ECLI:NL:TNORSHE:2021:25 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/77

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2021:25
Datum uitspraak: 20-09-2021
Datum publicatie: 08-11-2021
Zaaknummer(s): SHE/2020/77
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Overig
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De notaris heeft moeder (eigenaar van 12 percelen landbouwgrond) begeleid bij estate planning ten behoeve van haar drie zoons. De gronden waren verpacht aan één van hen. Een andere zoon (klager) verwijt de notaris dat een (mogelijk verontreinigd) perceel dat hij graag had willen verkrijgen, uiteindelijk buiten de verdeling is gehouden en dat de notaris zich niet heeft gehouden aan de wensen van moeder. Ook verwijt klager de notaris dat zij de pachtende zoon heeft bevoordeeld, dat zij klager onder tijdsdruk heeft gezet waardoor hij geen weloverwogen beslissing heeft kunnen nemen, dat zij niet correct met hem heeft gecommuniceerd en dat zij de privacy van moeder heeft geschonden. Klacht ten aanzien van privacyschending niet-ontvankelijk bij gebrek aan een redelijk belang, overige klachtonderdelen ongegrond. Dat de notaris in de gegeven omstandigheden heeft voorgesteld om het perceel, mede met het oog op de door moeder gewenste belastingbesparing, niet over te dragen acht de kamer (zeker) niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Gelet op de mogelijke fiscale consequenties en indachtig de toezegging van de pachtende broer dat geen indeplaatsstelling zou worden gevorderd, acht de kamer het verdedigbaar dat de notaris in de akte van verdeling geen clausule heeft opgenomen over het einde van de pachtovereenkomst. Dat de notaris moeder erop heeft gewezen dat haar testament als gevolg van de schenking van de gronden mogelijk zou moeten worden aangepast om onduidelijkheden in de toekomst te voorkomen, geeft naar het oordeel van de kamer evenmin blijk van partijdigheid en getuigt eerder van de benodigde zorgvuldigheid bij de uitvoering van de wensen van moeder.

Klachtnummer    : SHE/2020/77

Datum uitspraak : 20 september 2021

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


[naam] (hierna: klager)

wonende in [woonplaats]

tegen

notaris [naam] (hierna: de notaris)

gevestigd in [vestigingsplaats]

gemachtigde: mevrouw mr. L.H. Rammeloo, advocaat in Amsterdam 

1.          De procedure


1.1.      De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) heeft op 9 november 2020 een e-mail (met bijlagen) ontvangen van klager, waarin hij een klacht heeft geformuleerd tegen de notaris.

1.2.      De notaris heeft bij brief (met bijlagen) van 5 januari 2021 verweer gevoerd tegen deze klacht. De gemachtigde van de notaris (hierna: de gemachtigde) heeft bij e-mail van 5 maart 2021

aanvullende stukken aan de kamer gestuurd. Zij heeft deze stukken op dezelfde datum per e-mail en per post aan klager gestuurd.

1.3.      Daarna heeft de kamer partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 15 maart 2021. Op verzoek van klager is deze behandeling aangehouden tot een nader te bepalen datum in verband met zijn medische situatie op dat moment.

1.4.      De kamer heeft de klacht vervolgens mondeling behandeld op de openbare zitting van 21 juni 2021. Klager had de kamer gevraagd om via een Skype-verbinding bij deze behandeling aanwezig te zijn. Omdat in de week voor de zitting bleek dat het niet mogelijk was om deze verbinding met klager tot stand te brengen, heeft klager besloten om via een telefonische verbinding (via de speaker) deel te nemen aan de mondelinge behandeling. De notaris en haar gemachtigde zijn persoonlijk bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. Zij hebben dit mede gedaan aan de hand van pleitnotities, die zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling over en weer aan elkaar en aan de kamer hadden gemaild.

2.          De feiten

2.1.      Klager (hierna ook: [voornaam], heeft twee broers: [B] en [C]. Hun vader is overleden. Hun moeder (geboren op [datum] 1929) was eigenaar van 12 percelen landbouwgrond. Deze percelen waren uit hoofde van een pachtovereenkomst van 26 juli 1987 aan [B] verpacht om hem in de gelegenheid te stellen de landbouwgronden in ieder geval tot zijn pensioen te kunnen blijven gebruiken voor het uitoefenen van zijn landbouwbedrijf. De pachtovereenkomst had een looptijd tot en met 30 april 2021.

2.2.      In januari 2016 heeft moeder een verklaring ondertekend waarin onder meer staat vermeld dat zij wil regelen dat haar drie kinderen (hierna ook: de broers) zo min mogelijk erfbelasting hoeven te betalen over haar nalatenschap en in het bijzonder over de percelen landbouwgrond (hierna ook: de percelen). Daarbij heeft moeder de wens te kennen gegeven dat de percelen na het einde van de pachtovereenkomst vrij en in onverpachte staat aan haar of - in geval van haar overlijden - aan de broers zullen toekomen, zodat zij dan elk recht zullen hebben op 1/3e deel van deze pachtvrije percelen en zelf kunnen beslissen wat zij daarmee willen doen. In verband met de wens van moeder om iedereen zoveel mogelijk financieel gelijk te stellen en niemand te bevoordelen of te benadelen, staat in de verklaring vermeld dat zij niet akkoord gaat met een indeplaatsstelling of medepacht.

2.3.      In het voorjaar van 2016 heeft [C] de notaris gevraagd mee te denken over de beoogde belastingbesparing voor het geval moeder zou komen te overlijden. De wens van moeder om de broers gelijk te behandelen, was de notaris al bekend uit eerdere gesprekken met moeder. De notaris heeft op 13 juli 2016 een eerste bespreking gehad met moeder en [C]. In de maanden daarna heeft de notaris ook gesprekken gehad met [B]. In verband met ziekte van [B] is zijn echtgenote nauw betrokken geweest bij de gang van zaken.  

2.4.      Destijds vond ook overleg plaats over de mogelijke inbreng van de landbouwonderneming van [B] in een maatschap met moeder, [B], klager en [C]. In het kader van dat overleg heeft [B] meegedeeld dat hij een indeplaatsstelling van de pacht zou vragen voor zijn zoon.

