ECLI:NL:TNORSHE:2021:29 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2021/3

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2021:29
Datum uitspraak: 18-10-2021
Datum publicatie: 12-01-2022
Zaaknummer(s): SHE/2021/3
Onderwerp: Ondernemingsrecht, subonderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Beslag op derdengeldenrekening. Klaagster heeft in het verleden conservatoir beslag gelegd op de derdengeldenrekening van de voorganger van de notaris. Daarna hebben klaagster en de beslagene in Nederland en België diverse procedures tegen elkaar gevoerd, waarbij de notaris niet betrokken is geweest. Klaagster heeft de notaris opdracht gegeven om op grond van een arrest van een gerechtshof in Nederland (de juridische verhouding tussen klaagster en de beslagene was uitermate gecompliceerd) tot uitbetaling van de beslagen gelden over te gaan. Daarna hebben zowel klaagster als de beslagene executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de notaris en is zij door beiden onder dreiging van tuchtklachten/rechtsmaatregelen onder druk gezet om wel of juist niet tot uitbetaling over te gaan. De kamer stelt voorop dat de klacht enkel ziet op het handelen/nalaten van de notaris als derde-beslagene en oordeelt dat het niet op de weg van een derde-beslagene, die tevens notaris is, ligt om klaagster als beslaglegger te adviseren over het innen van haar vordering op de beslagene. De kamer oordeelt dat de notaris ook verder voldoende voortvarend en zorgvuldig heeft gehandeld. Ongegrond.

Klachtnummer    : SHE/2021/3

Datum uitspraak : 18 oktober 2021

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


[naam] (hierna: klaagster)

gevestigd in [vestigingsplaats]

tegen

notaris [naam] (hierna: de notaris)

gevestigd in [vestigingsplaats]
 

1.          De procedure

1.1.      Bij e-mailberichten van 1 februari 2021 heeft [naam] (hierna: [K]) namens klaagster bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) een klacht (met bijlagen) ingediend tegen de notaris.

1.2.      De notaris heeft bij brief (met bijlagen) van 28 maart 2021 verweer gevoerd tegen de klacht.

1.3.      De kamer heeft de klacht mondeling behandeld op de openbare zitting van 16 augustus 2021. Klaagster, vertegenwoordigd door haar bestuurder [K], en de notaris zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Zij hebben hun standpunt over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnota’s die zij aan de kamer hebben overhandigd.

2.          De feiten

2.1.      Klaagster (destijds genaamd [A] B.V., van welke vennootschap [K] bestuurder was) heeft op 28 april 2005 uit hoofde van een overeenkomst van geldlening een bedrag van € 45.225,00 betaald aan [naam] (hierna: [X]). Op die datum hebben [K] en [X] een schuldbekentenis ondertekend, waarin onder meer is bepaald dat over het genoemde bedrag een rente van 4% per jaar verschuldigd is en dat de hoofdsom in de daarop volgende twintig maanden moet worden afgelost.

2.2.      In juli 2008 hebben klaagster en [naam] N.V. (een vennootschap naar Belgisch recht, hierna: [Y] overeenkomsten gesloten met het oog op de ontwikkeling en productie van een racesimulator door [Y]. [X] is bestuurder van [Y]. In het kader van de uitvoering van deze overeenkomsten (hierna samen: de investeringsovereenkomst) zou klaagster na de ontwikkeling van de racesimulator een bedrag van drie miljoen euro aan [Y] verstrekken voor de verdere ontwikkeling en verkoop van simulatoren, zou klaagster tegenover haar investering een koopoptie op aandelen in [Y] ontvangen en zou klaagster tot zekerheid voor de nakoming van haar verplichtingen uit de investeringsovereenkomst hypotheken en pandrechten aan [Y] verstrekken. In dat kader daarvan hebben klaagster, [K] en zijn echtgenote in 2010 en 2011 een bedrag van 1,3 miljoen euro aan [Y] betaald en heeft [Y] diverse zekerheden, verleend door klaagster, [K] en zijn echtgenote, uitgewonnen.

2.3.      Tussen klaagster en [Y] is een diepgaand geschil ontstaan over (onder meer) de uitvoering van de investeringsovereenkomst en de uitwinning van de zekerheden. Zij hebben elkaar sindsdien over en weer betrokken in diverse strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures in Nederland en België.

2.4.      Bij vonnis van de rechtbank van koophandel van het arrondissement Tongeren (België) van 23 mei 2011 is voor recht verklaard dat klaagster haar verplichtingen uit de investeringsovereenkomst niet nakomt en is klaagster bij verstek (onder meer) veroordeeld om aan [Y] een bedrag van € 2.054.236,94 te betalen.

2.5.      De toenmalige advocaat van klaagster heeft [X] bij brief van 17 november 2011 gesommeerd tot nakoming van zijn verplichtingen uit de genoemde overeenkomst van geldlening (hierna: de overeenkomst van geldlening). Bij het uitblijven daarvan hebben klaagster, [K] en zijn echtgenote (hierna samen ook: klaagster c.s.) bij dagvaarding van 23 november 2011 bij de rechtbank Roermond (inmiddels genaamd: rechtbank Limburg, locatie Roermond) een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen [X] en [Y]. Daarbij hebben zij onder meer gevorderd [X] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 58.509,67 (zijnde de hoofdsom van de geldlening vermeerderd met de verschuldigde contractuele rente tot 19 november 2011), te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 19 november 2011 tot de dag van algehele voldoening.

