekend is dat klagers zich geen externe professionele bijstand kunnen veroorloven.
4.8. De Accountantskamer overweegt dat klager 3 als advocaat is onderworpen aan tuchtrecht. Het staat betrokkene daarom vrij om een tuchtklacht tegen klager 3 in te dienen als hij meent dat de gedragregels voor advocaten door hem zijn overtreden. Dat betrokkene niet direct een tuchtklacht heeft ingediend, maar klager 3 eerst heeft geconfronteerd met zijn standpunt en hem heeft gevraagd om niet langer op te treden als advocaat van klagers, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat betrokkene erop uit was om klagers te beroven van rechtsbijstand. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c: onterechte aangifte bij het College van Procureurs-Generaal
4.9. Volgens klagers heeft betrokkene door middel van de brief van 30 september 2021 van zijn gemachtigde ten onrechte tegen hen aangifte gedaan bij het College van Procureurs-Generaal. De in die brief gestelde vragen over het al dan niet bevoegd zijn om informatie uit het Bibob-onderzoek te delen horen volgens klagers immers niet thuis bij dit college.
4.10. Met betrekking tot dit klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer dat de brief van 30 september 2021 niet kan worden aangemerkt als een aangifte, maar als een verzoek om informatie. Het staat betrokkene vrij om informatie in te winnen. Verder is het aan het College van Procureurs-Generaal om te beoordelen of betrokkene zijn vragen terecht heeft voorgelegd. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel d: in een kwaad dagllicht stellen van klagers
4.11. Klagers hebben aangevoerd dat betrokkene hen in een kwaad daglicht heeft gesteld, omdat in de brief van 30 september 2021 aan het College van Procureurs-Generaal staat dat de provincie [provincie1] op basis van het uitgevoerde Bibob-onderzoek tot de conclusie is gekomen dat sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Volgens klagers was, gelet op het advies van het LBB van 19 maart 2021, op dat moment al ruimschoots duidelijk dat daarvan geen sprake was.
4.12. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene de waarheid geen geweld heeft aangedaan in de brief aan het College van Procureurs-Generaal. Voor de volledigheid was het wel beter geweest als betrokkene ook het advies van het LBB had genoemd, maar het niet vermelden van dit advies is op zichzelf niet klachtwaardig. Het LBB heeft immers alleen een advies uitgebracht. Het is aan GS om een beslissing op bezwaar te nemen, wat zij nog niet hebben gedaan. Ook is in aanmerking genomen dat betrokkene in zijn brief wel heeft vermeld dat er bezwaar is gemaakt tegen het besluit van GS, zodat duidelijk was dat dit besluit nog niet rechtens onaantastbaar was. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel e: het onjuist informeren van het Openbaar Ministerie
4.13. Klagers hebben naar voren gebracht dat betrokkene door middel van de brief van zijn gemachtigde aan het College van Procureurs-Generaal een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot de processuele gang van zaken. In deze brief staat dat betrokkene zich niet behoorlijk heeft kunnen verweren tegen de eerste tuchtklacht. Volgens klagers is daarvan geen sprake geweest en heeft betrokkene zich juist uitgebreid en ongehinderd verweerd.
4.14. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene zich in de eerste tuchtprocedure kennelijk belemmerd heeft gevoeld in zijn verdediging, doordat hij zich niet vrij voelde om uit het door hem uitgevoerde Bibob-onderzoek te citeren. Dat klagers menen dat betrokkene niet is gehinderd, neemt niet weg dat betrokkene dat anders kan hebben ervaren. Gelet hierop is op dit punt in de brief aan het College van Procureurs-Generaal geen sprake van een onjuiste voorstelling van zaken. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel f: zonder opdracht doorgaan met een afgesloten onderzoek
4.15. Ten aanzien van dit klachtonderdeel hebben klagers aangevoerd dat betrokkene is doorgegaan met het onderzoek naar klagers, terwijl het Bibob-onderzoek al was afgesloten. Volgens klagers blijkt uit het hogerberoepschrift dat betrokkene recent informatie heeft opgevraagd over de eigendom van het kasteel en de aanvulling van het bestuur van de Stichting. Deze kwesties zijn naar stelling van klagers volstrekt irrelevant voor het hoger beroep.
4.16. Klagers hebben naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene het afgesloten Bibob-onderzoek heeft voortgezet, wat ook uitdrukkelijk door betrokkene is bestreden. Uit het feit dat betrokkene in hoger beroep een uittreksel uit het kadastrale register en een uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd, kan niet worden afgeleid dat hij het onderzoek heeft voortgezet. Dit betreft immers openbare informatie, die door een ieder kan worden opgevraagd. Het is bovendien aan betrokkene om te bepalen welke informatie hij voor zijn verdediging in hoger beroep nodig meent te hebben. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
4.17. De klacht zal in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.
5. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2022.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.