2.5.      De notaris heeft moeder bij brief van 14 juli 2017 laten weten dat zij van de adviseur van [B] had vernomen dat [B] niet wilde deelnemen aan een maatschap zodat zou moeten worden gezocht naar andere mogelijkheden om erfbelasting te besparen, zoals het doen van schenkingen van geld en/of gronden. Vanaf augustus 2017 heeft de notaris daarover verder overleg gevoerd met moeder en de broers. Bij een gezamenlijke bespreking met de notaris op 6 december 2017 is afgesproken dat moeder voor 31 december 2017 aan ieder van de broers een papieren schenking (schuldigerkenning uit vrijgevigheid) van eenzelfde bedrag zou doen. De notaris heeft de betreffende akte op 13 december 2017 gepasseerd. Klager is in persoon bij het passeren van deze akte aanwezig geweest. Omdat het niet de bedoeling van moeder was om jaarlijks de vereiste 6% rente over het overeengekomen bedrag te blijven betalen, zou worden geprobeerd om in april 2018 overeenstemming te bereiken over de overname en verdeling van de percelen. Eind 2017 was nog niet bekend of [B] indeplaatsstelling zou vragen, zodat ook niet bekend was of de pachtovereenkomst op 30 april 2021 zou eindigen.

2.6.      Nadat in 2018 duidelijk werd dat de voorkeur van de broers uitging naar individuele verkrijging, zijn de 12 percelen getaxeerd op een totale waarde van € 1.485.280,00. Deze taxatie heeft de nodige vragen opgeroepen. Omdat het einde van 2018 inmiddels naderde terwijl nog niet duidelijk was hoe de broers de gronden wilden verdelen, heeft de notaris moeder geadviseerd nogmaals een papieren schenking aan ieder van hen te doen van eenzelfde bedrag. Bij e-mail van 8 december 2018 heeft de notaris de broers onder meer als volgt bericht:

“Indien we dan toch het jaar 2018 als fiscaal jaar voor een schenking niet verloren willen laten gaan, doet moeder nog een papieren schenking dit jaar.

Ook deze wordt dan (hopelijk) in 2019 verrekend.

Moeder moet dan wel de rente over de schenking die ze vorig jaar heeft gedaan betalen (wat niet gepland was); we moeten dan maar afspreken dat u dit bedrag teruggeeft als “onderdeel van de koopsom”; zo blijven haar liquiditeiten op niveau.”

De notaris heeft deze akte ten overstaan van moeder gepasseerd op 20 december 2018. De broers hadden een volmacht verleend voor het passeren van de akte.

2.7.      In 2019 hebben de broers een keuze gemaakt uit de diverse percelen. Klager wilde onder meer een perceel bouwland (grasland) kopen, gelegen aan het [adres] (hierna: perceel [X]). In verband met mogelijke bodemverontreiniging van (een deel van) perceel [X] is vervolgens discussie ontstaan over de vraag wie zou moeten bijdragen aan de kosten van bodem- en grondwater-onderzoek en de mogelijke saneringskosten.

2.8.      In verband met die discussie heeft de notaris de broers bij e-mail van 13 november 2019 als volgt bericht:

“is het geen idee om het perceel (of gedeelte daarvan) wat mogelijk verontreinigd is, buiten de transactie te laten.

Moeder kan dan dit jaar nog overdragen de overige percelen; met de koopsom wordt verrekend de vorderingen die u op haar hebt uit hoofde van de twee schenkingen die ze afgelopen jaren heeft gedaan.

Voor het verschil kan ze dan nog een schening [kamer: schenking] ””2019”” doen.

Als we dit jaar afwikkelen wordt voorkomen dat moeder de renten over de 2 schuldigerkenningen daadwerkelijk moet betalen (en waarvan we altijd hebben gezegd dat ze dit niet zou moeten doen, omdat alles verrekend zou worden !).

We spreken namelijk over een bedrag van ong. € 43.000,00 aan rente die ze moet betalen; dat zal ze zeker niet fijn vinden.

Het bedrag kan ik nu meenemen in de afwikkeling van de overname, zonder dat moeder het moet betalen.

Graag jullie reactie.”

2.9.      In die periode heeft de echtgenote van [B] tijdens een gezamenlijke bespreking bij de notaris met moeder en de broers meegedeeld dat zij met hun zoon hadden gesproken en dat zij geen indeplaatsstelling van de pacht zouden vorderen. Daarbij heeft de echtgenote van [B] bevestigd dat het pachtrecht conform de pachtovereenkomst per 1 mei 2021 zou eindigen. Klager heeft de notaris gevraagd daarover een bepaling op te nemen in de akte van levering van de percelen.

2.10.     Bij e-mail van 13 december 2019 heeft de notaris een berekening en een (eerste) concept van de akte van levering aan de broers gestuurd, waarbij zij hen onder meer als volgt heeft bericht:

Bijgaand een eerste concept van de akte houdende verkoop van de gronden. Alvorens in te gaan op de inhoud van de akte, verwijs ik naar een overzicht wat ik heb gebruikt en waarop ik heb aangegeven de totale waarde van wat ieder van de zonen krijgt.

Het perceel [X] heb ik in zijn geheel buiten beschouwing gelaten. Uit de eerder mail correspondentie begreep ik dat dit naar [klager]zou gaan, althans het niet verontreinigde deel, doch dit lijkt me niet logisch als ik zie dat het helemaal rondom het perceel N[XX] ligt, wat de boerderij van [B] is.

Hoe de koopsommen zich uitwerken, heb ik in het klad gedaan (zie bijlage). Het komt erop neer, dat de verdeling van de gronden zoals het mij logisch leek, tot gevolg heeft dat er dit jaar nog een schenking plaatsvindt van € 127.924,64. Na deze schenking heeft [klager] niets meer te betalen aan zijn moeder.[B] en [C] hebben nog een schuld. […]

Aan het eind van de akte heb ik opgenomen een passage omtrent de vervolgstappen in het kader van de bodemverontreiniging, doch ieder moet hierop zijn mening maar geven.

Ook heb ik in de akte opgenomen de beëindiging van de pacht in april 2021 en de mededeling van [B] en [naam echtgenote B] dat er geen indeplaatsstelling zal worden gevraagd. Normaal (de juristen onder ons) zullen dit beamen, dat er op een dergelijke bepaling ook een boete wordt gesteld, doch ik weet niet of dat in deze gepast is.”