2.6.      Op 25 juni 2012 heeft [X] een registergoed geleverd aan een derde. Deze levering heeft plaatsgevonden ten overstaan van (inmiddels wijlen) notaris de heer mr. [N], die destijds was verbonden aan [naam notariskantoor]. In overleg tussen [X] en de koper heeft wijlen mr. [N] een deel (€ 90.000,00) van de verkoopopbrengst in depot gehouden op de derdengeldenrekening van [naam notariskantoor].

2.7.      Op 6 juli 2012 heeft klaagster de voorzieningenrechter bij de genoemde rechtbank gevraagd aan haar verlof te verlenen om ten laste van [X] conservatoir derdenbeslag te leggen op de derdengeldenrekening van [naam notariskantoor] en haar vordering voorlopig te begroten op € 76.000,00. Klaagster heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat zij uit hoofde van de overeenkomst van geldlening nog een bedrag van € 58.509,67 van klaagster te vorderen had, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 19 november 2011. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof diezelfde dag verleend, waarbij is overwogen dat het ging om een depotbedrag van circa € 90.000,00 “onder vaststelling van het bedrag waarvoor het verlof wordt verleend, met inbegrip van de kosten waarin de schuldenaar zal kunnen worden veroordeeld, op € 76.000,-.” Later die dag is beslag gelegd onder [naam notariskantoor].

2.8.      Mr. [N] is op 4 oktober 2012 overleden. De notaris is sinds 1 april 2014 werkzaam op diens voormalige kantoor (inmiddels genaamd [naam notariskantoor]) en zij is op 27 maart 2015 benoemd tot opvolger van zijn protocol.

2.9.      In februari 2015 heeft [X] de notaris gevraagd het verschil tussen het door de voorzieningenrechter genoemde bedrag van € 76.000,00 en het daadwerkelijk in depot gehouden bedrag, dat destijds circa € 96.000,00 bedroeg, aan hem uit te betalen. In overleg met de toenmalige advocaten van [K] en [X] heeft de notaris deze vraag in maart 2015 voorgelegd aan het Notarieel Bureau. Dit Bureau heeft advies uitgebracht en daarvoor een bedrag van € 290,40 (inclusief BTW) in rekening gebracht aan de notaris. Zij heeft het verzoek van [X] niet ingewilligd.

2.10.     De genoemde rechtbank heeft op 6 september 2017 vonnis gewezen in de hiervoor onder 2.5. genoemde procedure. Beide partijen hebben bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis.

2.11.     Bij arrest van 1 december 2020 (hierna: het arrest) heeft dit gerechtshof (onder meer en samengevat) de investeringsovereenkomst vernietigd wegens bedrog door [Y] en zijn [Y] en [X] hoofdelijk veroordeeld om aan klaagster c.s. een bedrag van € 909.919,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Ook heeft het gerechtshof [X] veroordeeld om uit hoofde van de overeenkomst van geldlening een bedrag van € 58.509,67 aan klaagster te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% per jaar vanaf 19 november 2011 tot de dag der algehele voldoening. [Y] en [X] zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.12.     Bij e-mail van woensdag 2 december 2020 (17:39 uur) heeft [K] het arrest aan de notaris toegestuurd, waarbij hij haar als volgt heeft bericht:
“Mag ik nar de bijlage verwijzen waarin u het arrest aantreft inzake [Y]-[X]. Dit arrest is uitvoerbaar bij voorraad.
Bij u heeft [klaagster] beslag gelegd op het in depot staande bedrag op de kwaliteitsrekening met nummer 63920/154 d.d. 6 juli 2012.
Kunt u mij aangeven of dat ik dit arrest bij u moet laten betekenen voor uitbetaling van het depot bedrag.
Ik verneem gaarne van u.”

2.13.     Bij e-mail van maandag 7 december 2020 (12:55 uur) heeft [K] de notaris gevraagd wanneer hij een antwoord mag verwachten op zijn vraag. De notaris heeft bij e-mail van dinsdag 8 december 2020 (09:07) aan [K] de ontvangst van zijn e-mail bevestigd en meegedeeld dat zij het arrest zullen bestuderen en hem op korte termijn zullen berichten.

2.14.     De notaris heeft [K] vervolgens bij e-mail van vrijdag 11 december 2020 (18:36 uur) als volgt bericht:
“In het arrest wordt niet direct verwezen naar het bedrag dat op ons kantoor in depot wordt gehouden. Om tot uitbetaling te kunnen overgaan hebben wij een rechterlijke uitspraak nodig of goedkeuring van beide partijen.”

2.15.     Bij e-mail van vrijdag 11 december 2020 (19:02 uur) heeft [K] de notaris het volgende meegedeeld:
“Bedankt voor de beantwoording.
Dat klopt dat in het arrest niet direct wordt verwezen naar het bedrag dat bij u op kantoor in depot staat. Maar op dat bedrag heb ik wel recht. Er ligt een rechtelijke uitspraak. [X] moet aan ons een bedrag betalen van Euro 910.000,-. Dat kan en zal hij nooit aan ons voldoen, vandaar dat ik een beroep doe op het bedrag dat bij u in depot staat.
[X] heeft geen enkele vordering op ons. U dient dit bedrag dan ook onmiddellijk uit te betalen. Er ligt een rechtelijke uitspraak en daar dient u zich aan te houden. Aan deze uitspraak kan en mag niet getwijfeld worden. Ook hebt u geen goedkeuring van [X] hiervoor nodig.
Bij deze doe ik nogmaals een beroep op u om het bedrag dat in depot staat per direct aan mij uit te betalen. Mocht u hiertoe niet overgaan zal ik u in rechte betrekken. Ik hoop dat u het niet zover laten komen.”
[K] heeft dit bericht in cc toegestuurd aan de advocaat die hen in de procedure bij het gerechtshof had bijgestaan (hierna ook: de advocaat).

