ECLI:NL:TNORSHE:2021:6 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/46
ECLI: | ECLI:NL:TNORSHE:2021:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-04-2021 |
Datum publicatie: | 21-04-2021 |
Zaaknummer(s): | SHE/2020/46 |
Onderwerp: | Personen- en Familierecht |
Beslissingen: | Klacht gegrond met ontzetting uit het ambt |
Inhoudsindicatie: | Afwikkeling eenvoudige nalatenschap waarover tussen erfgenamen geen onenigheid bestaat. De notaris is vanaf het overlijden van erflaatster medio 2007 betrokken geweest bij haar nalatenschap en medio 2012 benoemd als vereffenaar daarvan. Ruim 13 jaren later en b ijna 1,5 jaar na zijn toezegging bij de mondelinge behandeling van de eerste tuchtklacht over zijn handelwijze in deze nalatenschap en al zijn toezeggingen nadien, heeft de notaris de nalatenschap echter nog altijd niet afgewikkeld. Inmiddels zijn al meerdere erfgenamen overleden die hun aandeel in de nalatenschap nooit hebben mogen ontvangen. De notaris heeft pas na 13 jaren concrete informatie gegeven aan de erfgenamen over de omvang en samenstelling van de nalatenschap en de daarna opgestelde “boedelbeschrijving achteraf” beschouwt de kamer als een blamage. De notaris wekt de indruk van gemakzucht en slordigheid, mede door fouten en inconsequenties in zijn (proces)stukken, terwijl hij er mede door zijn (proces)houding n og altijd geen blijk van geeft dat hij zich er daadwerkelijk van bewust is dat hij als notaris en uit hoofde van zijn benoeming als vereffenaar gehouden is de belangen van de erfgenamen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te behartigen en dat hij daarbij in de gegeven omstandigheden voldoende voortvarend moet handelen. Hierdoor heeft de notaris het vertrouwen dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen in ernstige mate beschadigd, terwijl hij de belangen van klager bovendien niet met de grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft behartigd. Zorgvuldigheid is één van de kernwaarden van het notariaat. De kamer rekent dit de notaris zeer ernstig aan, vooral ook omdat de tuchtrechter eerder tuchtmaatregelen aan hem heeft opgelegd. Deze maatregelen hebben gezien het in de beslissing beschreven en beoordeelde handelen en nalaten van de notaris niet geleid tot de daarmee beoogde gedragsverandering. In deze zaak heeft de notaris naar het oordeel van de kamer wederom een hoge mate van desinteresse tentoongespreid. Dat de notaris in de periode tussen de beslissing op de eerste klacht over de nalatenschap en de indiening van deze tweede klacht zelfs niet de moeite heeft genomen om te reageren op de berichten van klager, heeft de kamer geschokt. Daarom is de kamer van oordeel dat het ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in de zorgvuldige vervulling van het notarisambt noodzakelijk is de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen. Proc eskostenveroordeling. |
Klachtnummer : SHE/2020/46
Datum uitspraak : 12 april 2021
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH
De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:
de heer [naam klager] (klager)
wonende in [naam woonplaats]
tegen
notaris de heer mr. [naam notaris] ( de notaris)
gevestigd in [naam vestigingsplaats]
De procedure
1.1. De kamer voor het notariaat (de kamer) heeft op 29 juni 2020 van klager een e-mail (met bijlagen) ontvangen, waarin hij een klacht tegen de notaris heeft geformuleerd.
1.2. De notaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Bij brieven van 30 juli 2020 heeft de kamer partijen meegedeeld dat als gevolg van de maatregelen die het kabinet heeft getroffen in verband met het coronavirus grote vertraging dreigt bij de mondelinge behandeling van klachten op een zitting. In dat kader heeft de kamer voorgesteld de klacht zonder mondelinge behandeling schriftelijk af te doen nadat partijen over en weer in de gelegenheid zijn gesteld om nogmaals schriftelijk op elkaars standpunt te reageren. De kamer heeft daarbij meegedeeld dat partijen om een mondelinge behandeling kunnen vragen als zij geen prijs stellen op schriftelijke afdoening.
1.4. Partijen hebben niet om een mondelinge behandeling gevraagd.
1.5. Klager heeft bij e-mail (met bijlagen) van 2 september 2020 gereageerd op het standpunt van de notaris (repliek).
1.6. De notaris heeft bij brief (met bijlagen) van 1 oktober 2020 nader gereageerd op het standpunt van klager (dupliek).
1.7. De kamer heeft partijen bij brief van 5 oktober 2020 bericht dat op 18 januari 2021 uitspraak zal worden gedaan. Bij brief van 7 december 2020 heeft de kamer partijen meegedeeld dat de voorzitter van de kamer die de klacht in behandeling had genomen, inmiddels had bepaald dat een mondelinge behandeling van de klacht alsnog noodzakelijk was. Bij die brief zijn partijen opgeroepen voor de zitting van de kamer op 18 januari 2021.
1.8.
De klacht is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 januari 2021.
Klager en de notaris zijn bij deze behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt
over en weer toegelicht. Klager heeft dit mede gedaan aan de hand van pleitaantekeningen,
die hij met de daarbij behorende bijlagen aan de kamer en aan de notaris heeft overhandigd.
Wat vooraf ging
2.1. Op 14 juni 2007 is mevrouw [naam erflaatster] (hierna: erflaatster) op 77-jarige leeftijd overleden. Zij woonde in een woonzorgcentrum en haar vermogen was onder bewind gesteld met benoeming van de stichting Beschermingsbewind meerderjarigen als bewindvoerder. Dit vermogen bestond uit een eenvoudige inboedel en banksaldi en er waren geen noemenswaardige schulden. Erflaatster was niet gehuwd of als partner geregistreerd geweest en zij had geen afstammelingen achtergelaten. Zij stamde uit een grote familie, die deels buiten Nederland woonde, en zij had niet bij testament over haar nalatenschap beschikt.
2.2. Erflaatster was een nicht van de moeder van klager. Na het overlijden heeft de moeder van klager het kantoor van de notaris benaderd met het verzoek een verklaring van erfrecht op te stellen en zij heeft sieraden van erflaatster afgegeven op het kantoor van de notaris. In de urenstaten van de notaris en zijn medewerkers (hierna: de urenstaten) is vermeld dat de inboedel van erflaatster op 25 juni 2007 is geïnventariseerd.
2.3. In het boedelregister is geregistreerd dat de notaris vanaf 12 juli 2017 bij de nalatenschap van erflaatster betrokken is geweest. In de urenstaten is vermeld dat een medewerker van de notaris de sieraden op 17 juli 2007 naar een juwelier heeft gebracht en deze daar op 19 juli 2007 weer heeft opgehaald. De notaris is een onderzoek gestart naar de vraag wie de wettige erfgenamen zijn in deze nalatenschap; de moeder van klager was één van hen.
2.4. Bij beschikking van 9 juli 2012 heeft de kantonrechter bij de rechtbank Breda de notaris benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap. Na deze benoeming heeft de bewindvoerder de notaris bij brief van 3 augustus 2012 opgave gedaan van het saldo in beheer per overlijdensdatum en van de inkomsten en uitgaven nadien. Deze brief bevat het volgende overzicht:
“Saldo per 14-06-2007 € 214.908,80
Inkomsten
Rentebaten € 32.273,09
Belastingdienst € 854,00
Sociale Verzekeringsbank € 301,34
Zorgverzekeraar € 115,00
€ 33.543,43
€ 248.452,23
Uitgaven
Begrafeniskosten € 4.463,96
Opslagkosten € 4.414,50
Notariskosten € 2.503,11
Stichting Elisabeth € 525,50
Bureau voor Genealogie € 116,70
Van Gestel Assurantiën € 34,38
Bankkosten € 12,00
Gemeente Leerdam € 6,81
Lloyds Apotheken € 0,85
€ 12.074,81
Saldo [… ] Bank […] € 236.377,42”
De bewindvoerder heeft het resterende saldo vervolgens overgeboekt naar de derdengeldenrekening van de notaris.
2.5. In de urenstaten is vermeld dat medio augustus 2012 een horloge is afgegeven aan het notariskantoor en dat op 23 augustus 2012 een horloge is getaxeerd door dezelfde juwelier die ook de sieraden had getaxeerd. Vanaf augustus 2012 is er volgens de urenstaten verder onder meer intern overleg geweest over de (beëindiging van de) opslag van de inboedel, de taxatie daarvan, de veiling van glaswerk en is er telefonisch contact geweest met De Kringloper. In een renteberekening van de notaris staat vermeld dat in september en oktober 2012 bedragen zijn betaald aan onder meer Van Egeraat (een verhuis- en opslagbedrijf) en Mol (een taxateur) en dat de voorlopige aanslag voor het Recht van Successie (verder gemakshalve: erfbelasting) d.d. 16 oktober 2012 ten bedrage van € 10.806,00 is betaald. De opbrengst van de veiling (€ 104,00) is in januari 2013 overgemaakt naar de derdengeldenrekening van de notaris.
2.6. De moeder van klager heeft bij notariële akte van 4 december 2013 aan klager volmacht verleend om namens haar rechtshandelingen te verrichten, waaronder het afwikkelen van nalatenschappen die aan haar zijn toegevallen en het (beneficiair) aanvaarden of verwerpen daarvan. In die hoedanigheid heeft klager op 26 juni 2017 een verklaring/boedelvolmacht ondertekend, waarbij hij de nalatenschap namens zijn moeder beneficiair heeft aanvaard en waarbij een boedelvolmacht aan de notaris is verleend.
2.7. Op 3 september 2017 is de moeder van klager overleden. Klager is haar enige erfgenaam.
2.8. Op 9 april 2018 is bij de griffie van de rechtbank Breda een akte opgemaakt waarbij is verklaard dat de nalatenschap van erflaatster beneficiair is aanvaard. Een afschrift van die verklaring is op dezelfde datum ingeschreven in het boedelregister van die rechtbank.
2.9. Omdat klager niet tevreden was over de voortgang van de afwikkeling/vereffening van de nalatenschap en de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden verrichtte, heeft hij op 12 maart 2019 bij de kamer een (eerste) klacht tegen de notaris ingediend (kenmerk: SHE/2019/15). Die klacht is op 19 augustus 2019 mondeling behandeld door de kamer.
2.10. Op 13 september 2019 heeft de notaris een nieuwsbrief aan de erfgenamen toegezonden met een concept van de verklaring van erfrecht in verband met het overlijden van erflaatster (hierna ook: de verklaring van erfrecht). Daarbij heeft de notaris onder meer meegedeeld dat alle erfgenamen in beeld zijn en dat de volgende nieuwsbrief medio november 2019 kan worden verwacht.