2.11.     In de bijgevoegde conceptakte staat ten aanzien van de levering van perceel [X] aan klager vermeld:

“TOCH NIET LOGISCH OM DIT AAN [klager] TE GEVEN; ONTSLUIT NL PERCEEL VAN [B]”

2.12.     In die eerste conceptakte is over de pachtovereenkomst onder meer het volgende vermeld:

“Partijen hebben uitvoerig overleg gevoerd omtrent de mogelijkheid voor pachter (de comparant sub 2.a.) om een in de plaats stelling in gevolge artikel *** boek 7 Burgerlijk Wetboek te vorderen voor zijn zoon, hetgeen door de comparante sub 1 [kamer: moeder] niet wenselijk gevonden werd.

Na ingewonnen advies, verklaart de comparant sub 2.a thans dat gemelde pachtovereenkomst zal eindigen op gemelde datum. De gronden komen dan vrij ter beschikking van de eigenaar (de comparant sub 2.b. en de comparant sub 2.c.); hij nog [kamer: noch] zijn zoon [naam zoon] zullen onderwijl een indeplaatsstelling vorderen.”

In verband met het te verrichten onderzoek naar de vervuiling van perceel [X] bevat deze conceptakte onder meer de volgende bepalingen:

“Partijen zijn overeengekomen dat opdracht wordt gegeven tot het uitvoeren van een bodem- en grondwateronderzoek voor het gedeelte van het (voormalig) perceel N nummer[X] […]

De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van ***verkoper. […]

De kosten van sanering zullen worden betaald door ***. […]

Partijen wensen middels de afspraak te voorkomen dat de verontreiniging uiteindelijk voor rekening komt van de gebruiker van het perceel.”

2.13.     Op 20 december 2019 hebben moeder en de broers de inhoud van deze eerste conceptakte met de notaris besproken. Zij hebben daarbij echter geen overeenstemming kunnen bereiken over de vraag wie de kosten van het onderzoek naar en de sanering van de mogelijke verontreiniging zou moeten betalen en over de met die vraag samenhangende levering van perceel [X]. Aan de notaris is gevraagd een aangepaste conceptakte op te stellen, waarna een afspraak is gemaakt voor de ondertekening daarvan op 30 december 2019.  

2.14.     Bij e-mail van 24 december 2019 (16:40 uur) heeft de notaris een aangepaste conceptakte aan de broers gestuurd, waarbij zij hen onder meer als volgt heeft bericht:

“Bij nader inzien wil ik de passage omtrent de pachtbeëindiging liever uit de akte (ivm schenking voor waarde in verpachte staat). […]

Indien een van u niet instemt met de inhoud van de akte, kan moeder natuurlijk nog besluiten om de transactie wel te doen met de andere twee.”

2.15.     Het aangepaste concept bevat ten aanzien van de levering van perceel [X] aan klager de hiervoor onder 2.11. geciteerde vermelding

2.16.     Op 30 december 2019 heeft de notaris een akte van levering (hierna: de akte van levering) gepasseerd, waarbij de diverse percelen (met uitzondering van perceel [X]) door moeder aan de broers zijn overgedragen en waarbij moeder aan ieder kind eenzelfde gift heeft gedaan door middel van kwijtschelding van een bepaald bedrag. De kinderen hebben deze gift aangenomen, waarna de door hen verschuldigde koopsom uit hoofde van de levering van de percelen is verrekend met deze gift en met de eerder door moeder aan hen gedane papieren schenkingen en de daarover verschuldigde rente. Klager heeft uit hoofde van deze akte van levering de eigendom verkregen van drie percelen en hij was, na verrekening van de genoemde gift en de eerder gedane papieren schenkingen met de daarover verschuldigde rente, niets meer aan moeder schuldig.

2.17.     [B] en [C] waren, na de verrekening van de genoemde gift en de eerder gedane papieren schenkingen en de daarover verschuldigde rente, uit hoofde van de levering van hun percelen nog wel bedragen aan moeder schuldig. Bij de akte van levering heeft moeder (samengevat) om baat afstand gedaan van de restantvorderingen die zij wegens betaling van de koopsom op [B] en [C] had en na aanvaarding van de afstanddoening en kwijting hebben [B] en [C] als tegenprestatie bij wijze van schuldvernieuwing erkend de resterende koopsom van respectievelijk € 111.680,00 en
€ 52.940,00 wegens geldlening aan moeder schuldig te zijn tegen een rente van 2% met de bepaling dat de hoofdsom uiterlijk op 31 december 2020 moet zijn afgelost. Moeder heeft deze schuldigerkenning aangenomen.

2.18.     In de akte van levering is onder meer vermeld dat de gronden op dat moment uit hoofde van de genoemde pachtovereenkomst worden gepacht door [B] en dat hij afstand heeft gedaan van zijn voorkeursrecht tot koop. De hiervoor onder 2.12. weergegeven passage in de eerste conceptakte over de beëindiging van de pachtovereenkomst is niet in de akte van levering opgenomen. In de akte van levering is in artikel 10 wel een bepaling opgenomen over het laten uitvoeren van bodem- en grondwateronderzoek op een gedeelte van het (voormalige) perceel [X]. Blijkens die bepaling zijn moeder, [B] en [C], samengevat, overeengekomen dat de kosten van dat onderzoek voor rekening van [B] en [C] zullen komen, ieder voor een gelijk deel, en dat [B] en [C] nadat de uitkomst van het onderzoek bekend is met elkaar in overleg zullen treden over de gevolgen van de eventuele verontreiniging. Klager is in persoon bij het passeren van de akte aanwezig geweest.

2.19.     In verband met de berekening van de hoogte van de door [B] verschuldigde pacht en de verdere financiële afwikkeling van de in de akte van levering vastgelegde afspraken hebben de broers begin 2020 nog contact gehad met de notaris.  

2.20.     Moeder heeft op 29 april 2020 en 5 mei 2020 via bankoverschrijvingen een totaalbedrag van € 53.290,00 geschonken aan klager, welke schenkingen klager heeft aanvaard. [B] had per 30 april 2020 (inclusief rente) nog een schuld aan moeder van € 112.420,00. Nadat moeder [B] eenzelfde bedrag van € 53.290,00 heeft kwijtgescholden en [B] deze kwijtschelding heeft aanvaard, heeft [B] de resterende schuld op 29 en 30 april 2020 geheel aan moeder betaald. [C] had per 30 april 2020 (inclusief rente) nog een schuld aan moeder van € 53.290,00. Moeder heeft deze schuld aan hem kwijtgescholden en [C] heeft deze kwijtschelding aanvaard.