2.16.     Op zaterdag 12 december 2020 heeft [K] om 09:47 uur een e-mail met de volgende inhoud aan de notaris (en in cc aan de advocaat) gestuurd:
“Ik kom nogmaals terug op mijn onderstaand mailverkeer.
Op 2 december jl. heb ik aan u gevraagd of dat ik het arrest dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en (executoriaal is) moet laten betekenen voor uitbetaling van het depot bedrag. U hebt mij nog niet van antwoord voorzien. Nogmaals, ik heb een executoriaal vonnis en dat betekent dat u dient uit te betalen. Mocht u hier niet toe overgaan zal ik onmiddellijk een klacht tegen u gaan indienen bij de KNB.

Alle kosten die hiermee gemoeid zijn zal ik op u gaan verhalen. Dat betekent ook de deurwaarderskosten mijn eigen uren die ik hier aan moet besteden en de kosten van mijn advocaat.
Ik vertrouw er op dat u het niet zover laat komen.”

2.17.     Bij e-mail van dinsdag 15 december 2020 (10:05 uur) heeft [K] de notaris gevraagd waar haar antwoord blijft en heeft hij meegedeeld dat hij onmiddellijk een klacht tegen haar zal indienen als hij die dag geen antwoord van haar krijgt. Bij e-mail van later die dag (14:58 uur) heeft de notaris [K] (en in cc de advocaat) het volgende bericht:
“Het lijkt erop dat u veronderstelt dat ik niet mee wil werken. Ik kan echter niet meewerken indien er geen rechterlijke uitspraak is waarin wordt aangegeven dat ik mag overgaan tot uitbetaling van het depotbedrag ofwel dient er toestemming te zijn van beide partijen. Ik heb dit reeds eerder bij u aangegeven in mijn mail van 11 december jongstleden. Het spijt me u niet anders te kunnen berichten.
Indien u dit wenst kan er vanuit ons kantoor contact worden gezocht met de wederpartij om een akkoord voor de uitbetaling te verzoeken. Graag ontvang ik dan uw opdracht om dit in gang te kunnen zetten.”
Naar aanleiding van dit bericht heeft [K] de notaris (en in cc de advocaat) bij e-mail van 15:41 uur meegedeeld dat zij zo niet verder komen en heeft hij haar gevraagd op grond van welke regel zij niet mag uitbetalen.

2.18.     In reactie op die vraag heeft de notaris [K] (en in cc de advocaat) bij e-mail van vrijdag 18 december 2020 (18:47 uur) het volgende meegedeeld:
“De algemene lijn in de richtlijnen en jurisprudentie is deze: “Het depotbedrag mag pas aan de verkoper dan wel de koper worden uitbetaald, indien de notaris van beide partijen hiertoe schriftelijk een gelijkluidende opdracht ontvangt of na een rechterlijke uitspraak.”
Helaas helpt het door u toegestuurde arrest mij niet verder omdat daar niet expliciet wordt verwezen naar de depotgelden.”

Bij e-mail van 19:39 uur heeft [K] de notaris een kopie gestuurd van het verzoekschrift tot het leggen van het conservatoire derdenbeslag, waarbij hij heeft meegedeeld:
“Mag ik u naar de bijlage verwijzen waarin u het verzoekschrift aantreft om conservatoir derdenbeslag te leggen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening(schuldbekentenis) van het bedrag van Euro 58.509,63 te vermeerderen met rente.
In het arrest van 1 december 2020 is [X] veroordeeld om aan [klaagster] dit bedrag terug te betalen. Ik verwijs u naar pagina 16 waar het bedrag staat omschreven groot Euro 58.509,67 te vermeerderen met de contractuele rente van 4% per jaar vanaf 19 november tot de dag der algehele voldoening. Dat betekent dat u het depotbedrag dient uit te betalen omdat er een rechterlijke uitspraak onder ligt.
Ik vertrouw er op u voldoende te hebben ingelicht en doe een dringend beroep op u om het depotbedrag per direct uit te betalen.”

2.19.     Bij e-mail van donderdag 24 december 2020 (15:51 uur) heeft de notaris de advocaat gevraagd contact met haar op te nemen en heeft zij meegedeeld dat het haar inmiddels duidelijk was dat klaagster recht had op betaling van het genoemde bedrag van € 58,509,67, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 19 november 2011. Daarbij heeft zij de advocaat het volgende bericht:
“Indien u kunt aangeven wat exact het bedrag is dat ten aanzien van deze post aan uw cliënt toekomt, kan dit bedrag bij akkoord van de raadsman van de wederpartij worden uitgekeerd. Dan hoeft het arrest op dat punt niet geëxecuteerd te worden omdat de wederpartij dan vrijwillig meewerkt.
Van het depotbedrag zullen overigens nog wel de bewaringskosten en overige kosten van het notariskantoor in mindering worden gebracht.
Graag ontvang ik van u de eindafrekening en het akkoord van de raadsman van de wederpartij.
Indien er geen vrijwillige medewerking is, kan ik niet tot uitkering overgaan tenzij executie van het vonnis via de geëigende weg plaatsvindt.
Graag wacht ik uw berichten af.”
De notaris heeft deze mail in cc aan [K] gestuurd. Na verzending van de mail heeft de notaris een automatisch antwoord van de advocaat ontvangen waarbij werd meegedeeld dat hij tot 3 januari 2021 afwezig was in verband met vakantie.