2.11. Bij beslissing van 21 oktober 2019 heeft de kamer de eerste klacht van klager gegrond verklaard en aan de notaris de tuchtmaatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt opgelegd voor de duur van een week. De kamer heeft de notaris daarbij onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 100,00 aan klager in verband met de kosten van klager en het door klager betaalde griffierecht. De overige verzoeken van klager zijn niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing (hierna ook: de eerdere beslissing) is geen hoger beroep ingesteld.
2.12. Op 19 november 2019 heeft de notaris een volgende nieuwsbrief aan de erfgenamen toegezonden met een aangepast concept van de verklaring van erfrecht, waarbij hij onder meer heeft meegedeeld dat hij inmiddels van alle erfgenamen een reactie had ontvangen, dat hij de Belastingdienst had geïnformeerd over de wijziging van het aantal erfgenamen door overlijden en dat de volgende nieuwsbrief zo nodig medio februari 2020 kan worden verwacht.
2.13. Bij e-mail van 19 november 2019 heeft een medewerkster van de notaris klager bericht dat was geconstateerd dat er na het overlijden van zijn moeder (op 3 september 2017) geen verklaring van erfrecht was opgesteld, terwijl deze wel nodig was om de verklaring van erfrecht in verband met het overlijden van erflaatster te kunnen opstellen. Deze medewerkster heeft aangeboden kosteloos een “onderhandse” verklaring van erfrecht op te stellen of een officiële verklaring van erfrecht waaraan wel kosten verbonden zijn. Klager heeft haar bij e-mail van 20 november 2019 bericht dat een “onderhandse” verklaring het meest praktisch leek. Deze is op 26 november 2019 opgesteld.
2.14. Op 26 november 2019 heeft de notaris de verklaring van erfrecht in verband met het overlijden van erflaatster gepasseerd. Daarin staat onder meer vermeld dat na het overlijden van erflaatster drie erfgenamen zijn overleden (in 2008 en 2017, waaronder de moeder van klager ) en dat klager voor 420/8400 deel in de nalatenschap gerechtigd is. De verklaring van erfrecht maakt melding van 36 erfgenamen. Daarna heeft de notaris aangifte gedaan voor de erfbelasting.
2.15. Klager heeft het kantoor van de notaris bij e-mail van 2 december 2019 bericht naar welk rekeningnummer de notaris de uit hoofde van de eerdere beslissing verschuldigde vergoeding kan overschrijven.
2.16. Bij e-mail van 10 december 2019 heeft klager de notaris erop gewezen dat die vergoeding uiterlijk op 18 december 2019 op zijn rekening bijgeschreven moest zijn.
2.17. Omdat het bedrag van € 100,00 in januari 2020 nog niet door de notaris was betaald, heeft klager contact opgenomen met de kamer. Op 13 januari 2020 heeft de kamer klager meegedeeld desgewenst een grosse van de eerdere beslissing te kunnen afgeven. Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft klager de notaris zelf nogmaals een betalingsherinnering gestuurd en hem gevraagd het bedrag van € 100,00 uiterlijk op 13 februari 2020 aan hem te betalen.
2.18. De Belastingdienst heeft op 18 februari 2020 een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd en op 25 februari 2020 een definitieve aanslag erfbelasting.
2.19. Bij e-mail van 26 februari 2020 heeft klager de notaris een aanmaning gestuurd en hem nogmaals verzocht het bedrag van € 100,00 uiterlijk op 4 maart 2020 te betalen.
2.20. De notaris heeft op 27 februari 2020 een nieuwsbrief aan de erfgenamen toegezonden waarbij hij onder meer heeft meegedeeld dat hij de verklaring van erfrecht had gepasseerd, dat nadien een van de erfgenamen ([naam erfgenaam]) was overleden en dat definitief bekend was geworden welk bedrag verschuldigd is aan erfbelasting. Daarbij heeft de notaris meegedeeld dat de volgende nieuwsbrief zo nodig medio mei 2020 kan worden verwacht.
2.21. Op 3 maart 2020 heeft de notaris het genoemde bedrag van € 100,00 overgeboekt naar de rekening van klager.
2.22. Naar aanleiding van de nieuwsbrief van 27 februari 2020 heeft klager de notaris bij e-mail van 13 maart 2020 de volgende vragen gesteld:
· “Vermeld wordt dat de verklaring van erfrecht van [voorletters en achternaam van erflaatster, die gelijk zijn aan de voorletters en achternaam van de moeder van klager] op 26 november is gepasseerd. Ik neem aan dat hier mijn moeder wordt bedoeld (niet de gelijknamige erflaatster) en ontvang graag een kopie van deze verklaring.
· Naar mijn mening vertraagt het overlijden van de heer [naam onlangs overleden erfgenaam]de afwikkeling van de nalatenschap van [naam erflaatster]niet daar zijn erfdeel eenvoudigweg aan zijn erfgenamen toekomt. Graag uw bevestiging. Mocht ik me vergissen dan graag uw toelichting en tevens het verzoek de andere erfdelen van [naam erflaatster] op korte termijn, binnen drie maanden, zoveel mogelijk uit te keren.
· U schrijft dat de erfbelasting op 25 februari definitief is geworden, dat er geen schulden openstaan. Dit impliceert m.i. dat zaken als boedelbeschrijving, uitdelingslijst, rekening en verantwoording, en de aangifte erfbelasting eveneens definitief zijn geworden. Graag ontvang ik van al deze stukken een kopie.
· Mede omdat uw kantoor conform boedelregister sinds 12 juli 2007 bij deze nalatenschap betrokken is verwacht ik dat uw financiële verantwoording de hele periode vanaf moment van overlijden bestrijkt. Ook dienen alle renten die sindsdien op dit tegoed zijn uitgekeerd, inclusief de periode voorafgaand aan augustus 2012, te worden uitgekeerd aan de erfgenamen. Graag uw bevestiging.
Ik zie uit naar uw antwoord, hopelijk binnen 1 of 2 weken.”
2.23. Daarna heeft klager de notaris bij e-mail van 7 april 2020 verzocht alsnog voor 17 april 2020 te reageren op de vragen in zijn e-mail van 13 maart 2020.
2.24. Bij aangetekende brief van 5 juni 2020 heeft klager de notaris erop gewezen dat hij de toegezegde nieuwsbrief van medio mei 2020 niet had ontvangen en heeft hij de notaris dringend gevraagd uiterlijk 26 juni 2020 te reageren op vier vragen, die in de kern overeenkomen met de hiervoor geciteerde vragen in zijn e-mail van 13 maart 2020. Ook heeft klager gevraagd om documentatie waaruit onomstotelijk blijkt dat het batig saldo van de nalatenschap nog intact is en dat deze gelden op de datum van zijn brief op de derdengeldenrekening van de notaris staan. Verder heeft klager de notaris gevraagd te bevestigen dat hij zijn erfdeel uiterlijk 31 juli 2020 zal overmaken naar zijn bankrekening, dan wel een onderbouwde verklaring te geven waarom dit niet mogelijk is. Daarbij heeft klager meegedeeld dat hij bij het uitblijven van een (behoorlijke) reactie van de notaris melding zal maken/aangifte zal doen bij de autoriteiten en heeft klager de notaris aansprakelijk gesteld voor schaden en kosten. De notaris heeft niet op dit verzoek van klager gereageerd.
2.25. Op 27 juli 2020 (na indiening van deze tweede klacht) heeft de notaris klager gevraagd hem terug te bellen. In reactie op dat terugbelverzoek heeft klager de notaris diezelfde dag per e-mail bericht dat hij alle contact met hem per e-mail of brief wil laten verlopen. Vervolgens heeft de notaris klager bij e-mail van 28 juli 2020 meegedeeld dat hij de heer [naam medewerker] (hierna: [X]), die volgens de notaris sinds meerdere jaren betrokken is bij het beleid en de managementondersteuning van het kantoor, had gevraagd namens hem contact op te nemen met klager om te streven naar een afronding op korte termijn.
2.26. Klager en [X] hebben op 29 juli 2020 telefonisch contact met elkaar gehad. Bij e-mail van 8 augustus 2020 heeft [X] in overleg met de notaris gereageerd op de door klager in zijn brief van 5 juni 2020 gestelde vragen, waarbij hij heeft meegedeeld dat de erfgenamen op 8 of 9 augustus 2020 een nieuwsbrief zullen ontvangen met informatie over de laatste stand van zaken. In reactie op het verzoek van klager om zijn erfdeel uit te betalen, heeft [X] hem als volgt bericht:
“U geeft aan dat niets de uitkering van de nalatenschap nog tegenhoudt.
- U heeft hierin ten dele gelijk. De laatste berekeningen zijn uitgevoerd en de nieuwsbrief met de afrondende informatie is nu klaar; helaas was dat nog niet op het moment dat u de vragen stelde.
- De notaris legt in de nieuwsbrief de stand van zaken uit en geeft aan wat de laatste stappen zullen zijn.
- Per erfgenaam zal de exacte berekening worden gedeeld en het persoonlijk te ontvangen bedrag worden gecommuniceerd.
- Indien alle erfgenamen zich kunnen vinden in het uitkeringsvoorstel van de notaris en eenieder zijn/haar schriftelijk akkoord daarop heeft gegeven, kan (en zal) de notaris binnen drie werkdagen, na ontvangst van de laatste akkoordverklaring, de gelden naar de individuele erfgenamen overboeken.”
2.27. Bij e-mail van 8 augustus 2020 heeft de notaris een nieuwsbrief met bijlagen aan klager toegestuurd. In de nieuwsbrief wordt onder meer vermeld dat er op dat moment € 169.434,73 op de boedelrekening staat, te vermeerderen met € 4.424,46 aan nog te boeken rente, waarop de vergoeding voor de dienstverlening van de notaris (begroot op € 62.724,27) nog in mindering moet worden gebracht. In verband met dit honorarium heeft de notaris het volgende meegedeeld:
“Om tot een nu spoedige afronding te komen, werken wij aan een voorstel waarbij ik het mij toekomende honorarium uit coulance zou verminderen, ik denk hierbij aan een reductie van 25%, aangezien ik mij realiseer dat de benodigde en gebruikte tijd voor de afwikkeling van de nalatenschap voor niemand van u aangenaam is geweest.
Ook zou ik om deze reden, alsmede ter wille van onnodige verdere vertraging en kosten, af kunnen zien van mijn vergoeding die ik als vereffenaar voor de uitgevoerde werkzaamheden zou mogen berekenen. Deze vergoeding wordt normaliter door de rechter vastgesteld en brengt weer extra kosten met zich mee en kost de nodige tijd.
Het voordeel hiervan is dat ik bij akkoordbevinding door alle erfgenamen tot uitbetaling kan overgaan. Mijn streven is om 28 augustus 2020 de akkoordverklaringen in mijn bezit te hebben, zodat alsdan 4 september het geld op ieders rekening kan staan.”