2.21.     In mei 2020 is discussie ontstaan over de betaling van de pacht door [B] aan moeder, waarbij [B] zich op het standpunt stelde dat hij de pacht over de periode van 1 november 2019 tot 1 mei 2020 bij vooruitbetaling had voldaan. [B] heeft daarover advies gevraagd aan de notaris, die destijds heeft beaamd dat [B] gelijk had.

2.22.     Naar aanleiding van de gang van zaken rond de totstandkoming van de akte van levering en de hiervoor omschreven schenkingen/kwijtscheldingen heeft klager de notaris bij e-mail van 10 juni 2020 vragen gesteld, onder meer over de genoemde bedragen en de daarover berekende rente en heeft hij gevraagd waarom de clausule over de beëindiging van de pachtovereenkomst niet in de definitieve akte van levering was opgenomen. De notaris heeft op deze vragen gereageerd bij e-mail van 22 juli 2020 onder bijvoeging van de door haar gehanteerde berekening.

2.23.     In verband met de schenkingen/kwijtscheldingen in 2020 heeft de notaris een “Vaststellingsovereenkomst inzake schenkingen 2020” opgesteld, die zij bij e-mail van 28 juli 2020 aan de broers heeft gestuurd. Daarbij heeft de notaris gevraagd of het de bedoeling was om de schenkingsaangifte in 2020 te doen of daarmee te wachten tot februari 2021. Naar aanleiding van vragen van klager heeft de notaris hem diezelfde avond per e-mail gevraagd of zij hem later die week kon bellen om zijn vragen telefonisch te beantwoorden.

2.24.     Bij e-mail van 28 juli 2020 heeft de notaris moeder bericht dat het haar wenselijk leek het testament van moeder uit 2006 aan te passen om onduidelijkheden te voorkomen nu de gronden inmiddels aan de broers waren geschonken.

2.25.     In reactie op vragen van klager heeft de notaris hem bij e-mail van 5 augustus 2020 dezelfde berekening gestuurd en heeft zij toegelicht hoe zij tot de door haar gehanteerde bedragen is gekomen. In verband met herhaalde vragen over het niet vermelden van de beëindiging van de pachtovereenkomst heeft de notaris klager meegedeeld:

“De bekendheid van pachtbeëindiging op korte termijn beinvloedt de waarde.

Zeer grote kans dat belastingdienst de koopsom van de gronden zou aanpassen. Vandaar dat er niets omtrent de pachtbeëindiging is opgenomen in de akte van levering”.

2.26.     Bij e-mail van 28 augustus 2020 heeft de notaris opnieuw gereageerd op vragen van klager over de gang van zaken. Daarbij heeft zij opgemerkt dat elk antwoord dat zij geeft, leidt tot tegenwerpingen van klager en dat zij zijn vragen blijkbaar niet afdoende kan beantwoorden. Om die reden heeft zij klager nogmaals dringend gevraagd om met elkaar in gesprek te gaan. In haar e-mail heeft de notaris toegegeven dat zij zich bij de lezing van de pachtovereenkomst had vergist in de betaalperiode (vooraf/achteraf betalen) en heeft zij haar handelwijze nogmaals toegelicht, waarbij zij heeft meegedeeld:

“Wat betreft het - op het laatste moment - schrappen van de passage omtrent pachtbeëindiging. Noem het voortschrijdend inzicht: ik neem mijn akten voor het passeren nog een keer door en - als je dan “vers” nog eens tegen een situatie aankijkt, dan kom je toch [kamer: tot] de conclusie dat je een passage beter niet opneemt. (Hij is niet fout maar het zou vragen kunnen oproepen bij een belastingdienst).”

2.27.     Naar aanleiding van volgende vragen van klager heeft de notaris hem bij e-mail van 4 september 2020 bericht dat zij inderdaad aan [C] had gevraagd om - ter vermijding van misverstanden - bij moeder na te gaan of klager het juiste bedrag van haar had ontvangen en of [B] het juiste bedrag aan haar had betaald. Daarbij heeft de notaris vermeld dat zij moeder “(een dame op leeftijd)” niet met die vraag wilde overvallen omdat moeder meermaals had aangegeven “er niet meer tegen te kunnen”. Verder heeft de notaris toegelicht waarom rente was berekend over diverse bedragen.

2.28.     Ook bij e-mailberichten van 9 en 11 september 2020 heeft de notaris vragen van klager beantwoord en bij e-mail van 17 september 2020 heeft zij nogmaals gereageerd op een vraag van klager over het verwijderen van de passage over de beëindiging van de pacht. Haar reactie luidt als volgt:

“de percelen grond zijn door uw moeder aan de zonen verkocht voor de waarde in verpachte staat (gebaseerd op het taxatierapport).

Opname van de passage omtrent pachtbeëindiging en de afspraak dat uw broer geen in de plaatsstelling zou aanvragen, kan voor de belastingdienst aanleiding zijn om de “waarde in verpachte staat” in twijfel te trekken.

Indien de belastingdienst onherroepelijk van oordeel zou zijn, dat de waarde van de verkochte gronden, een hogere waarde is dan de waarde (in verpachte staat (zoals die in de akte is opgenomen) kan het verschil worden aangemerkt als gift. Over het bedrag van deze gift is dan schenkbelasting verschuldigd.”

De notaris heeft deze uitleg geïllustreerd met een cijfermatig voorbeeld. Verder heeft zij onder meer nog geantwoord op een vraag over het fictieve vruchtgebruik bij een renteloze lening, heeft zij uitgelegd waarom zij [C] had gebeld in plaats van klager en [B] en heeft zij meegedeeld dat dit haar laatste e-mail aan klager was omdat zij naar haar mening al zijn vragen had beantwoord.

2.29.     De notaris heeft bij e-mail van 22 september 2020 een nieuwe vraag van klager beantwoord over de (rente)berekening voor het fictieve geval dat de vaststellingsovereenkomst in januari 2020 zou zijn opgemaakt. Op 24 september 2020 heeft klager de notaris gevraagd te reageren op een vraag over de beëindiging van de pachtovereenkomst in een bijlage bij zijn e-mail aan haar van 21 september 2020. Bij e-mail van 6 oktober 2020 heeft de notaris klager bericht dat zij die openstaande vraag niet kan vinden en heeft zij klager erop gewezen dat de pachtovereenkomst door een wetswijziging niet meer automatisch eindigt als [B] de leeftijd van 65 jaar bereikt. Voor het geval er geen sprake is van een onderlinge beëindigingsovereenkomst, zal de pachtovereenkomst dan ook moeten worden opgezegd waarbij de termijnen in acht moeten worden genomen, aldus de notaris in die e-mail. Zij heeft klager geadviseerd zich te laten informeren door een advocaat die is gespecialiseerd in agrarisch recht.