2.20.     Op 24 december 2020 is de grosse van het arrest in opdracht van klaagster c.s. ter betekening en bevel verzonden aan de bevoegde instantie in België, waar [X] woont. Deze instantie heeft het arrest op 28 december 2020 betekend aan [X], waarbij aan hem bevel is gedaan om aan de inhoud van het arrest te voldoen.

2.21.     De deurwaarder van klaagster c.s. (hierna: de deurwaarder van klaagster) heeft de grosse van het arrest op maandag 4 januari 2021 aan de notaris betekend waarbij is aangezegd dat [X] na betekening van deze grosse niet (volledig) aan het arrest heeft voldaan en dat met de betekening van de grosse het conservatoire derdenbeslag van 6 juli 2012 is overgegaan in een executoriaal beslag.

2.22.     Bij e-mail van 7 januari 2021 heeft [X] de notaris onder meer als volgt bericht:
“In 2012 is er van mij privé een bedrag van circa Euro 100.000,-- in depot gezet bij jullie vestiging in [naam vestigingsplaats] omdat er conservatoir beslag op werd gelegd na verkoop van onroerend goed (…).
(…)
In de loop der jaren zijn we al vele procedures met de beslaglegger verder waarvan wij er 18 hebben gewonnen en beslaglegger recent op 1 december 2020 ook 1. Dat laatste arrest is nog niet definitief in kracht van gewijsde we hebben cassatie aangekondigd aan tegenpartij en daar zijn we mee bezig momenteel. Verder hebben we ons beroepen op verrekening daar onze vorderingen inmiddels die van onze beslaglegger veruit overstijgen. Ik verwijs hiervoor naar het schrijven van onze advocaat dd 7 december 2020, zie bijlage.
Ik heb wel een vermoeden dat tegenpartij zal proberen mijn gelden op basis van gewonnen arrest te innen. Ik wil U bij deze aangeven dat het U niet vrijstaat gezien bovenstaande om enige uitkering te doen. Tevens verzoek ik U indien er wel een aanvraag is of wordt gedaan hieromtrent mij onverwijld op de hoogte te stellen (liefst per mail).”
In de bijgevoegde brief van de advocaat van [X] aan de advocaat van klaagster c.s. van 7 december 2020 is het volgende meegedeeld:
“Cliënten kunnen zich niet verenigen met de inhoud van het arrest en gaan cassatie advies inwinnen met het doel in cassatie te gaan. Het arrest is dan ook nog niet onherroepelijk.
Namens cliënten verzoek en voor zover vereist sommeer ik uw cliënten om niet tot executie van het nog niet onherroepelijke arrest over te gaan.
Enige executiemaatregelen zijn naar de stellige overtuiging van cliënten prematuur en onrechtmatig. Dit dringt temeer nu er aan de zijde van uw cliënten een aanzienlijk restitutierisiso kleeft.
Cliënten beschikken daarentegen wel over onherroepelijke uitspraken waaruit vorderingen op uw cliënten volgen die de vorderingen van uw cliënten aanzienlijk overstijgen. Voor zover vereist beroepen cliënten zich dan ook op verrekening.
Indien uw cliënten toch over zullen gaan tot tenuitvoerlegging van het arrest, stellen cliënten uw cliënten hierbij aansprakelijk voor de dientengevolge te lijden schade. Cliënten behouden zich het recht voor om een executie kort geding aanhangig te maken.”

2.23.     Op vrijdag 8 januari 2021 heeft de deurwaarder van klaagster executoriaal derdenbeslag gelegd onder de notaris op alle vorderingen en roerende zaken die zij verschuldigd mocht zijn en/of uit een bestaande rechtsverhouding verschuldigd mocht worden aan of onder berusting mocht hebben van [X]. Daarbij is meegedeeld dat de beslaglegging dient ter verzekering en om betaling te verkrijgen van een hoofdsom van € 909.919,00, een hoofdsom (ten verzoeker van klaagster) van € 58.509,67, te vermeerderen met de wettelijke rente, schade nader op te maken bij staat, geliquideerde proceskosten van € 46.223,63 en diverse kosten.

2.24.     Nadat [X] het kantoor van de notaris op 12 januari 2021 heeft gevraagd naar de stand van zaken, heeft de notaris hem bij e-mail van diezelfde dag bericht dat inmiddels executoriaal beslag onder haar was gelegd en dat zij aannam dat (de advocaat van) [X] daarvan op de hoogte was. Bij e-mail van later die dag heeft [X] de notaris verwezen naar de inhoud van zijn eerdere e-mail aan haar en onder meer meegedeeld dat zij hem direct moet informeren als zij van plan is om bedragen aan klaagster uit te keren. In verband met dit bericht heeft de notaris telefonisch contact gehad met de deurwaarder van klaagster.

2.25.     Bij e-mail van 13 januari 2021 heeft mevrouw [naam] (hierna: [D]), werkzaam bij het kantoor van de deurwaarder van klaagster, de notaris bericht dat zij de bedragen conform de gelegde beslagen (zowel van de conservatoire fase alsmede de executoriale fase) zo spoedig mogelijk op de derdengeldenrekening van het deurwaarderskantoor dient over te maken en dat zij haar kosten bij haar cliënte/opdrachtgever in rekening dient te brengen, tenzij de notaris in haar algemene voorwaarden heeft opgenomen dat zij deze kosten mag verrekenen.