2.28. Op 11 augustus 2020 hebben klager en [X] opnieuw telefonisch contact met elkaar gehad en daarna heeft klager de vragen die de nieuwsbrief van 8 augustus 2020 en de bijlagen bij hem hadden opgeroepen, weergegeven in een e-mail aan [X] van diezelfde dag.
2.29. [X] heeft bij e-mail van 12 augustus 2020 nog enkele financiële stukken aan klager toegestuurd en op zijn vragen gereageerd. Tot slot heeft hij opgemerkt dat de notaris zijn voorstel gestand wil doen, een laatste dossiercontrole wil uitvoeren en vervolgens de erfgenamen persoonlijk over hun erfdeel wil informeren.
2.30. Enkele uren later heeft klager [X] bij e-mail als volgt bericht:
“Dank voor uw informatie. Ik heb deze , zo goed als dat tussen de bedrijven door gaat, doorgenomen. Vooral de brief van de bewindvoerder is verhelderend. Bij de belastingaangiften ging het mij overigens niet om mijn deel, maar over het totaalbedrag waarover belasting wordt berekend.
Alhoewel ik nog wel enkele vragen heb vertrouw ik erop dat diverse partijen voldoende (financiële) controle uitoefenen.
Wat mij betreft zet [naam notaris] de laatste stappen van de afwikkeling in gang, als besproken. Hopelijk is dit dan over enkele weken eindelijk klaar."
2.31. Bij daaropvolgende e-mail van 12 augustus 2020 heeft [X] klager onder meer als volgt bericht:
“Mag ik vragen of u verder dan ook afziet van het doorzetten van de klacht tegen de notaris? Wellicht nu even aanhouden, hangende de finale afwikkeling en vervolgens intrekken/laten vervallen zodra het geld op uw rekening is bijgeschreven?”
2.32. Naar aanleiding van dit verzoek is er later die dag telefonisch contact geweest tussen [X] en klager. Daarbij heeft klager onder meer meegedeeld dat hij niet bereid is om deze tuchtklacht in te trekken.
2.33. Bij e-mail van 7 september 2020 heeft een medewerkster van de notaris aan
de erfgenamen meegedeeld dat de deadline van 4 september 2020 niet haalbaar is gebleken
en dat hard wordt gewerkt aan een concept nieuwsbrief die meer zal vertellen over
de huidige stand van zaken en verdere verwachting qua afwikkeling.
De klacht
3.1 In zijn klaagschrift verwijt klager de notaris (samengevat) dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door na de eerdere beslissing van de kamer:
1. zich te verzetten tegen tuchtmaatregelen en zijn (wettelijke) plichten niet na te komen, ondanks eerdere berispingen en schorsingen;
2. te volharden in zijn onbetrouwbare en onprofessionele handelen en niet de juiste, deels ook wettelijk voorgeschreven, werkwijze te hanteren;
3. dertien jaren na het overlijden van erflaatster nog geen prestatie te hebben aangetoond en de erfgenamen nooit met daartoe geëigende documentatie over hun rechten te hebben geïnformeerd;
4. de belangen van erfgenamen te schaden en hen (financiële) schade te berokkenen;
5. de afwikkeling van de nalatenschap bewust in zijn eigen voordeel te traineren en mede hierom informatie achter te houden.
In verband met de handelwijze van de notaris ná indiening van deze tweede klacht en op basis van de financiële informatie die de notaris na indiening van deze klacht aan klager heeft verstrekt, heeft klager zijn klacht bij repliek uitgebreid in die zin dat hij de notaris ook verwijt klachtwaardig te handelen door:
6. niet de vereiste zorgvuldigheid te betrachten, onder andere door vragen hardnekkig niet te beantwoorden, informatie achter te houden en een gebrekkige (financiële) administratie te voeren;
7. aan de voorgestelde coulanceregeling de voorwaarde te verbinden dat klager deze klacht eerst intrekt;
8. aan de verdere afwikkeling van de nalatenschap de voorwaarde te verbinden dat klager deze klacht eerst intrekt.
Verder heeft klager de kamer bij repliek gevraagd de notaris te verplichten aan een, door de kamer aan te wijzen, onafhankelijke deskundige alle informatie te verschaffen zodat deze deskundige de nalatenschap alsnog ordentelijk kan afwikkelen, waarbij de notaris wordt verplicht de kosten van deze deskundige voor zijn rekening te nemen en te bepalen dat de notaris als vereffenaar geen recht heeft op loon.
3.2 De notaris heeft bij antwoord en bij dupliek verweer gevoerd tegen de diverse klachtonderdelen. Hij heeft er bij dupliek weliswaar bezwaar tegen gemaakt dat klager bij repliek nieuwe punten had geformuleerd, maar de notaris heeft deze gemotiveerd weersproken en ter onderbouwing van zijn stellingen stukken in het geding gebracht. Bij de mondelinge behandeling heeft de notaris er desgevraagd mee ingestemd dat ook de klachtonderdelen die bij repliek zijn geformuleerd, door de kamer worden beoordeeld in het kader van deze tweede klacht.
Voor zover het verweer van de notaris van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.
De beoordeling
Toetsnorm
4.1. Notarissen zijn op grond van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.
4.2. Notarissen kunnen ook tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn voor hun handelen in een andere
hoedanigheid dan notaris. Dat handelen moet dan voldoende verband houden met hun hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau, zonder dat het handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden. De klacht heeft (mede) betrekking op de handelwijze van de notaris in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Naar het oordeel van de kamer houden de gedragingen van een vereffenaar voldoende verband met het daarbij passende gedragsniveau van een notaris, zodat de notaris zich ook voor zijn handelen als vereffenaar tuchtrechtelijk moet verantwoorden. Hierop dient een uitzondering te worden gemaakt voor de regels die de functie van een vereffenaar in algemene zin betreffen. Op dat gebied is de kantonrechter bevoegd.
4.3. De kamer zal de handelwijze van de notaris aan de genoemde (wettelijke) norm toetsen, waarbij de diverse klachtonderdelen hierna als volgt zullen worden beoordeeld. Allereerst zal worden ingegaan op klachtonderdeel 1 in verband met het niet tijdig betalen van de vergoeding van € 100,00 uit hoofde van de eerdere beslissing van de kamer. Daarna zullen de klachtonderdelen 2 tot en met 6, die alle betrekking hebben op de voortgang en kwaliteit van de afwikkeling/vereffening van de nalatenschap, gezamenlijk worden beoordeeld. Uiteindelijk zullen de klachtonderdelen 7 en 8, die beide zien op het verzoek van de notaris om de klacht in te trekken, samen worden beoordeeld.
Ne bis in idem?
5.1. Naar aanleiding van het verzoek van de notaris om het ne-bis-in-idem beginsel te hanteren, overweegt de kamer dat deze tweede klacht enkel betrekking heeft op het handelen en/of nalaten van de notaris na de eerdere beslissing en op de inhoud van stukken die de notaris niet eerder dan na de indiening van de tweede klacht aan klager heeft verstrekt. Naar het oordeel van de kamer is dan ook geen sprake van ne-bis-in-idem. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat bij de eerdere beslissing is geconstateerd dat de notaris toen op geen enkele wijze had geconcretiseerd waarom zijn zoektocht naar de erfgenamen zoveel jaren had geduurd. Op basis van die constatering heeft de kamer destijds geoordeeld dat het ervoor moest worden gehouden dat de notaris geen deugdelijke verklaring had voor de aanmerkelijke vertraging in de vereffening en is het daarop betrekking hebbende klachtonderdeel gegrond verklaard. Voor zover de vertraging als gevolg van de zoektocht naar de erfgenamen ook in deze tweede klacht aan de orde is gesteld, zal deze daarom buiten beschouwing worden gelaten. Vast staat dat de notaris de verklaring van erfrecht op 26 november 2019 heeft gepasseerd, zodat aangenomen mag worden dat hij vanaf dat moment in staat was om de erfdelen te berekenen.
5.2. Opmerking verdient daarbij dat de notaris niet eerder dan bij zijn nieuwsbrief van 8 augustus 2020 informatie heeft gegeven over de omvang en samenstelling van de nalatenschap, terwijl hij niet eerder dan bij zijn dupliek naar aanleiding van deze tweede klacht urenstaten heeft overgelegd waaruit kan worden opgemaakt welke werkzaamheden hij en zijn medewerkers sinds de datum van het overlijden van erflaatster hebben verricht. In het kader van de eerste klacht heeft de kamer zich daarover dan ook geen oordeel kunnen vormen.
Klachtonderdeel 1: nakoming beslissing tuchtrechter
6.1. Bij de eerdere beslissing van 21 oktober 2019 heeft de kamer de notaris (onder meer) veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 50,00 in verband met het door klager verschuldigde griffierecht en een bedrag van € 50,00 in verband met de kosten die klager in verband met de behandeling van die klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. In die beslissing is onder 4.21. overwogen dat de notaris het totale bedrag binnen vier weken na het onherroepelijk worden van die beslissing aan klager moet voldoen en dat klager daarvoor tijdig zijn rekeningnummer aan de notaris moet opgeven.
6.2. Bij de hiervoor onder 2.15. genoemde e-mail van 2 december 2019 heeft klager het notariskantoor als volgt bericht:
“Voor zover mij bekend is er geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat inzake mijn klacht tegen notaris [naam notaris], met kenmerk SHE/2019/15 dd. 21 oktober 2019. Daarmee is deze beslissing m.i. sinds kort onherroepelijk.
De aan mij te betalen vergoeding kunt u overmaken op bankrekening […] t.n.v. mijzelf.
Ik ontvang graag uw reactie.”
6.3. De notaris heeft niet op dit bericht gereageerd. Zoals hiervoor is vermeld, heeft klager de notaris er bij e-mail van 10 december 2019 “mogelijk ten overvloede” op gewezen dat de vergoeding conform de eerdere beslissing uiterlijk 18 december 2019 op zijn rekening bijgeschreven moest zijn. Vast staat echter dat de notaris het bedrag van € 100,00 niet binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de eerdere beslissing aan klager heeft vergoed.
6.4. Vast staat ook dat de notaris daarna niet heeft gereageerd op de betalingsherinnering van klager van 4 februari 2020, waarbij hij de notaris heeft gevraagd de vergoeding uiterlijk op 13 februari 2020 alsnog te voldoen, terwijl de notaris evenmin heeft gereageerd op de aanmaning van klager van 26 februari 2020, waarbij hij de notaris nogmaals dringend heeft verzocht het bedrag van € 100,00 uiterlijk 4 maart 2020 te betalen, met de mededeling dat anders de invordering uit handen wordt gegeven, vermeerderd met kosten en rente. De notaris heeft het verschuldigde bedrag uiteindelijk op 3 maart 2020 overgeboekt naar de rekening van klager.