2.30.     De vaststellingsovereenkomst is op 11 oktober 2020 door moeder en de broers ondertekend en [C] heeft de notaris gevraagd de schenkingsaangifte in februari 2021 in te dienen.

2.31.     Bij e-mail van 24 oktober 2020 heeft klager de notaris in verband met de beëindiging van de pachtovereenkomst onder meer als volgt bericht:

“Ik verzoek u om vóór 5 november 2020 (op eigen kosten) het nodige te doen, opdat de wil/wens van moeder alsnog wordt gerespecteerd en juridisch wordt vastgelegd. Zodat voor alle betrokken partijen duidelijkheid ontstaat. Ik doe daarbij een beroep op uw eer(lijkheids)gevoel en afgelegde notariseed. Laat u mij iets weten”.   

2.32.     Op 21 februari 2021 heeft de notaris namens moeder aangifte gedaan voor de Schenkbelasting 2020 ten aanzien van de transacties met klager.

3.          De klacht

3.1.      Samengevat verwijt klager de notaris dat zij bij de voorbereiding van de verdeling van de percelen en de totstandkoming van de akte van levering tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij:

  1. zich niet heeft gehouden aan de wensen van moeder, zoals verwoord in de door moeder in januari 2016 ondertekende verklaring, door
  1. perceel [X] buiten de verdeling te houden, terwijl moeder wilde dat ieder van de broers recht zou krijgen op 1/3e deel van (al) haar percelen;
  2. niet in de akte van levering vast te leggen dat de pachtovereenkomst met [B] na 30 april 2021 niet zou/kon worden verlengd;
  1. [B] op verschillende manieren heeft bevoordeeld, waardoor zij niet onpartijdig heeft gehandeld;
  2. klager onder (tijds)druk heeft gezet om de akte van levering op 30 december 2019 te ondertekenen, waardoor hij geen weloverwogen en rationele beslissing heeft kunnen nemen over de verdeling van de percelen en hij financieel is benadeeld;
  3. niet correct heeft gecommuniceerd met klager;
  4. de privacy van moeder heeft geschonden door [C] opdracht te geven om de bankverrichtingen van moeder na te gaan.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris het ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen (artikel 17 lid 1 Wna).

Ontvankelijkheid

4.2.      Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan toekomen, moet eerst (ambtshalve) worden beoordeeld of de klacht ontvankelijk is. Daarbij is onder meer de vraag aan de orde of klager als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 99 lid 1 Wna. Opmerking verdient daarbij dat klager in reactie op de vraag van de kamer bij brief van 18 november 2020 of hij de klacht mede namens andere partijen heeft ingediend, bij e-mail van 23 november 2020 aan de kamer heeft bericht dat hij de klacht tegen de notaris op persoonlijke titel heeft “ingezet”. De kamer gaat er dan ook van uit dat klager de klacht niet mede namens moeder heeft ingediend.

4.3.      Op grond van artikel 99 lid 1 Wna kan ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. De wetsgeschiedenis vermeldt hierover:

“(…) Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd; ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. (…)” (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 26-27).

4.4.      Hieruit volgt dat de indiening van een klacht hetzij direct, hetzij indirect of afgeleid, verband moet houden met het eigen belang van degene die de klacht indient.

4.5.      Volgens de notaris kan klager niet als belanghebbende in die zin worden aangemerkt voor zover de klacht betrekking heeft op zijn verwijten over de conceptakten van 13 december 2019 en 24 december 2019, waarvan de inhoud op respectievelijk 20 december 2019 en 30 december 2019 met klager is besproken. Omdat de akte van levering is gepasseerd op basis van de op 30 december 2019 bestaande overeenstemming tussen moeder en de broers is de notaris van mening dat klager geen belang meer heeft bij dat onderdeel van zijn klacht. Ook heeft de notaris gesteld dat het niet aan klager, maar uitsluitend aan moeder, is om te klagen over de mate waarin aan de wensen van moeder is voldaan zodat hij ook op dat onderdeel niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en de klacht in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.  

4.6.      De kamer constateert dat de klacht in de kern betrekking heeft op het handelen en/of nalaten van de notaris in verband met de verdeling van de percelen tussen de broers. Vast staat dat klager partij is bij de akten die de notaris op 13 december 2017, 20 december 2018 en 30 december 2019 heeft gepasseerd om invulling te geven aan de wens van moeder om haar kinderen in de toekomst zo min mogelijk erfbelasting te laten betalen over haar nalatenschap en hen zoveel mogelijk financieel gelijk te stellen door ieder van hen recht te geven op 1/3e deel van haar – vanaf 1 mei 2021 niet meer met pacht bezwaarde – percelen. Klager is eveneens partij bij de door de notaris opgestelde vaststellingsovereenkomst, die voortvloeit uit de inhoud en uitvoering van de genoemde notariële akten. Daarom is de kamer van oordeel dat klager een voldoende (indirect of afgeleid) eigen belang heeft bij beoordeling van de hiervoor onder 1 tot en met 4 weergegeven – met elkaar samenhangende – klachtonderdelen. Dat de twee conceptakten hebben geresulteerd in de akte van levering van 30 december 2019, maakt niet dat klager daardoor geen belang meer zou hebben bij toetsing van de handelwijze van de notaris voorafgaand aan het passeren van die akte.

4.7.      Voor zover klager de notaris verwijt dat zij de privacy van moeder heeft geschonden door [C] te vragen de bankverrichtingen van moeder te bekijken, is de kamer echter van oordeel dat klager bij dat klachtonderdeel geen voldoende (indirect of afgeleid) eigen belang heeft. Daarom zal de kamer klachtonderdeel 5 niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat dit klachtonderdeel niet inhoudelijk zal worden beoordeeld.