2.26.     Op donderdag 14 januari 2021 heeft een andere deurwaarder in opdracht van [X] onder het kantoor van de notaris executoriaal derdenbeslag gelegd op het bedrag op de derdengeldenrekening uit kracht van de grosse van het vonnis van de rechtbank van koophandel van het arrondissement Tongeren (België) van 24 september 2013, de grosse van het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen (België) van 4 maart 2019 en de akte van cessie van 20 december 2016 waarbij [Y] haar vordering op klaagster, voortvloeiende uit het vonnis van 23 mei 2011 (met uitzondering van de hoofdsom) heeft overgedragen aan [X] om te komen tot verhaal van de vordering van [X] op de notaris tot een beloop van onder andere de Belgische wettelijke rente over een bedrag van € 2.054.236,94 vanaf 29 april 2010, zijnde een bedrag van € 580.659,62, te vermeerderen met kosten.

2.27.     Bij e-mail van woensdag 20 januari 2021 heeft [X] de notaris als volgt bericht:
“Vindt U het normaal dat ik geen antwoord of stukken van U krijg over mijn depot bij U en de ontwikkelingen, simpelweg geen taal noch teken ik mag het gewoon uitzoeken?
Dat is klachtwaardig mijns inziens…ik zal mij hiervoor dan ook wenden tot de kamer voor het notariaat.
En nog steeds verwacht ik wel antwoord van U laat dat wel duidelijk zijn.”

2.28.     Een secretarieel medewerkster van de notaris heeft bij e-mail van 20 januari 2021 (12:40 uur) aan beide deurwaarderskantoren de verklaring derdenbeslag toegezonden met de conceptfactuur van de notaris, met de mededeling dat deze mail in kopie zal worden toegestuurd aan partijen en hun bij de notaris bekende advocaten. In de concept factuur heeft de notaris vermeld dat het op het totale door haar in depot gehouden bedrag van € 95.960,97 een aantal kosten in mindering wordt gebracht, waaronder een honorarium van € 450,00 voor “3 uur x € 150,00 diverse werkzaamheden, emails, overleg KNB, telefonisch overleg”, te vermeerderen met 21 % BTW. Ook heeft zij het hiervoor genoemde bedrag van € 290,40 in mindering gebracht op het uit te keren bedrag in verband met voorgeschoten externe advieskosten (“Kosten Het Notarieel Bureau”). Aan de onderzijde van de conceptfactuur staat vermeld: “Vanwege beslagen blijft het bedrag in depot”.

2.29.     [D] heeft bij e-mail van 20 januari 2021 (16:57 uur) een bijlage aan de betrokken secretarieel medewerkster van de notaris gestuurd, naar de inhoud waarvan zij heeft verwezen. Deze bijlage is een brief van [D] aan de notaris, waarbij de ontvangst van de verklaring derdenbeslag is bevestigd en waarbij is gevraagd de voor de beslagen vatbare gelden per omgaande aan het deurwaarderskantoor over te maken. De betrokken secretarieel medewerkster van de notaris heeft deze e-mail om 17:03 uur doorgemaild aan de notaris.

2.30.     Bij brief van 20 januari 2021 heeft [D] [K] meegedeeld dat de verklaring van de notaris inmiddels was ontvangen en dat in overleg met zijn advocaat aan de notaris was gevraagd waarom zij van mening was dat de gelden nog in depot moesten blijven staan.

2.31.     Bij e-mail van donderdag 21 januari 2021 (16:49 uur) heeft de advocaat van klaagster c.s. [D] geïnformeerd over de samenhang tussen de Belgische vonnissen die [X] wilde executeren en het arrest dat klaagster c.s. wilden executeren. De advocaat heeft daarbij onder meer meegedeeld:
“Ondanks de (op zich) executoriale titel (het vonnis van de rechtbank Tongeren en de afgegeven exequatur) kan mijns inziens (toch) niet meer worden geëxecuteerd op die grond (althans zou dat onrechtmatig zijn), omdat de aan dat vonnis ten grondslag liggende overeenkomst (die [klaagster]niet na zou komen) is vernietigd en dus geacht wordt nooit te hebben bestaan.
Voor wat betreft de proceskosten die [Y]/[X] kennelijk ook willen verhalen (gezien de bij het beslag gevoegde stukken, maar uit het exploit komt dat minder naar voren), beroept [klaagster](c.s.) zich op verrekening met haar (veel grotere) vordering op [Y]/[X].
Allereerst maar eens afwachten wat [naam notariskantoor] laat weten.”  

2.32.     [K] heeft de notaris bij e-mail van vrijdag 22 januari 2021 (9:51 uur) dringend gevraagd de brief van [D] van 20 januari 2021 met spoed te beantwoorden en het beslag per direct vrij te geven, waarbij hij heeft meegedeeld dat zijn geduld op is, dat de notaris hem alleen maar op kosten jaagt en dat hij het meer dan zat is. Bij daaropvolgende e-mail van 9:55 uur heeft hij de in de vorige rechtsoverweging genoemde e-mail van de advocaat aan de notaris doorgestuurd en de e-mail die [K] op 21 januari 2021 zelf aan de deurwaarder van [X] had gestuurd. Beide e-mails aan de notaris heeft [K] in cc aan de advocaat gestuurd.