6.5. In reactie op deze gang van zaken heeft de notaris naar voren gebracht dat hij het betalingsverzoek van klager in eerste instantie niet kon plaatsen omdat hij geen factuur kon vinden en dat hij vervolgens inderdaad “enige vertraging heeft opgelopen bij het aan elkaar knopen van de diverse brokjes informatie.” Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de kamer voorop dat het op de weg van de notaris had gelegen om na de eerdere beslissing op eigen initiatief zorg te dragen voor een tijdige nakoming daarvan. Als de notaris de beslissing zorgvuldig had gelezen en als hij de termijn waarbinnen hij aan de veroordeling zou moeten voldoen had geagendeerd, had hij het door hem verschuldigde bedrag aan de hand van de informatie die klager hem bij e-mail van 2 december 2019 had verstrekt zonder probleem tijdig kunnen betalen. De kamer is dan ook van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet eerder dan op 3 maart 2020 aan de veroordeling te voldoen. Dat de notaris in het geheel niet heeft gereageerd op de herhaalde (terechte) verzoeken van klager acht de kamer eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel zal daarom gegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen 2 tot en met 6: voortgang en kwaliteit dienstverlening
7.1. Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen stelt de kamer voorop dat van een notaris die, al dan niet als vereffenaar, bij de afwikkeling van een nalatenschap betrokken is, mag worden verwacht dat hij de belangen van de erfgenamen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt en dat hij daarbij in de gegeven omstandigheden voldoende voortvarend handelt. Zoals hiervoor is vermeld, staat vast dat de notaris sinds medio 2007 bij de nalatenschap betrokken is, dat hij op 9 juli 2012 als vereffenaar is benoemd en dat de nalatenschap op 9 april 2018 beneficiair is aanvaard.
7.2. Een vereffenaar heeft diverse wettelijke verplichtingen. Zo moet hij de nalatenschap als een goed vereffenaar beheren en vereffenen, onder meer door met bekwame spoed een onderhandse of notariële boedelbeschrijving op te maken waarin de schulden van de nalatenschap in de vorm van een voorlopige staat zijn opgenomen en moet hij deze ter griffie van de rechtbank neerleggen ter inzage van de erfgenamen en de schuldeiseres van de nalatenschap (artikel 4:211 lid 3 BW). Het komt erop neer dat een vereffenaar zich zo spoedig mogelijk een beeld moet vormen van de omvang en samenstelling van de nalatenschap, dat hij de schulden van de nalatenschap zo mogelijk moet voldoen en dat na betaling van onder meer de verschuldigde erfbelasting en de kosten van de vereffening het resterende bedrag wordt uitgekeerd aan de rechthebbenden. De vraag is aan de orde of de notaris de nalatenschap in al die jaren als een goed vereffenaar heeft beheerd en vereffend. Die vraag staat overigens los van het moment waarop de notaris al dan niet bekend was/had kunnen zijn met de erfgenamen.
7.3. In de eerdere beslissing heeft de kamer wel geconcludeerd dat het om een
eenvoudige nalatenschap gaat waarover geen onenigheid bestaat tussen de erfgenamen.
Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Over de omvang van de nalatenschap heeft
de notaris klager bij brief van 9 juni 2017 (geciteerd in rechtsoverweging 2.11. van
de eerdere beslissing) als volgt bericht:
"Op grond hiervan zou een ruwe inschatting zijn dat de nalatenschap een saldo van ruim 2ton heeft, waarvan nog de successierechten en (ong. 10k boedelkosten) en kosten voor afwikkeling (nog onbekend, schatting 20k) afgaan.
Vanwege de kosten voor onderzoek naar mogelijke afstammelingen (geschat 8k), advocaatkosten en leges (geschat 3k), verwacht ik dat er een kleine 2 ton in euro’s overblijft.”
Op het moment dat klager op 12 maart 2019 de eerste klacht indiende, was dát de meest recente en meest concrete informatie die hij van de notaris had ontvangen over de nalatenschap.
7.4. Bij de mondelinge behandeling van de eerste klacht op 19 augustus 2019 is
gebleken dat nog geen verklaring van erfrecht was opgesteld en dat de nalatenschap
nog niet was vereffend. De notaris heeft toen verklaard dat hij in de ochtend voorafgaande
aan de zitting nog telefonisch contact had gehad over de zaak waardoor volgens hem
“alle erfgenamen wel bekend waren”. Ook heeft hij toen verklaard dat hij er inmiddels
een ‘taskforce’ op had gezet om de zaak een ‘boost’ te geven. Omdat sinds het overlijden
van erflaatster inmiddels ruim twaalf jaren waren verstreken, heeft de kamer bij de
eerdere beslissing van 21 oktober 2019 onder 4.18. als volgt overwogen:
“Hoewel het de bevoegdheid van de kamer te buiten gaat, geeft de kamer de notaris zeer dringend in overweging deze nalatenschap, voor zover dat op het moment van deze beslissing nog niet zou zijn gebeurd, alsnog met bekwame spoed - zo mogelijk voor 1 januari 2020 - af te wikkelen. Opmerking verdient dat de notaris tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat het mogelijk moet zijn om de zaak, zodra iedereen getekend heeft, binnen twee maanden af te ronden zodat dit geen onredelijke termijn lijkt. Daarbij roept de kamer in herinnering dat de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling heeft opgemerkt dat er als gevolg van de lange duur van de afwikkeling inmiddels enkele erfgenamen zijn overleden die niet van hun aandeel in de nalatenschap hebben kunnen genieten.”
Wat heeft de notaris na de mondelinge behandeling van de eerste klacht gedaan?
8.1 Op 13 september 2019 heeft de notaris een nieuwsbrief aan de erfgenamen
gestuurd. Daarbij heeft hij geen informatie gegeven over de omvang van de nalatenschap
maar wel het volgende vermeld:
“Wij hebben een overzicht gemaakt van alle aanwezige gelden en alle door ons voldane kosten, belastingen etcetera tot dusver. Het overzicht om u hierin inzicht te verschaffen en het plan van verdeling zal gevoegd worden bij de volgende nieuwsbrief.”
8.2. Dit door de notaris toegezegde overzicht is echter niet gevoegd bij de volgende
nieuwsbrief van 19 november 2019. In die brief, waarin de notaris evenmin informatie
heeft gegeven over de omvang van de nalatenschap, heeft hij onder meer meegedeeld
dat hij de erfgenamen zal informeren zodra een reactie van de Belastingdienst wordt
ontvangen en heeft hij meegedeeld:
“Wij zullen u op dat moment tevens een overzicht toezenden van alle aanwezige gelden in de nalatenschap en alle door ons voldane kosten, belastingen etcetera tot dusver. Het plan van verdeling zal daarbij gevoegd worden.”
8.3. Zoals hiervoor is vermeld, heeft de notaris de verklaring van erfrecht gepasseerd op 26 november 2019 en heeft hij de definitieve aangifte erfbelasting ingediend, waarna de Belastingdienst op 18 februari 2020 een navorderingsaanslag heeft opgelegd en op 25 februari 2020 een definitieve aanslag.
8.4. Na ontvangst van deze aanslagen heeft de notaris op 27 februari 2020 een volgende nieuwsbrief aan de erfgenamen toegezonden. Het eerder toegezegde overzicht is daarbij echter weer niet meegestuurd, terwijl evenmin informatie is gegeven over de omvang van de nalatenschap. De notaris heeft de erfgenamen in die nieuwsbrief onder meer opnieuw als volgt bericht:
“Wij zijn op dit moment bezig met het opstellen van een overzicht van alle aanwezige gelden in de nalatenschap en alle door ons voldane kosten, belastingen etcetera tot dusver. Het plan van verdeling en het hiervoor bedoelde overzicht zal u toegezonden worden tezamen met de door u allen te tekenen kwijting en decharge.”
8.5. Naar aanleiding van de overige informatie in die nieuwsbrief heeft klager de notaris bij e-mail van 13 maart 2020 inhoudelijke vragen gesteld over de nalatenschap. De notaris heeft niet betwist dat hij niet op die e-mail heeft gereageerd en evenmin op de herinnering van klager aan dat verzoek, zoals gedaan bij e-mail van 7 april 2020. De notaris heeft ook niet betwist dat hij niet heeft gereageerd op de genoemde aangetekende brief van klager van 5 juni 2020, waarbij klager de notaris onder meer dringend heeft verzocht zijn vragen over de stand van zaken met betrekking tot de nalatenschap alsnog uiterlijk 26 juni 2020 te beantwoorden. Hieruit leidt de kamer af dat de notaris na de eerdere beslissing tot eind juni 2020 helemaal niet meer heeft gereageerd op verzoeken van klager, terwijl in die beslissing juist was overwogen dat de kamer het bijzonder laakbaar vond dat de notaris ook eerder bij herhaling niet had gereageerd op de herhaalde (terecht geachte) verzoeken van klager per e-mail en bij aangetekende brief. Daarbij heeft de kamer destijds mede overwogen dat het op de weg van de notaris had gelegen om met de nodige voortvarendheid op de verzoeken van klager te reageren of op zijn minst de ontvangst daarvan te bevestigen en klager te berichten op welke termijn hij een inhoudelijke reactie zou kunnen verwachten. De notaris heeft dit oordeel kennelijk naast zich neergelegd.
8.6. Nadat ook een reactie op zijn aangetekende brief van 5 juni 2020 uitbleef,
heeft klager op 29 juni 2020 deze tweede klacht tegen de notaris ingediend. In zijn
verweerschrift d.d. 28 juli 2020 heeft de notaris gesteld dat “in de tussentijd” een
definitieve aangifte erfbelasting was gedaan, dat er een nadere afstemming was geweest
met de Belastingdienst en dat de voorlopige en definitieve aanslagen inmiddels waren
betaald. De notaris heeft daarbij echter geen kopie overgelegd van deze aangifte en
aanslagen en hij heeft geen concrete mededelingen gedaan over de hoogte van de aanslagen
en de omvang van de nalatenschap. Over de omvang van de nalatenschap heeft hij het
volgende gesteld:
“Uit de communicaties die zijn geweest zou naar mijn indruk wel (globaal) af te leiden zijn hoe groot de nalatenschap is”.
Bij gebrek aan informatie van de notaris over die “communicaties” veronderstelt de kamer dat hij daarbij heeft bedoeld te verwijzen naar de ”ruwe inschatting” in zijn genoemde brief van 9 juni 2017, die overigens vrijwel gelijk was aan zijn eveneens “ruwe inschatting” in zijn voorgaande brief van 11 december 2014 (zoals geciteerd in de eerdere beslissing onder 2.6.). Klager heeft onweersproken gesteld dat hij tot en met juli 2020 nooit stukken van de notaris heeft ontvangen aan de hand waarvan hij zich een beeld zou hebben kunnen vormen over (de juistheid van de mededelingen van de notaris over) de omvang en samenstelling van de nalatenschap.