Kern van de klacht

4.8.      Bij de beoordeling van de overige klachtonderdelen stelt de kamer voorop dat deze (voor het overgrote deel) zijn terug te voeren tot de onvrede van klager over het feit dat perceel [X], dat hij graag had willen verkrijgen, op 30 december 2019 niet door moeder is overgedragen. Door dit perceel uit de verdeling te houden, zal het na het overlijden van moeder in onverdeeldheid toekomen aan de erfgenamen en klager stelt dat deze ‘strategie’ uiteraard in het voordeel van [B] is. [B] kan dit perceel dan gemakkelijk verwerven en bij het perceel van zijn boerderij voegen, aldus klager, waardoor een aanzienlijk (financieel) voordeel voor [B] zal ontstaan. Uit het klaagschrift – dat vele verwijten bevat – en het verhandelde ter zitting begrijpt de kamer dat klager de notaris in de kern verwijt dat zij deze ‘strategie’ in het voordeel van [B] heeft voorgesteld en mogelijk heeft gemaakt.

4.9.      Voordat de kamer de diverse klachtonderdelen hierna afzonderlijke zal beoordelen, overweegt de kamer als volgt. Vast staat dat, nadat klager kenbaar had gemaakt dat hij perceel [X] wilde verkrijgen, tussen partijen discussie is ontstaan omdat mogelijk sprake was van verontreiniging van dat perceel. Uit het klaagschrift begrijpt de kamer dat moeder en de broers het niet eens waren over de vraag of al dan niet sprake was van “historische” verontreiniging – dan was sanering volgens klager niet verplicht – terwijl zij op dat moment evenmin overeenstemming konden bereiken over de vraag wie de kosten van onderzoek naar en mogelijke sanering van de verontreiniging zou moeten dragen.

4.10.     De notaris heeft onweersproken gesteld dat zij de broers bij e-mail van 13 november 2019 heeft gevraagd of het een idee was om het (gedeelte van het) mogelijk verontreinigde perceel buiten de transactie te laten, zodat moeder in 2019 nog wel de overige percelen zou kunnen overdragen, de koopsom daarvan zou kunnen verrekenen met de vorderingen uit hoofde van de eerdere schenkingen en voor het verschil nog een schenking over het jaar 2019 zou kunnen doen. Op die manier zou kunnen worden voorkomen dat moeder daadwerkelijk een bedrag van circa € 43.000,00 aan rente aan de broers zou moeten betalen, aldus de notaris, die haar e-mail heeft afgesloten met de mededeling dat zij graag een reactie van de broers ontving. Niet is gesteld of gebleken dat klager in de weken daarna aan de notaris kenbaar heeft gemaakt dat hij bezwaar had tegen dat idee, waarna de notaris de eerste conceptakte heeft opgesteld die zij bij e-mail van 13 december 2019 (14:50 uur) aan de broers heeft gestuurd. In die e-mail heeft de notaris meegedeeld dat zij perceel [X] in de bijgevoegde conceptakte in zijn geheel buiten beschouwing had gelaten, waarbij zij heeft opgemerkt dat het haar niet logisch leek als perceel [X] naar klager zou gaan gezien de ligging rondom perceel N[XX] met de boerderij van [B]. Klager heeft onweersproken gesteld dat hij de notaris naar aanleiding van die mededeling heeft gemaild (de kamer is echter niet bekend met de inhoud van die e-mail) en dat de notaris naar aanleiding van zijn e-mail op 19 december 2019 telefonisch contact heeft opgenomen met klager.
Niet is echter gesteld of gebleken dat klager na ontvangst van de e-mail van 13 december 2019 aan de notaris heeft laten weten dat hij de termijn om zich voor te bereiden op de geplande bespreking te kort vond.

4.11.     Vast staat dat moeder en de broers de inhoud van de eerste conceptakte op 20 december 2019 met de notaris hebben besproken, waarna de notaris een aangepaste (tweede) conceptakte heeft opgesteld die zij bij e-mail van 24 december 2019 (16:40 uur) ter beoordeling aan moeder en de broers heeft gestuurd. Niet is gesteld of gebleken dat klager na ontvangst van die conceptakte – waarbij perceel [X] eveneens buiten beschouwing was gelaten – en voorafgaand aan de geplande passeerafspaak op 30 december 2019 aan de notaris kenbaar heeft gemaakt dat hij bezwaar had tegen de inhoud van de tweede conceptakte en/of dat hij de termijn om zich voor te bereiden op de bespreking te kort vond. Vast staat dat moeder en de drie broers de inhoud van de tweede conceptakte op 30 december 2019 vanaf 17:00 uur met de notaris hebben besproken en klager heeft onweersproken gesteld dat hij bij die bespreking onder meer zijn bezwaren tegen het beding over de kosten van de verontreiniging en het niet langer opnemen van een clausule over de beëindiging van de pachtovereenkomst naar voren heeft gebracht. Vervolgens is de akte van levering om 18:18 uur ondertekend. Als gevolg daarvan is perceel [X] eigendom gebleven van moeder, waarbij moeder, [B] en [C] hebben afgesproken dat de kosten van het onderzoek naar de verontreiniging voor rekening van [B] en [C] zullen komen – ieder voor een gelijk deel – en dat [B] en [C] nadat de uitkomst van het onderzoek bekend is met elkaar in overleg zullen treden over de gevolgen van de eventuele verontreiniging.

Klachtonderdeel 1a: perceel [X] buiten verdeling houden

4.12.     Voor zover klager de notaris verwijt dat zij door het passeren van deze akte van levering is voorbijgegaan aan de wensen van moeder, overweegt de kamer als volgt. In de verklaring van januari 2016, op de inhoud waarvan klager zich beroept, heeft moeder meerdere wensen kenbaar gemaakt. Allereerst wilde zij ervoor zorgen dat haar drie kinderen na haar overlijden zo min mogelijk erfbelasting verschuldigd zouden zijn en omdat het haar bedoeling was om hen zoveel mogelijk financieel gelijk te stellen, heeft zij destijds verklaard dat zij wilde dat de (12) percelen na het einde van de lopende pachtovereenkomst met [B] vrij en in onverpachte staat aan haar “c.q. -in het geval van overlijden- ” aan haar drie kinderen zouden toekomen. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft moeder in overleg met de notaris in het kader van de beoogde belastingbesparing vervolgens in 2017 papieren schenkingen gedaan en was het de bedoeling om de gronden al in 2018 aan de broers over te dragen. Toen dat niet mogelijk bleek, is ervoor gekozen om over 2018 opnieuw een papieren schenking te doen en de gronden in 2019 alsnog over te dragen en daarbij de fiscale mogelijkheden voor het jaar 2019 zo goed mogelijk te benutten. Moeder werd in december 2019 negentig.  