2.33.     In de middag van vrijdag 22 januari 2021 heeft het kantoor van de notaris een bedrag van € 93.301,84 (zijnde het depotbedrag vermeerderd met rente, waarop de in de conceptfactuur van de notaris genoemde kosten in mindering zijn gebracht) overgeboekt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van de deurwaarder van klaagster. Bij e-mail van die dag van 19:01 uur heeft de notaris [D], onder verwijzing naar het telefonisch contact dat zij daarover hadden gehad, meegedeeld dat het uit te boeken bedrag inmiddels was overgemaakt. De notaris heeft deze e-mail in cc toegestuurd aan [K] en de advocaat. Bij daaropvolgende e-mail van 19:23 uur heeft [K] de notaris (en in cc de advocaat) meegedeeld dat hij niet accepteert dat zij de genoemde bedragen van € 450,00 en € 290,40 in mindering heeft gebracht. Daarbij heeft hij vermeld:
“Door alle geklooi waar ik geen debet aan ben wordt ik onterecht kaalgeplukt. En dit accepteer ik niet. U wilt hier goede nota van nemen. Bij deze doen ik een beroep op u om de bedragen per direct over te boeken.
Mocht u hier niet toe overgaan zal ik niet schromen om dit publiekelijk te maken en zal ik hierover gaan klagen.”

2.34.     [K] heeft de notaris bij e-mail van dinsdag 26 januari 2021 (10:59 uur) onder vermelding van “SPOED SPOED SPOED” gevraagd hem direct te laten weten of zij de ingehouden bedragen heeft overgemaakt aan zijn deurwaarder. Die dag heeft de notaris telefonisch contact opgenomen met de advocaat. Bij e-mail van 15:22 uur heeft de notaris [D] daarover geïnformeerd en heeft zij de berichten van [K] met zijn bezwaren tegen de ingehouden bedragen aan haar doorgestuurd. Bij e-mail van later die dag (19:55 uur) heeft [K] de notaris verweten dat zij achter zijn rug om contact met de advocaat had opgenomen en heeft hij nogmaals een dringend beroep op haar gedaan om de ingehouden bedragen alsnog per direct over te maken naar de deurwaarder van klaagster.

2.35.     Bij e-mail van donderdag 28 januari 2021 (14:58 uur) heeft [K] de notaris gevraagd om die dag alsnog te reageren op zijn eerdere verzoeken.

2.36.     De notaris heeft bij e-mail van vrijdag 29 januari 2021 (10:40 uur) aan [K] (en in cc aan de  advocaat en [D]) haar visie gegeven op de gang van zaken en uitleg gegeven over de ingehouden bedragen.

2.37.     [K] heeft bij e-mail van zaterdag 30 januari 2021 gereageerd op de inhoud van de voorgaande e-mail van de notaris en daarbij meegedeeld dat hij de dag daarvoor een klacht tegen haar had ingediend bij de kamer.

3.          De klacht

3.1.      Samengevat verwijt klaagster de notaris dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij:

  1. niet adequaat en/of niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van klaagster tot uitbetaling van het bedrag op de derdengeldenrekening van de notaris waarop door klaagster eerder conservatoir derdenbeslag was gelegd, terwijl de notaris ervan op de hoogte was dat klaagster recht had op een bedrag van € 58.509,63 te vermeerderen met contractuele rente vanaf 19 november 2011;
  2. de aan klaagster toekomende gelden niet direct aan haar heeft uitbetaald nadat op 8 januari 2021 door klaagster executoriaal derdenbeslag op deze gelden was gelegd;
  3. zonder voorafgaande toestemming contact heeft opgenomen met de advocaat van klaagster;
  4. een bedrag van (€ 450,00 en € 290,40, in totaal) € 740,40 heeft ingehouden op het aan de deurwaarder uitgekeerde bedrag wegens extra werkzaamheden en advieskosten zonder dat klaagster haar daarvoor opdracht had gegeven.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris het ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen (artikel 17 lid 1 Wna).

4.2.      Bij de beoordeling van de handelwijze van de notaris stelt de kamer voorop dat niet is gesteld of gebleken dat zij in opdracht van klaagster en/of [K], dan wel in opdracht van [X] en/of [Y] notariële werkzaamheden heeft verricht of dat zij op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de diverse procedures die deze partijen over en weer tegen elkaar hebben gevoerd. Deze klacht ziet dan ook enkel op het handelen en/of nalaten van de notaris in haar positie van derde-beslagene. Omdat de klachtonderdelen 1 en 2 met elkaar samenhangen, zal de kamer deze gezamenlijk beoordelen. De klachtonderdelen 3 en 4 zullen afzonderlijk worden beoordeeld.

Klachtonderdelen 1 en 2: niet adequaat en/of niet tijdig reageren en betalen

4.3.      Klaagster verwijt de notaris dat zij niet adequaat en/of niet tijdig heeft gereageerd op haar mailberichten. Zo stelt klaagster dat de notaris niet heeft gereageerd op haar verzoek van 2 december 2020 om aan te geven of zij het arrest aan de notaris moest laten betekenen voor uitbetaling van de gelden. Nadat klaagster deze vraag had herhaald bij e-mail van 12 december 2020 heeft de notaris de advocaat van klaagster (en klaagster in cc) bij e-mail van 24 december 2020 onder meer bericht dat het arrest, bij akkoord van de wederpartij “op dat punt niet geëxecuteerd hoeft te worden” en dat zij, indien er geen vrijwillige medewerking is, niet tot uitkering kan overgaan “tenzij executie van het vonnis via de geëigende weg plaatsvindt.” Volgens klaagster heeft de notaris de vraag over de betekening niet tijdig en bovendien uiteindelijk niet voldoende duidelijk beantwoord.