8.7. Bij e-mail van 8 augustus 2020 heeft de notaris een nieuwsbrief van dezelfde datum aan klager toegezonden. In zijn begeleidende e-mail heeft de notaris klager onder meer bericht:
“Wij werken aan de laatste details en een voorstel om tot een afronding te komen. Een hint van dat voorstel staat al in de bijlagen bij deze nieuwsbrief”.
Als bijlagen zijn onder meer bijgevoegd een renteberekening, een overzicht van baten en kosten, een specificatie van de kosten, een - ongespecificeerd - overzicht van de honoraria en een inschatting van de nog te verrichten werkzaamheden na verzending van de nieuwsbrief. In de nieuwsbrief is onder meer vermeld dat de saldi van de bankrekeningen van erflaatster in augustus 2012 zijn overgemaakt naar de derdengeldenrekening van de notaris, dat de opslag van goederen is beëindigd, dat aan de resterende goederen een passende bestemming is gegeven door overdracht aan de Kringloop, dat enig glaswerk is geveild met een opbrengst van € 104,00, dat de Belastingdienst heeft bevestigd dat geen bedragen meer zijn te ontvangen of te betalen, dat aan de diverse werkzaamheden door (medewerkers van) de notaris 352,1 uren zijn besteed en dat naar verwachting nog 36 uren nodig zijn om de vereffening af te ronden. Op dat moment staat volgens de notaris € 169.434,73 op de boedelrekening, te vermeerderen met € 4.424,46 aan nog te boeken rente, waarop de vergoeding voor de dienstverlening van de notaris nog in mindering moet worden gebracht. De genoemde bedragen zijn ook vermeld in het bijgevoegde overzicht van de baten en kosten van de nalatenschap. Daarin wordt melding gemaakt van een “nog uit te zoeken” aansluitverschil van € 671,59. In bijlage 6 bij de nieuwsbrief is vermeld dat het honorarium van de notaris (inclusief nog te besteden uren vanaf 9 augustus 2020, die worden begroot op een bedrag van € 7.200,00) inclusief BTW en kantoorkosten € 62.724,27 bedraagt . In verband met dit honorarium heeft de notaris het hiervoor onder 2.27. geciteerd coulancevoorstel gedaan. De notaris heeft deze nieuwsbrief van 8 augustus 2020 als volgt afgesloten:
“Ik verwacht komende week naar alle individuele erfgenamen een concreet voorstel te doen.”
8.8. In reactie op vragen van klager over de informatie in de nieuwsbrief en de bijlagen heeft [X] als bijlagen bij zijn genoemde e-mail van 12 augustus 2020 onder meer de hiervoor geciteerde brief van de bewindvoerder van 3 augustus 2012 aan klager toegezonden, alsmede de genoemde aanslagen erfbelasting van 16 oktober 2012, 18 februari 2020 en 25 februari 2020, een analyse van de opgegeven kosten en een bijgewerkte versie van het overzicht van baten en kosten.
8.9. Hoewel klager nog wel vragen had over de financiële informatie die hij in de dagen daarvoor had ontvangen, heeft hij in zijn onder 2.30. geciteerde e-mail van 12 augustus 2020 aan [X] laten weten dat de notaris wat hem betreft de laatste stappen in de afwikkeling in gang kan zetten in de hoop dat “dit dan over enkele weken eindelijk klaar” zal zijn.
8.10. In vervolg op de nieuwsbrief van 8 augustus 2020 heeft een medewerkster van
de notaris alle erfgenamen bij e-mail van 7 september 2020 als volgt bericht:
“In deze nieuwsbrief is door ons een streven genoemd van 28 augustus voor het in ons
bezit hebben van de akkoordverklaringen, zodat alsdan 4 september het geld op ieders
rekening zou kunnen staan. Hierbij deel ik u mede dat deze deadline voor ons niet
haalbaar is gebleken. Dit in verband met de vakantie en verhuizing van notaris [naam
notaris].
Momenteel wordt er door ons hard gewerkt aan een concept nieuwsbrief waarbij ons streven
is u deze zo spoedig mogelijk toe te zenden. De nieuwsbrief zal u meer vertellen over
de huidige stand van zaken en verdere verwachting qua afwikkeling van de nalatenschap.”
Niet is echter gesteld of gebleken dat na 7 september 2020 nog een nieuwsbrief is verzonden.
8.11. Bij zijn dupliek van 1 oktober 2020 heeft de notaris het volgende meegedeeld:
“Inmiddels zijn alle documenten voor de eindafrekening in gereed en het verzenden staat gepland voor morgen en komende week. De brief is maatwerk en dat maakt een ander bewerkelijk. Om wille van deze procedure is de brief aan de heer [naam klager] de eerste die er uitgaat en daarvan gaat een kopie hierbij met alle bijlagen. […]
Hij heeft met alle informatie die van mij (via de heer [X]) en hierbij als bijlage een vrij compleet beeld.”
De kamer heeft als bijlage bij de dupliek onder meer een kopie aangetroffen van een door de notaris ondertekende brief aan klager, gedateerd 25 augustus 2020, met diverse bijlagen. Opmerkelijk is dat in die brief wordt meegedeeld dat “de extra coulance vanwege de extra bestede tijd in augustus en september 2020 is ingegeven vanuit de gedachte dat er in de maand september 2020 vooral ook controles en aanvullingen zijn verricht waarmee ik u niet wil belasten.” In die brief heeft de notaris een voorstel geformuleerd voor de eindafwikkeling.
8.12. Klager heeft echter onweersproken gesteld dat hij na de e-mails van 12 augustus 2020 en 7 september 2020 (tot het weekend voor de mondelinge behandeling van de tweede klacht) geen bericht meer van de notaris heeft ontvangen. De notaris heeft dit niet betwist en hij heeft evenmin een verklaring gegeven voor de gang van zaken. Mogelijk is de notaris in augustus 2020 wel begonnen aan een conceptbrief met een voorstel voor de eindafwikkeling, maar heeft hij verzuimd om dat voorstel, zoals toegezegd bij dupliek, uiterlijk in de week na 1 oktober 2020 alsnog aan klager toe te sturen en is het er ook daarna niet meer van gekomen. Door de mededeling van de notaris bij dupliek dat klager na kennisneming van die brief van 25 augustus 2020 (hierna ook: het conceptvoorstel) een “vrij compleet beeld” zou hebben, lijkt de notaris op dat moment overigens nog steeds een slag om de arm te houden.
8.13. In het conceptvoorstel heeft de notaris onder meer vermeld dat hij zich had gerealiseerd dat de moeder van klager nog sieraden van erflaatster aan zijn kantoor had overhandigd, die in de loop van augustus 2020 zijn verkocht voor een bedrag van € 1.205,00, terwijl ook “een verwisseling van personen” aan het licht was gekomen. Daarom is een nadere suppletie op de erfbelasting ingediend, aldus de notaris, die erop heeft gewezen dat het bijgevoegde overzicht van de baten en kosten was gewijzigd ten opzichte van het bij de nieuwsbrief van 8 augustus 2020 toegezonden overzicht. Zo is het onverklaarde aansluitverschil daaruit verwijderd en is een boekverschil opgenomen in verband met onjuist aangegeven BTW. In de eerste bijlage bij het conceptvoorstel wordt vermeld dat het erfdeel van klager € 3.537,00 bedraagt. In verband met de informatie in het conceptvoorstel en de daarbij gevoegde bijlagen overweegt de kamer als volgt.
8.14. Zoals hiervoor is vermeld, blijkt uit de urenstaten dat de sieraden vanaf 19 juli 2012 op het kantoor van de notaris aanwezig zijn geweest. Dat deze vervolgens tot medio 2020 “buiten beeld zijn gebleven” baart de kamer ernstige zorgen over de zorgvuldigheid van de notaris. De notaris heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij ook best was geschrokken van het feit dat de sieraden niet in “het document” terecht waren gekomen. Wat er na taxatie met het horloge is gebeurd, is in het geheel niet duidelijk geworden. Dit komt het vertrouwen in de notaris niet ten goede.
8.15. De door de notaris in het conceptvoorstel genoemde en niet verder geconcretiseerde “verwisseling van personen”, die hem genoodzaakt heeft opnieuw contact op te nemen met de Belastingdienst, getuigt evenmin van de benodigde zorgvuldigheid. Bij de mondelinge behandeling van de tweede klacht heeft klager bovendien gesteld dat mevrouw [naam van zuster van de moeder van klager] (geboren op [..] juni 1929 en overleden op [..] november 2010) eveneens als erfgename had moeten worden aangemerkt. Uit het door klager overgelegde uittreksel uit het bevolkingsregister begrijpt de kamer dat zij een zuster was van de moeder van klager en dat zij ten tijde van het overlijden van erflaatster nog in leven was. Vast staat dat zij niet is vermeld op pagina 4 (onder n.) van de verklaring van erfrecht. De notaris heeft geen verklaring gegeven voor het ontbreken van haar naam in de verklaring van erfrecht.
8.16. Uit de bij het conceptvoorstel gevoegde renteberekening tot en met 7 augustus 2020 begrijpt de kamer dat er na ontvangst van de opbrengst van de veiling van het glaswerk in januari 2013 niet eerder dan in 2017 een transactie heeft plaatsgevonden op de derdengeldenrekening. In dat jaar is een bedrag betaald aan International Genealogy Services, waarna rond maart 2020 de twee genoemde aanslagen erfbelasting zijn betaald. Tussen januari 2013 en augustus 2020 zijn er dus slechts drie transacties geweest. Nu het saldo van de nalatenschap sinds augustus 2012 op de derdengelden-rekening van de notaris aanwezig is, de in het overzicht van de bewindvoerder vermelde (niet noemenswaardige) schulden van erflaatster voor de benoeming van de notaris als vereffenaar al waren betaald, de kosten en baten in verband met de inboedel in januari 2013 bekend waren en sindsdien slechts één transactie had plaatsgevonden voordat de definitieve aangifte erfbelasting werd gedaan, begrijpt de kamer werkelijk niet waarom de notaris niet eerder dan in de nieuwsbrief van 8 augustus 2020 aan de erfgenamen concrete informatie heeft gegeven over de omvang en samenstelling van de nalatenschap. Daarbij heeft de notaris echter geen nog geen inzage gegeven in de urenbesteding vanaf de datum van overlijden van erflaatster, waarvoor hij wel een bedrag van meer dan € 60.000,00 in rekening brengt.