4.13.     Dat de notaris ter voorkoming van verdere vertraging van de beoogde transactie als gevolg van de discussie over de verontreiniging van perceel [X] en om te voorkomen dat moeder daadwerkelijk een bedrag van circa € 43.000,00 aan rente zou moeten betalen (dit was zeker niet haar wens), eind 2019 aan moeder en de broers heeft voorgesteld om dit perceel mede met het oog op de door moeder gewenste belastingbesparing niet over te dragen, acht de kamer in de gegeven omstandigheden (zeker) niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat niet is gebleken dat moeder, als eigenaar van dit perceel en opdrachtgever van de notaris, het daar niet mee eens was. De kamer zal klachtonderdeel 1a dan ook ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 1b: einde pachtovereenkomst

4.14.     Vervolgens is de vraag aan de orde of het tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de akte van levering geen bepaling bevat waaruit blijkt dat de pachtovereenkomst per 1 mei 2021 daadwerkelijk zal eindigen, zodat de percelen op dat moment overeenkomstig de wens van moeder ter vrije beschikking zullen komen van klager en [C].

4.15.     Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de kamer voorop dat de percelen op 30 december 2019 aan de broers zijn overgedragen voor de getaxeerde waarde in verpachte staat. Deze waarde is lager dan de vrije verkoopwaarde. In een memo dat de notaris op 24 oktober 2017 aan moeder en de broers heeft gestuurd in verband met de beoogde belastingbesparing over 2017 heeft de notaris vermeld dat de waarde in verpachte staat circa 90% bedraagt van de vrije verkoopwaarde. Bij een verkoop van verpachte gronden voor de waarde in verpachte staat tegen het einde van de looptijd van een pachtovereenkomst bestaat de mogelijkheid dat de Belastingdienst daaruit concludeert dat de daadwerkelijke waarde van de gronden hoger is dan de prijs die daarvoor is betaald. Dat kan ertoe leiden dat de Belastingdienst het verschil tussen de waarde in verpachte staat en de vrije verkoopwaarde aanmerkt als gift, waarover dan schenkbelasting verschuldigd is.

4.16.     Hoewel de notaris in de eerste conceptakte wel een clausule had opgenomen waaruit bleek dat [B] had verklaard dat de pachtovereenkomst op 30 april 2021 zou eindigen (zie hiervoor onder 2.12.) heeft zij deze bepaling niet opgenomen in de tweede conceptakte. In de e-mail waarbij zij deze tweede conceptakte aan de broers heeft gestuurd, heeft zij meegedeeld dat zij deze clausule er bij nader inzien liever uit wilde halen “ivm schenking voor waarde in verpachte staat”. Tussen partijen is niet in geschil dat de beëindiging van de pachtovereenkomst eveneens aan de orde is geweest bij de bespreking van de tweede conceptakte op 30 december 2019. Volgens de notaris heeft zij daarbij nogmaals toegelicht dat de eerder opgenomen clausule ertoe zou kunnen leiden dat de Belastingdienst een hogere waarde aan de gronden zou toekennen. Om die reden heeft zij onder 2.4. van de akte van levering enkel vermeld dat het verkochte is verpacht krachtens het bepaalde in artikel 311 boek 7 BW, welke overeenkomst is getekend op 26 juli 1987 en goedgekeurd door de grondkamer op 31 maart 1989 onder nummer 1989-825. Overigens heeft de notaris gesteld dat zij zich achteraf heeft afgevraagd of zij er wel goed aan had gedaan om de eerder voorgestelde clausule niet in de akte van levering op te nemen omdat zij de Belastingdienst daardoor mogelijk onbedoeld van onjuiste informatie had voorzien.

4.17.     De notaris heeft onweersproken gesteld dat [B] en zijn echtgenote in 2019 en ook op 30 december 2019 de mondelinge toezegging hebben gedaan dat geen indeplaatsstelling en/of medepacht zou worden gevorderd. Deze eerdere toezegging kan overigens ook worden opgemaakt uit de bewoordingen van de clausule in de eerste conceptakte. Mede in verband met de door [B] daarvoor gedane uitlatingen dat mogelijk wel een indeplaatsstelling voor de zoon zou worden gevorderd en de verslechterde verhouding tussen klager en [B] begrijpt de kamer dat klager er belang aan hechtte dat de toezegging van [B] dat de pachtovereenkomst per 1 mei 2021 daadwerkelijk zou eindigen, zou worden vastgelegd. De kamer acht het echter verdedigbaar dat de notaris in de gegeven omstandigheden – indachtig de toezegging van [B] en zijn echtgenote en de wens van moeder om een en ander voor alle broers fiscaal zo gunstig mogelijk te regelen – bij nader inzien heeft geadviseerd om in de akte van levering te volstaan met de enkele vermelding van het bestaan van de pachtovereenkomst. Dat in de akte van levering geen clausule is opgenomen over het einde van de pachtovereenkomst is naar het oordeel van de kamer dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, zodat de kamer klachtonderdeel 1b ongegrond zal verklaren.  

Klachtonderdeel 2: partijdigheid

4.18.     Klager heeft gesteld dat de notaris in het voordeel van [B] heeft gehandeld door perceel [X] buiten de verdeling te houden en door in de akte van levering geen bepaling (en geen daaraan verbonden boetebeding) op te nemen in verband met het einde van de pachtovereenkomst, waardoor [B] deze na 1 mei 2021 zou kunnen voortzetten. Volgens klager geeft de handelwijze van de notaris ook op andere punten blijk van partijdigheid in het voordeel van [B], bijvoorbeeld omdat zij: 

       -    in haar e-mail van 13 december 2019 aan de broers heeft bericht dat het haar gezien de ligging
             niet logisch leek om perceel [X] aan klager over te dragen;

  • in de conceptakten en de akte van levering een bepaling heeft opgenomen in verband met de
    (kosten van de) verontreiniging terwijl volgens klager was afgesproken dat dit beding niet in
    de akte van levering zou worden opgenomen;
  • in de akte van levering heeft opgenomen dat [B] de hoofdsom niet eerder dan op 31 december 2020 hoefde af te lossen, terwijl ook een kortere termijn had kunnen worden opgenomen;
  • [B] heeft gesteund toen hij zich op het standpunt stelde dat hij de pacht bij vooruitbetaling had voldaan;
  • moeder ongevraagd heeft benaderd in verband met de wijziging van haar testament uit 2006  omdat dit een passage over winstdeling bevat die voor [B] mogelijk (financieel) nadelig zou kunnen uitpakken;

Bij de mondelinge behandeling heeft klager naar voren gebracht dat er een (zeer) vriendschappelijke band bestaat tussen de notaris en de echtgenote van [B] en dat die band misschien wel de voornaamste reden is geweest waarom perceel [X] uit de verdeling is gehouden. Klager heeft in dat verband gesteld dat de notaris en de echtgenote van [B] samen uit zijn geweest op de Gentse feesten.