4.4.      De notaris heeft op de zitting verklaard dat zij zich achteraf heeft afgevraagd of zij wellicht duidelijker had moeten zijn over de executie van het arrest. Nu de notaris echter niet als (proces) vertegenwoordiger of juridisch adviseur van klaagster optrad maar enkel in de positie van derde-beslagene, is de kamer van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de notaris heeft volstaan met het geven van de hiervoor weergegeven – op zich juiste – informatie aan de advocaat van klaagster. Naar het oordeel van de kamer ligt het niet op de weg van een derde-beslagene die tevens notaris is om klaagster als beslaglegger te adviseren over het innen van haar vordering. Daarbij neemt de kamer mede in aanmerking dat vast staat dat klaagster de mailberichten die zij aan de notaris stuurde vanaf 11 december 2020 telkens ook in cc aan de advocaat stuurde. De kamer is daarom van oordeel dat de notaris, die haar eigen reactie op de verzoeken van klaagster vanaf 15 december 2020 eveneens in cc aan de advocaat heeft gestuurd en haar e-mail van 24 december 2020 rechtstreeks aan hem heeft gericht, mocht aannemen dat de advocaat – die klaagster c.s. had bijgestaan in de procedure bij het gerechtshof - op de hoogte was van de gang van zaken en klaagster zo nodig zou adviseren over de executie van het arrest. Dat de advocaat er volgens [K] “helemaal buiten stond” maakt dat niet anders, alleen al omdat niet is gesteld of gebleken dat klaagster de notaris daarvan op de hoogte heeft gesteld. Overigens heeft [K], die op de zitting heeft verklaard dat hij weet “hoe de hazen lopen”, de deurwaarder uiteindelijk zelf opdracht gegeven om het arrest te betekenen en executoriaal beslag te leggen. Voor zover [K] de kamer heeft gevraagd er goede nota van te nemen dat de notaris de kamer onjuist heeft voorgelicht door te stellen dat zij aan klaagster kenbaar had gemaakt “dat pas na executoriaal beslag kan worden uitgeboekt”, overweegt de kamer dat de notaris dit in haar verweerschrift niet naar voren heeft gebracht. Van onjuiste voorlichting van de kamer is dan ook geen sprake.

4.5.      In verband met de vraag of de notaris verder voldoende voortvarend heeft gereageerd, overweegt de kamer als volgt. Uit de onder de feiten weergegeven correspondentie blijkt dat de notaris in december 2020 telkens binnen enkele (werk)dagen heeft gereageerd op de diverse mailberichten van klager over de uitbetaling van de gelden. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat het geen reguliere “lopende zaak” was maar dat het ging om een beslag uit juli 2012 waarbij de notaris destijds zelf niet betrokken was geweest omdat zij tot 2014 aan een ander notariskantoor was verbonden. Bovendien had de notaris sinds 2015, toen eveneens discussie was ontstaan over de uitbetaling van de beslagen gelden, geen inhoudelijke werkzaamheden meer in het dossier behoeven te verrichten, terwijl het arrest dat klaagster op 2 december 2020 aan haar toestuurde ziet op de inmiddels uitermate gecompliceerde juridische verhouding tussen klaagster c.s. enerzijds en [X]/[Y] anderzijds. Dat de bestudering van het (omvangrijke) arrest en overleg met haar kantoorgenoten enige tijd heeft gevraagd en dat het de notaris als derde-beslagene niet direct duidelijk was dat het conservatoire derdenbeslag destijds was gelegd uit hoofde van de overeenkomst van geldlening waarover in het arrest mede is geoordeeld, acht de kamer daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Nadat [K] de notaris op dit verband tussen de geldlening en het beslag had gewezen bij e-mail van vrijdagavond 18 december 2020 heeft de notaris de advocaat van klaagster overigens binnen enkele dagen, bij e-mail van donderdagmiddag 24 december 2020, gevraagd een eindafrekening op te stellen om bij akkoord van de wederpartij tot uitbetaling te kunnen overgaan.

4.6.      Op maandag 4 januari 2021 – de eerste werkdag van het nieuwe jaar – is het arrest in opdracht van klaagster c.s. aan de notaris betekend, waarna zoals gemeld op vrijdag 8 januari 2021 in opdracht van klaagster c.s. executoriaal derdenbeslag onder haar is gelegd uit hoofde van het arrest. Klaagster verwijt de notaris dat zij de beslagen gelden daarna niet direct heeft uitbetaald. Als de notaris dat wel had gedaan, had klaagster geen problemen gehad met [X] die vervolgens op 14 januari 2021 eveneens executoriaal derdenbeslag op deze gelden heeft gelegd, aldus klaagster.

4.7.      Naar aanleiding van dit verwijt heeft de notaris erop gewezen dat zij de gelden op 22 januari 2021, binnen de door de deurwaarder van klaagster in het exploit aangezegde termijn van twee weken, aan deze deurwaarder heeft uitbetaald.