8.17. Als bijlage bij het (niet verzonden) conceptvoorstel heeft de notaris bij
dupliek een boedelbeschrijving gevoegd met de volgende inhoud:
“boedelbeschrijving achteraf nalatenschap mevr. [naam erflaatster] (1929-2007)
activa
inboedelgoederen € 0,00
sierraden € 359,29
bankrekeningen € 214.908,80
passiva
geen bekende passiva
NB
Begrafeniskosten € 4.463,96
Saldo rekenenignennper 3 augustus 2012 € 236.377,42”
Daargelaten de type- en taalfouten komt de daarin vermelde opbrengst van de sieraden (€ 359,29) echter niet overeen met de eerdere mededeling van de notaris dat voor de sieraden € 1.205,00 was ontvangen. Omdat de notaris in het conceptvoorstel heeft meegedeeld dat de opbrengst van de sieraden voor een bedrag van € 359,29 is verantwoord in de aangifte erfbelasting, lijkt het erop dat de notaris beide bedragen heeft verwisseld. Waarom geen melding wordt gemaakt van de opbrengst van het glaswerk (€ 104,00), maar wel van de begrafeniskosten, is de kamer niet duidelijk. De kamer beschouwt deze “boedelbeschrijving achteraf” als een blamage. Dat zelfs deze summiere weergave van de nalatenschap onjuistheden bevat, doet het ergste vrezen voor meer gecompliceerde zaken, zoals bijvoorbeeld de definitieve aangifte erfbelasting. Ondanks herhaalde verzoeken van klager heeft de notaris daarin nog geen inzage gegeven, zodat tot op heden niet duidelijk is op basis van welke financiële informatie de notaris deze aangifte heeft gedaan.
8.18. De hiervoor geciteerde boedelbeschrijving kan naar het oordeel van de kamer niet worden beschouwd als een boedelbeschrijving in de zin van artikel 4:211 lid 3 BW. Het komt de kamer voor dat de notaris na zijn benoeming als vereffenaar, mede op basis van de (door hem te verifiëren) informatie van de bewindvoerder in de brief van 3 augustus 2012, eenvoudig en “met bekwame spoed” een boedelbeschrijving had kunnen opstellen. Niet is echter gesteld of gebleken dat de notaris destijds een boedelbeschrijving heeft opgesteld. Volgens de wet moet de boedelbeschrijving ter inzage gelegd worden ter griffie van de rechtbank. Niet is gesteld of gebleken dat de kantonrechter de erfgenamen heeft ontheven van de verplichting om de boedelbeschrijving ter inzage te leggen. Deze wettelijke verplichting bestond dus onverkort en de notaris heeft er niet aan voldaan. Dat de notaris de brief van de bewindvoerder al die jaren later wel “bij wijze van boedelbeschrijving” wilde meesturen bij zijn conceptvoorstel wekt de indruk van gemakzucht.
8.19. De indruk van gemakzucht, maar ook van slordigheid, ontstaat ook door de fouten en inconsequenties in de (proces)stukken van de notaris. Ter illustratie verwijst de kamer naar enkele onduidelijke passages in zijn dupliek:
“Op 19 november 2019 hebben wij een nieuwsbrief gestuurd met als bijlage de verklaring van erfrecht. Deze mail was ook aan de heer [naam klager] gericht per het adres […]Dat is in bijgaande afdruk moeilijk te zien, maar als je de adressen van de geadresseerde in een apart bestand knipt en plakt, komt dat adres naar voren. Omwille van de AVG wil ik thans volstaan met de mededeling dat dit adres er echt staat.”
Door dit relaas en het overleggen van de verzonden e-mail (waarin de adresgegevens zijn zwartgelakt) lijkt de notaris te willen aantonen dat hij op 19 november 2019 een nieuwsbrief aan klager heeft verzonden. Klager heeft echter helemaal niet gesteld dat hij die nieuwsbrief niet had ontvangen: hij heeft deze nota bene zélf als bijlage bij zijn klacht in het geding gebracht, waarbij wordt aangetekend dat de notaris daarbij een concept van de verklaring van erfrecht had gevoegd; de verklaring van erfrecht is immers pas op 26 november 2019 gepasseerd.
“De verwijzing naar de begroting lijkt te kloppen 36 uur voor 200 euro is 7200 euro. De zoekterm “21,8” op een scan van het hele document van de heer [naam klager] levert maar 2 treffers op.”
In zijn repliek heeft klager gesteld dat de begroting van de nog te besteden uren rammelt (“in zijn nieuwsbrief schrijft hij 36 uur, in zijn bijlage 7 berekent hij 21,8 uur”, aldus klager). In bijlage 7 schat de notaris de nog te verrichten werkzaamheden zélf in op 21,8 uren (218 eenheden van 6 minuten). De mededeling over de twee treffers kan de kamer dan ook niet plaatsen.
“Voor zijn vakantie had de heer [X] mij bericht dat er duidelijkheid was gegeven op het financiële vlak maar dat hij de toetsing van mijn handelen of nalaten wilde handhaven.”
Als de kamer het goed begrijpt bedoelt de notaris daarmee te verwijzen naar de mededeling van klager aan [X] tijdens het telefoongesprek op 12 augustus 2020. Uit (onder meer) deze voorbeelden en de slordigheden en inconsequenties in de stukken met betrekking tot de financiële stand van zaken van de nalatenschap, leidt de kamer af dat de notaris (proces)stukken niet voldoende zorgvuldig leest en redigeert. Dit baart de kamer grote zorgen.
8.20. Op basis van de inhoud van de stukken die klager op 8 en 12 augustus 2020 van de notaris had ontvangen, heeft hij bij repliek bezwaar gemaakt tegen de gebrekkige financiële administratie van de notaris en de hoogte van het in rekening gebrachte honorarium. Op dat moment was klager nog niet bekend met de urenstaten van de notaris, die immers pas bij dupliek zijn overgelegd. Deze urenstaten hebben betrekking op de werkzaamheden die de notaris en zijn medewerkers vanaf 14 juni 2007 tot en met 1 oktober 2020 hebben verricht.
8.21. Uit deze urenstaten blijkt dat de gedeclareerde werkzaamheden in al die jaren door veel verschillende medewerkers zijn verricht en in drie verschillende dossiers zijn geboekt. Naar aanleiding van vragen van klager over de declaratie bij de nieuwsbrief van 8 augustus 2020, waarin melding wordt gemaakt van die verschillende dossiers, heeft [X] hem het volgende meegedeeld:
“Dossier .01 was oorspronkelijk opgezet om de bestede uren voor het uitzoeken van de vererving en het opstellen van de verklaring van erfrecht te registreren. Bijkomende werkzaamheden tot die tijd zijn ook op dit sub-dossier geboekt. Toen bleek dat het zwaartepunt van de afwikkeling bij het notariskantoor kwam te liggen, zijn daar de sub dossiers 2 (voor de benoeming) en sub dossier 3 voor de verdere afwikkeling aan toegevoegd.
In dossier .01 is men uiteindelijk wel doorgegaan met de registratie door de kantoormedewerkers, die bezig waren met het nabestaanden onderzoek en het opstellen van de Verklaring van Erfrecht; dit is niet door de vereffenaar persoonlijk uitgevoerd, echter wel in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de notaris/vereffenaar.”
De notaris heeft daarover bij dupliek gesteld dat is gebleken dat de verschillende accountants die hij in de loop der jaren over de vloer had gehad, “toch allemaal hun eigen visie hadden op het boeken van kosten en voorschoten” en dat de boekhouding tot 2018 extern werd verzorgd door een aantal accountants. Wat daar ook van zij, de kamer constateert dat de wijze waarop de werkzaamheden zijn geregistreerd de overzichtelijkheid van het geheel van de verrichte werkzaamheden en de chronologie daarvan bemoeilijkt. Zo roept het vragen op waarom de notaris het maken van een eerste opzet voor de eindafrekening in Excel (op 28 september 2020) en het rekenen in Excel voor de eindafrekening (op 30 september 2020) heeft geboekt in dossier 01, terwijl de notaris het maken van een Excelbestand voor de uitdeling (op 30 september 2020) en het afmaken van een Excelbestand voor de uitdeling op 1 oktober 2020 heeft geboekt in dossier 03.
8.22. Klager heeft bij de mondelinge behandeling gesteld dat de door de notaris in rekening gebrachte uren niet overeenstemmen met de urenstaten. Volgens klager zit daar een verschil tussen van € 8.000,00 ten nadele van de erfgenamen en heeft de notaris uren deels dubbel gerekend, zonder uitleg opgehoogd en niet verantwoord. Ter onderbouwing van die stelling heeft hij als bijlage III bij zijn pleitnota een overzicht overgelegd waarbij hij de urendeclaratie heeft vergeleken met de urenoverzichten. Hoewel klager hierover niet eerder had kunnen klagen omdat de notaris de urenstaten pas bij dupliek van 1 oktober 2020 heeft overgelegd, is de kamer van oordeel dat deze klacht over de hoogte van de declaratie in zo’n laat stadium van de procedure niet meer in het kader van deze tweede klacht kan worden beoordeeld. Voor zover de klacht betrekking heeft op de hoogte van de declaratie zal deze daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Ditzelfde geldt voor de uitbreiding van de klacht bij de mondelinge behandeling dat de notaris wordt verweten dat hij zich schuldig maakt aan bedrog en/of (poging tot) oplichting. Volledigheidshalve overweegt de kamer dat een declaratiegeschil slechts kan worden beoordeeld in het licht van de in artikel 93 lid 1 Wna omschreven norm. Dit betekent dat de kamer een declaratiegeschil enkel marginaal zou kunnen toetsen, dat wil zeggen aan de hand van de vraag of de wijze van declareren excessief/onbetamelijk is.
8.23. Bij de mondelinge behandeling van deze klacht op maandag 18 januari 2021 is gebleken dat de erfdelen nog altijd niet waren uitbetaald. Dat de notaris bij klager inmiddels de verdenking op zich laadt dat hij de nalatenschap bewust in zijn eigen voordeel traineert, komt de kamer (helaas) niet onbegrijpelijk voor. Klager heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de dag daarvoor ontdekte dat de notaris hem op de valreep (op zaterdag 16 januari 2021 aan het einde van de middag) per e-mail een eindafrekeningsbrief had gestuurd. Daarbij heeft de notaris volgens klager meegedeeld dat de Belastingdienst medio november 2020 had laten weten dat geen hogere aanslag werd opgelegd in verband met de opbrengst van de sieraden en de onjuist genoemde erfgenamen, dat de verklaring van erfrecht was gecorrigeerd en dat de erfdelen met enkele euro’s waren aangepast. De notaris heeft die
e-mail niet ter kennis gebracht van de kamer, maar hij heeft de weergave van de inhoud daarvan door klager niet betwist. De notaris heeft evenmin betwist dat de laatste, kennelijk bij die e-mail gevoegde, kostenspecificatie (naar de kamer aanneemt: het overzicht baten en kosten) volgens klager gelijk is aan de eerste kostenspecificatie, die de notaris later had gecorrigeerd, zodat dit laatste overzicht dezelfde (reken)fouten en het zelfde onverklaarde “aansluitverschil” bevat. Omdat de laatste e-mail niet ter kennis is gebracht van de kamer, kan de kamer zich over de inhoud daarvan geen oordeel vormen.