4.8.      De kamer constateert dat klaagster de notaris in feite verwijt dat zij de door het beslag getroffen gelden niet vóór 14 januari 2021 aan de deurwaarder van klaagster heeft uitbetaald. In het exploit van 8 januari 2021 heeft deze deurwaarder de aanzegging gedaan dat de derde-beslagene “zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zodra twee weken na heden zijn verstreken”, verklaring moest doen van de vorderingen/zaken die door het beslag zijn getroffen en vervolgens het aan de beslaglegger verschuldigde af moest dragen. Hoewel de derde-beslagene zo spoedig mogelijk verklaring moest doen en tot uitbetaling moest overgaan, is de kamer van oordeel dat in redelijkheid niet van de notaris behoefde te worden verwacht dat zij dit binnen drie werkdagen na (vrijdag) 8 januari 2021 zou hebben gedaan. Dat [X] vervolgens op 14 januari 2021 eveneens executoriaal derdenbeslag heeft gelegd op de door het eerdere beslag getroffen gelden, kan niet aan de notaris worden verweten. Nu de notaris op 20 januari 2021 haar verklaring derdenbeslag aan beide deurwaarderskantoren heeft toegezonden en vast staat dat zij de beslagen gelden op 22 januari 2021 -  dus binnen de door de deurwaarder van klaagster gestelde termijn - heeft uitbetaald, is de kamer van oordeel dat zij als derde-beslagene niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de gelden niet al eerder aan deze deurwaarder uit te betalen.

4.9.      Ook verder is de kamer van oordeel dat de notaris, die als derde-beslagene zowel door klaagster als door [X] onder dreiging van tuchtklachten/rechtsmaatregelen onder druk werd gezet om wel of juist niet tot uitbetaling over te gaan, in de gegeven omstandigheden voldoende adequaat en voortvarend heeft gehandeld. Daarom zal de kamer de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 3: contact met advocaat

4.10.     Klaagster verwijt de notaris ook dat zij zonder haar opdracht en toestemming en achter haar rug om contact heeft opgenomen met de advocaat. [K] heeft op de zitting verklaard dat híj met de notaris correspondeerde, zodat hij mocht verwachten dat zij zich tot hem zou richten en niet tot de advocaat. Dat hij bepaalde mailberichten aan de notaris eveneens in cc aan de advocaat heeft gestuurd, maakt dat volgens [K] niet anders.

4.11.     De notaris heeft erop gewezen dat klaagster haar mailberichten aan haar eveneens in cc aan de advocaat stuurde, zodat zij ervan uit is gegaan dat de advocaat betrokken was bij de tenuitvoerlegging van het arrest. Zij heeft enkel contact opgenomen met de advocaat in de hoop klaagster daardoor beter van dienst te kunnen zijn, aldus de notaris, die haar mailberichten aan klaagster ook in cc aan de advocaat heeft gestuurd.

4.12.     Zoals hiervoor onder 4.4. is overwogen, staat vast dat klaagster haar mailberichten aan de notaris vanaf 11 december 2020 eveneens in cc aan de advocaat heeft gestuurd en dat de notaris haar reactie op de mailberichten van klaagster vanaf 15 december 2020 eveneens in cc aan de advocaat heeft gestuurd. Niet is gesteld of gebleken dat klaagster daar bezwaar tegen heeft gemaakt, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat klaagster er bezwaar tegen heeft gemaakt dat de notaris de advocaat op 24 december 2020 rechtstreeks heeft gemaild en klaagster in cc. Bovendien heeft klaagster de e-mail van de advocaat aan [D] van 21 januari 2021 over (onder meer) de titels die [X] aan het door hem gelegde executoriale beslag ten grondslag had gelegd zelf ter informatie doorgestuurd naar de notaris. De kamer is dan ook van oordeel dat de notaris er in de gegeven omstandigheden van uit heeft mogen gaan dat de advocaat betrokken was bij de tenuitvoerlegging van het arrest en de beslagen. Dat zij op 24 december 2020 per e-mail en op 26 januari 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met de advocaat, is naar het oordeel van de kamer daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit het dossier begrijpt de kamer dat klaagster (pas) daarna heeft geprotesteerd tegen het contact tussen de advocaat en de notaris, waarna er ook geen contact meer is geweest. Daarom zal de kamer dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 4: bedragen inhouden

4.13.     Klaagster verwijt de notaris dat zij een bedrag van € 450,00 (in verband met extra werkzaamheden) en een bedrag van € 290,40 (in verband met advieskosten) op de uitbetaalde gelden in mindering heeft gebracht, terwijl klaagster de notaris geen opdracht had gegeven om extra werkzaamheden te verrichten en advies in te winnen.

4.14.     De notaris heeft gesteld dat de advieskosten destijds zijn gemaakt in overleg met de (toenmalige) advocaten van klaagster en [X] en dat het bedrag van € 450,00 ziet op de extra werkzaamheden die zij sinds 2015 heeft moeten verrichten in verband met de (herhaalde) discussie over de uitbetaling van de gelden. Op de zitting heeft de notaris verklaard dat zij en haar collega’s  (veel) meer uren aan het dossier hebben besteed dan de drie uren die zij heeft gefactureerd. Bovendien heeft zij eerst overleg gehad met de deurwaarder van klaagster, voordat zij deze kosten in rekening heeft gebracht, aldus de notaris.

4.15.     Bij gebrek aan andersluidende gegevens, die niet zijn gesteld of gebleken, gaat de kamer ervan uit dat de notaris de genoemde bedragen in overleg met de deurwaarder en in lijn met de wijze waarop andere derde-beslagenen hun kosten in rekening brengen, heeft gefactureerd. De kamer acht het dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris deze kosten in mindering heeft gebracht op het door haar uitbetaalde bedrag, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.

4.16.     Opmerking verdient daarbij dat het niet op de weg van de kamer ligt om te oordelen over de vraag of de genoemde kosten voor rekening van de beslaglegger dan wel voor rekening van de beslagene ([X]) behoren te komen. Die vraag is voorbehouden aan de civiele rechter.

5.          De beslissing

De kamer:

- verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. M.C. Stout, plaatsvervangend notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021 door mr. J.D. Streefkerk in zijn hoedanigheid van plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.