Slotsom
9.1. Slotsom van het voorgaande is dat vast staat dat de nalatenschap meer dan dertien jaren na het overlijden van erflaatster en bijna anderhalf jaar na de toezegging van de notaris bij de mondelinge behandeling van de eerste klacht en al zijn toezeggingen nadien nog altijd niet is vereffend, terwijl verwacht had mogen worden dat de notaris alles op alles zou zetten om de vereffening van deze eenvoudige nalatenschap - waarover tussen de erfgenamen geen onenigheid bestaat - alsnog zo spoedig mogelijk naar behoren te effectueren.
9.2. In verband met dit tijdsverloop heeft de notaris bij antwoord verwezen naar langdurige ziekte van zijn kandidaat-notaris en heeft hij bij de mondelinge behandeling verklaard dat degene die het dossier behandelde kwakkelde met haar gezondheid, waardoor hij het dossier stukje bij beetje naar zich toe heeft getrokken. Of zijn mededelingen betrekking hebben op dezelfde persoon en wanneer dit heeft gespeeld, is echter niet duidelijk geworden. Ook heeft de notaris “de gevolgen door corona-crisis”, zijn vakantie en de verhuizing van zijn kantoor genoemd als redenen waarom de eerder gecommuniceerde planning niet haalbaar was gebleken. De kamer is echter van oordeel dat de genoemde redenen in de gegeven omstandigheden geen rechtvaardiging vormen voor het herhaaldelijk niet nakomen van toezeggingen en het optreden van de hiervoor omschreven vertraging. Sterker nog, andere door de notaris genoemde redenen voor de vertraging, zoals de “ontdekking” van de sieraden en de verwisseling van personen, vloeien voort uit zijn eigen handelen en (vooral ook) nalaten.
9.3. Door de hiervoor omschreven gang van zaken, de (proces)houding van de notaris en bijvoorbeeld zijn mededeling bij de mondelinge behandeling dat hij er door zijn mail van 16 januari 2021 “nog best moeite voor had gedaan om te laten zien dat hij verder wil met de zaak” geeft de notaris er naar het oordeel van de kamer nog altijd geen blijk van dat hij zich er daadwerkelijk van bewust is dat hij als notaris en uit hoofde van zijn benoeming als vereffenaar gehouden is de belangen van de erfgenamen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te behartigen en dat hij daarbij in de gegeven omstandigheden voldoende voortvarend moet handelen. Vast staat dat inmiddels al meerdere erfgenamen zijn overleden (waaronder de moeder van klager) die nooit hun aandeel in de nalatenschap hebben ontvangen.
9.4. De mededeling van de notaris bij de mondelinge behandeling van de eerste klacht dat hij er een ‘taskforce’ op had gezet om de zaak een ‘boost’ te geven, komt de kamer inmiddels dan ook ongeloofwaardig voor; de notaris heeft kennelijk niet eerder dan na de indiening en/of de op handen zijnde behandeling van een tuchtklacht alsnog actie ondernomen en dan nog onvoldoende actie. In dat verband merkt de kamer op dat de notaris in een bijlage bij het conceptvoorstel heeft meegedeeld dat hij de inmiddels negatieve rente (boeterente) ten laste van de nalatenschap zal gaan brengen voor het eventuele geval dat de erfdelen op 1 januari 2021 nog niet zijn uitbetaald. De kamer zou het uitermate laakbaar vinden als de notaris daartoe zou overgaan.
9.5. Gelet op het vorenstaande zullen de klachtonderdelen 2 tot en met 6 gegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen 7 en 8: verzoek tot intrekken klacht
10.1. Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen stelt de kamer voorop dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is als een notaris aan het verlenen van zijn medewerking (mede) de voorwaarde verbindt dat de betrokken klager de tuchtklacht(en) die hij tegen deze notaris heeft ingediend, intrekt. Dit is ernstig ongepast omdat het op grond van de Wna iedereen vrij staat om een klacht tegen een notaris in te dienen als men meent dat het handelen of nalaten van die notaris daartoe aanleiding geeft: een notaris mag geen drempel voor een klager opwerpen om een klachtprocedure te voeren of voort te zetten.
10.2. Klager verwijt de notaris dat hij de intrekking van deze klacht achteraf alsnog onderdeel heeft gemaakt van het op 12 augustus 2020 via [X] bereikte akkoord, dat mede zag op de door de notaris aangeboden coulanceregeling zoals verwoord in de nieuwsbrief van 8 augustus 2020. Ook verwijt klager de notaris dat hij aan de verdere vereffening van de nalatenschap de voorwaarde heeft verbonden dat klager deze klacht intrekt. Klager heeft gesteld dat de notaris heeft aangevoerd dat hij pas zal kunnen afwikkelen als de klacht wordt ingetrokken omdat hij zijn kosten in verband met de tuchtprocedure ten laste van de nalatenschap wil brengen. Verder heeft klager gesteld dat de notaris sinds 12 augustus 2020 niets meer van zich heeft laten horen zodat zijn gedrag bevestigt dat hij niet bereid is om de nalatenschap verder te vereffenen zolang deze klachtprocedure aanhangig is. Daardoor maakt de notaris zich volgens klager schuldig aan een ambtsmisdrijf en/of (passieve) corruptie en/of chantage.
10.3. De notaris heeft bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemde kwalificaties. In reactie op de klachtonderdelen heeft de notaris bij dupliek gesteld dat [X] van aanvang af heeft aangegeven dat het doel van zijn inzet tweeledig was; enerzijds proberen inhoudelijk iets te betekenen en anderzijds de klacht wegnemen. Door zijn e-mail aan klager in het weekeinde voorafgaande aan de zitting heeft hij kenbaar willen maken dat hij verder wilde, aldus de notaris.
10.4. De vraag is dus aan de orde of de notaris het intrekken van deze klacht achteraf als voorwaarde heeft verbonden aan het gestand doen van de coulanceregeling waarmee klager had ingestemd en of hij aan het verlenen van zijn (verdere) medewerking de voorwaarde van intrekking van deze klacht heeft verbonden. Bij de beoordeling van die vraag gaat de kamer uit van de volgende feiten en omstandigheden.
10.5. Vast staat dat klager op 12 augustus 2020 aan [X], die optrad namens de notaris, heeft meegedeeld dat de notaris wat hem betreft de nalatenschap kon afwikkelen zoals voorgesteld in de nieuwsbrief van 8 augustus 2020. Vast staat ook dat [X] later die dag aan klager heeft gevraagd of hij bereid was deze klacht in te trekken, waarna zij telefonisch over dat verzoek hebben gesproken.
10.6. Klager heeft, overigens zonder medeweten van [X], een opname gemaakt van
dat telefoongesprek. Hij heeft aangeboden deze opname in het geding te brengen, maar
op verzoek van de kamer heeft hij een transcriptie van dat gesprek overgelegd. Over
de inhoud van die transcriptie heeft de notaris bij dupliek gesteld dat navraag hem
had geleerd dat er vermoedelijk geen onjuiste dingen in stonden. Nu de notaris de
inhoud van de transcriptie niet gemotiveerd heeft betwist en deze bovendien in de
kern overeenkomt met de verklaring die [X] daarover achteraf op verzoek van de notaris
heeft afgelegd, gaat de kamer ervan uit dat [X] onder meer de volgende mededelingen
aan klager heeft gedaan:
“[X]: De notaris heeft mij ertoe gevraagd kun je helpen om in ieder geval te zorgen die nalatenschap snel af te ronden en dusdanig dat ik die klacht ook niet aan mijn broek verder krijg. Ik zeg, dat laatste kan ik niet garanderen, maar ik kan er wel mijn best voor doen. […]dus ja de vraag is eigenlijk van, u geeft al aan, als het over een paar maanden, een paar weken is afgerond of in ieder geval op zo kort mogelijke termijn dan wilt u er wel naar kijken hoe of wat om te gaan met de klacht. Vandaar eigenlijk mijn meer concrete vraag hoe ziet u dat, wilt u dan laten vallen, intrekken of anderszins?
[KLAGER]: Mijn klacht bestaat, ik weet niet in hoeverre u daarvan in detail op de hoogte bent, bestaat uit verschillende delen. Afhankelijk van hoe de stand van zaken is op het moment dat de tuchtraad mij om een dupliek vraagt, want ze willen het schriftelijk afhandelen, ga ik sommige delen wel of niet laten vervallen. Maar ik vind wel dat [naam notaris] in dezen zoveel missers heeft gemaakt over de hele periode dat ik niet bereid ben om de klacht geheel in te trekken.
[…]
[X]: […] Het lastige hier is, dat heb ik ook bewust niet vooraf verder genoemd, hij heeft die coulance en, zegt hij, ja dat wil ik doen dat vind ik prima, maar dan wil ik dat iedereen ook akkoord gaat en dat daarmee de boel afgerond is, en ook geen, mag ik het zo zeggen, geen gezeur verder aan mijn fiets. […] hij zegt, ik heb het werk uiteindelijk uiteraard gedaan maar ik wil als geste van mij omdat er toch een aantal dingen niet helemaal goed zijn gelopen zoals dat achteraf gezien in ieder geval wenselijk was geweest, wil ik die geste doen maar, zegt hij, alleen heeft dat zin als dat ook van de andere kant voor mij soelaas biedt. […]
[KLAGER]: […] Ik ben niet bereid dat in te trekken. Ik ben wel bereid aan de tuchtrechter te melden, op het moment dat het allemaal afgerond is en dat het verder aan de tuchtrechter is om te bepalen, want die gaan eigenlijk alleen maar over proces, wat ze hier nou van vinden, want dan is het niet meer in mijn belang, maar meer in het algemeen belang, maar ik ga ‘m niet intrekken. Niet.
[…]
[X]: […] Ik weet niet of [naam notaris] dan zo meteen gaat zitten wachten op die tuchtzitting als dat zo heet.
[KLAGER]: Ja dat is aan hem.
[X]: Dat zou kunnen. Want elke vertraging betekent ook aan zijn kant dat hij er wellicht meer tijd in moet stoppen. Dat weet ik dus allemaal niet.
[KLAGER]: Ik zou niet weten waarom die tuchtzaak tot een vertraging zou moeten leiden. Volgens mij kan hij het afronden en heeft dat niets te maken met die tuchtuitspraak.
[…]
[KLAGER]: Wat hij doet is hij maakt de coulance afhankelijk van het wel of niet van mij doorzetten richting de tuchtraad.
[…]
[X]: De coulance maakt hij afhankelijk in de zin dat iedereen inderdaad akkoord is met zijn voorstel en dat zal dus niet allemaal kunnen. Want u bent sowieso niet akkoord.”
Klager heeft vermeld dat hij de introductie en afronding van het gesprek niet in de transcriptie heeft vermeld. Nu [X] heeft verklaard dat hij het gesprek heeft afgesloten met de mededeling dat hij het standpunt van klager aan de notaris zou doorgeven, gaat de kamer daarvan uit.
10.7. De verklaring van [X] bevat onder meer de volgende passages:
“Ik heb aangegeven dat mijn betrokkenheid er mede op gebaseerd was om de “zaak vlot te trekken” en daarmee te proberen om het voor alle erfgenamen, alsmede de notaris, mogelijk te maken de nalatenschap af te ronden, zonder dat er nog eens een periode overheen gaat die de afhandeling kan vertragen, omdat er een klacht loopt.
[…]
Ik heb aangegeven dat de notaris overweegt de coulance regeling aan te bieden, echter dat daar wel bij hoort dat alle 26 erfgenamen akkoord gaan en daarmee ook afzien van mogelijke juridische acties (zoals de klacht). Wel duidelijk aangegeven dat het iedere erfgenaam uiteraard vrijstaat een klacht of andere juridische stappen te ondernemen, echter dat dit voor de notaris waarschijnlijk wel inhoudt dat de notaris de nalatenschap niet kan afronden; de notaris weet immers niet hoe e.e.a. gaat lopen en hoeveel tijd/kosten daarmee gemoeid is.”
10.8. Uit deze verklaringen leidt de kamer af dat [X] namens de notaris inderdaad
aan klager heeft meegedeeld dat het niet intrekken van deze klacht ertoe zou kunnen
leiden dat de notaris de genoemde coulanceregeling niet langer gestand zou doen, terwijl
dit er eveneens toe zou kunnen leiden dat de notaris de nalatenschap dan waarschijnlijk
niet zou kunnen afronden omdat hij niet weet hoe de klacht gaat lopen en hoeveel tijd
en kosten daarmee gemoeid zullen zijn.
10.9. Naar aanleiding van dat laatste argument overweegt de kamer dat een notaris de kosten die zijn verbonden aan het voeren van een tuchtprocedure niet ten laste van de klager (of van de betrokken boedel/nalatenschap) mag brengen. Dat de notaris niet weet hoeveel tijd hij aan de behandeling van de klacht zal moeten besteden, kan dan ook geen reden vormen om de vereffening van de nalatenschap in afwachting van de uitkomst van de procedure te staken. Hoewel de notaris heeft gesteld dat [X] van aanvang af aan klager duidelijk had gemaakt dat hij ook wilde dat de klacht zou worden ingetrokken, begrijpt de kamer uit de mededeling van [X] dat hij de intrekking van de klacht juist bewust pas na de instemming van klager naar voren heeft gebracht, dat klager van die voorwaarde niet eerder op de hoogte was.
10.10. Vast staat dat klager na het telefoongesprek (behoudens de genoemde e-mail van een medewerkster van de notaris aan alle erfgenamen van 7 september 2020) bijna vijf maanden niets meer van de notaris (en evenmin van [X]) heeft vernomen, totdat hij de dag voor de mondelinge behandeling zag dat de notaris hem een dag eerder de genoemde e-mail had gestuurd met een voorstel voor de eindafwikkeling. Dat klager in de gegeven omstandigheden uit het uitblijven van enig bericht heeft opgemaakt dat de notaris zijn werkzaamheden inderdaad had stilgelegd in afwachting van de uitkomst van deze procedure, is naar het oordeel van de kamer alleszins begrijpelijk. Door niets meer van zich te laten horen nadat klager aan [X] had laten weten dat hij niet bereid was om zijn klacht in te trekken, is de kamer van oordeel dat de notaris het aan zichzelf te wijten heeft dat hij de indruk heeft gewekt dat hij zijn coulancevoorstel niet langer gestand deed en dat hij de vereffening pas na deze tuchtprocedure zou hervatten. Mede in het licht van zijn hiervoor omschreven handelwijze ten opzichte van klager geeft dit er volgens de kamer blijk van dat de notaris de gerechtvaardigde belangen van klager als erfgenaam in de nalatenschap niet (voldoende) serieus neemt.
10.11. Hoewel de kamer uit het verzenden van de e-mail van 16 januari 2021 afleidt dat de notaris de behandeling van het dossier (toch) niet heeft willen stilleggen, is dat feitelijk wel wat er gebeurd is. Daarom zal de kamer ook de klachtonderdelen 7 en 8 gegrond verklaren.
Maatregel
11.1. Als een klacht (al dan niet gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, wordt in beginsel een tuchtmaatregel opgelegd. Bij de beoordeling van de vraag welke maatregel in deze zaak passend en geboden is, stelt de kamer voorop dat vast staat dat de nalatenschap - ook na de eerdere beslissing van de kamer - ruim dertien jaren na het overlijden van erflaatster nog altijd niet is vereffend en dat de notaris zijn herhaalde toezeggingen om daar alsnog zorg voor te dragen telkens niet is nagekomen. Hierdoor heeft de notaris het vertrouwen dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen in ernstige mate beschadigd, terwijl hij de belangen van klager bovendien niet met de grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft behartigd. Zorgvuldigheid is één van de kernwaarden van het notariaat. De kamer rekent dit de notaris zeer ernstig aan, vooral ook omdat de tuchtrechter eerder tuchtmaatregelen aan de notaris heeft opgelegd.
11.2. In 2015 heeft de kamer, nadat daarvoor al tweemaal de tuchtmaatregel van een waarschuwing aan de notaris was opgelegd, naar aanleiding van een soortgelijke klacht als deze besloten een geldboete van € 500,00 aan de notaris op te leggen. Daarbij heeft de kamer toen overwogen dat de notaris de indruk wekte dat hij de door de klaagster in die zaak geuite bezwaren niet serieus nam en dat het de kamer met zorg vervulde dat de opstelling van de notaris in die klachtprocedure en tijdens de mondelinge behandeling van die zaak - ondanks de eerder opgelegde waarschuwingen - getuigde van achteloosheid, die naar het oordeel van de kamer mede werd geïllustreerd door de slordigheid van de inhoud en wijze van redigeren van zijn processtukken. Achteloosheid is een eigenschap die niet past bij de verwachtingen die men mag hebben van de wijze waarop een notaris zijn ambt uitoefent, aldus de kamer destijds. Ook in die zaak is melding gemaakt van het niet reageren op (onder meer via aangetekende post verzonden) verzoeken om informatie, van onvoldoende voortgang en van een weinig geloofwaardig relaas over telefonische contacten, waarbij is overwogen dat “indien de notaris bedoeld heeft aan te geven dat hij de belgegevens uiteindelijk nog kort voor de zitting heeft proberen te achterhalen, maar dat hij toen werd gehinderd door een storing” dit voor zijn eigen rekening komt.
11.3. Naar aanleiding van een klacht van het Bureau financieel toezicht heeft de kamer daarna in 2017 de zwaardere tuchtmaatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week aan de notaris opgelegd omdat (samengevat) sprake was van een gebrekkige financiële administratie.
11.4. Zoals vermeld heeft de kamer naar aanleiding van de eerste klacht van klager vervolgens in 2019 nogmaals de tuchtmaatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week aan de notaris heeft opgelegd.
11.5. Verder is het de kamer ambtshalve bekend dat behalve deze klacht in 2020 ook twee andere klachten tegen de notaris zijn ingediend. Naar aanleiding van één van die klachten heeft de kamer de tuchtmaatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken aan de notaris opgelegd. Naar aanleiding van de andere klacht heeft de notaris niets meer van zich laten horen nadat de kamer hem tweemaal in de gelegenheid had gesteld om te dupliceren.
11.6. De respectieve tuchtmaatregelen hebben gezien het hier beschreven en beoordeelde handelen en nalaten van de notaris niet geleid tot de daarmee beoogde gedragsverandering. In deze zaak heeft de notaris naar het oordeel van de kamer wederom een hoge mate van desinteresse tentoongespreid. Dat de notaris in de periode tussen de eerste beslissing en de indiening van de tweede klacht zelfs niet de moeite heeft genomen om te reageren op de berichten van klager, heeft de kamer geschokt. Daarom is de kamer van oordeel dat het ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in de zorgvuldige vervulling van het notarisambt noodzakelijk is de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen.
Verzoeken
12.1. Klager heeft de kamer gevraagd de notaris te verplichten aan een, door de kamer aan te wijzen, onafhankelijke deskundige alle informatie te verschaffen zodat deze deskundige deze nalatenschap alsnog ordentelijk kan afwikkelen, waarbij de notaris wordt verplicht de kosten van deze deskundige voor zijn rekening te nemen en te bepalen dat de notaris als vereffenaar geen recht heeft op loon. De Wna biedt de kamer echter niet de mogelijkheid zulke maatregelen te treffen, waarbij wordt opgemerkt dat niet de kamer maar de kantonrechter bevoegd is om te oordelen over het loon van een vereffenaar. Daarom zal de kamer deze verzoeken niet-ontvankelijk verklaren. Opmerking verdient daarbij dat de ontzetting uit het notarisambt niet (automatisch) leidt tot het ontslag van de notaris als vereffenaar.
Proceskosten
13.1. Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem vergoeden.
13.2. De kamer ziet in artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat grond de notaris te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. De kamer stelt deze kosten forfaitair vast op € 50,00. De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager vergoeden. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer aan de notaris doorgeven.
13.3. Nu de klacht gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer in 103b lid 1 onder b Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat grond om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. De notaris moet deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.
De beslissing
De kamer:
-
verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van een bedrag van:
€ 50,00 in verband met het genoemde griffierecht en
€ 50,00 in verband met de genoemde kosten van klager en
bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn
die hiervoor onder 13.2. omschreven;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en
bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor
onder 13.3. is omschreven;
- verklaart de uitbreidingen van de klacht die hiervoor zijn omschreven onder 8.22. niet-ontvankelijk;
- verklaart de verzoeken die hiervoor zijn omschreven onder 12.1. niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. G. Herwig, notaris-lid, mr. M.C. Stout, plaatsvervangend notaris-lid en mr. G.A.M. van Lith, belasting-lid.
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2021 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
mr. E.J. van Vliet, secretaris mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter
Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.