4.19.     In reactie op die laatste mededeling heeft de notaris gesteld dat zij de Gentse feesten inderdaad met haar man en kinderen heeft bezocht en dat zij de echtgenote van [B] en/of [B] heeft gegroet toen zij elkaar daar – te midden van de duizenden mensen die bij die feesten aanwezig waren – tegen zijn gekomen. De notaris heeft echter uitdrukkelijk betwist dat sprake is (geweest) van een vriendschappelijke band met [B] en/of diens echtgenote die van invloed is geweest op de wijze waarop zij haar diensten heeft verricht. Naar aanleiding van de door klager geuite verwijten over partijdigheid heeft de notaris samengevat gesteld dat zij zich in de context van precaire familiaire verhoudingen steeds als onpartijdige en onafhankelijke notaris heeft opgesteld en zorgvuldig heeft geprobeerd partijen in de loop van de jaren overeenkomstig de wensen van moeder tot afspraken te brengen en die afspraken in akten en een vaststellingsovereenkomst vast te leggen.

4.20.     Gelet op de beoordeling van de klachtonderdelen 1a en 1b is de kamer van oordeel dat de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door perceel [X] buiten de verdeling te houden en in de akte van levering geen bepaling op te nemen over het einde van de pachtovereenkomst. De kamer is van oordeel dat daaruit evenmin blijkt dat de notaris [B] op die manier heeft willen bevoordelen. Ten aanzien van de overige verwijten van klager over de door hem gestelde partijdigheid van de notaris overweegt de kamer als volgt. Uit de door de notaris overgelegde kadastrale kaart blijkt dat perceel [X] perceel [XX] met daarop de boerderij van [B] aan drie zijden omsluit. Dat de notaris in haar e-mail heeft opgemerkt dat het gezien de ligging van perceel [X] niet logisch was om dat perceel aan klager over te dragen, getuigt naar het oordeel van de kamer daarom niet van vooringenomenheid. Het feit dat in de akte van levering een bepaling is opgenomen over de kosten van onderzoek naar en mogelijke sanering van de verontreiniging van dat perceel, geeft de kamer evenmin aanleiding om te veronderstellen dat de notaris die bepaling in het voordeel van [B] dan wel in het nadeel van klager heeft opgenomen. Niet is immers gesteld of gebleken dat klager heeft aangeboden deze kosten (mede) voor zijn rekening te nemen, zodat het moeder en [B] en [C] vrij stond om samen een afspraak over deze kosten te maken en deze onderlinge afspraak mede in akte van levering te laten vastleggen. Ook het feit dat moeder, mogelijk na een voorstel van de notaris over de te hanteren termijn, [B] en [C] de gelegenheid heeft geboden om de door hen verschuldigde hoofdsom uiterlijk 31 december 2020 af te lossen, getuigt naar het oordeel van de kamer niet van partijdigheid van de notaris. Daargelaten dat geen sprake is van een ongebruikelijk lange termijn, stond het moeder vrij om welke betalingstermijn dan ook met [B] en [C] overeen te komen. De notaris heeft wel erkend dat zij bij de berekening van de door [B] aan moeder verschuldigde hoofdsom aanvankelijk een fout heeft gemaakt door er bij e-mail van 8 mei 2020 van uit te gaan dat [B] de aan moeder verschuldigde pachtpenningen, zoals [B] had betoogd, al bij vooruitbetaling aan haar had voldaan, terwijl in de pachtovereenkomst was bepaald dat deze gelden achteraf moesten worden betaald. Nadat de notaris had ontdekt dat haar berekening op dat punt niet juist was, heeft zij deze aangepast, zoals zij later ook aan klager heeft bericht. Hoewel het vanzelfsprekend niet wenselijk is als een berekening een onjuistheid bevat omdat daardoor per definitie iemand wordt bevoordeeld/benadeeld, is de kamer van oordeel dat deze (later herstelde) fout van de notaris in deze gecompliceerde transactie geen blijk geeft van partijdigheid in het voordeel van [B]. Dat de notaris moeder erop heeft gewezen dat haar testament als gevolg van de schenking van de gronden mogelijk zou moeten worden aangepast om onduidelijkheden in de toekomst te voorkomen, geeft naar het oordeel van de kamer evenmin blijk van partijdigheid en getuigt eerder van de benodigde zorgvuldigheid bij de uitvoering van de wensen van moeder. Ook als de diverse verwijten in onderlinge samenhang worden bekeken, is de kamer van oordeel dat uit de handelwijze van de notaris niet blijkt dat zij zich daarbij heeft laten leiden door de belangen van [B] en dat zij daardoor niet de belangen van álle bij de rechtshandeling betrokken partijen, onder wie klager, op onpartijdige wijze heeft behartigd. Daarom zal de kamer klachtonderdeel 2 ongegrond verklaren.  

Klachtonderdeel 3: (tijds)druk

4.21.     Klager verwijt de notaris dat hij zich in december 2019 onder druk gezet voelde om in te stemmen met de akte van levering. Hij heeft gesteld dat hij pas op 16 december 2019 – dus amper vier dagen voordat de akte van levering, zoals oorspronkelijk was afgesproken, op 20 december 2019 zou worden ondertekend – kennis heeft genomen van het voorstel van de notaris om perceel [X] buiten beschouwing te laten en dat het toen (te) kort dag was om zich daarover juridisch te laten informeren. Klager heeft gesteld ook druk te hebben ervaren omdat hij geen tijd heeft gehad om voldoende te reflecteren op de e-mail van de notaris van 24 december 2019 waarbij zij had voorgesteld het beding over het einde van de pacht niet in de akte op te nemen, terwijl de notaris daar ook niet meer over kon worden aangesproken in verband met haar kerstverlof. Ook verwijt klager de notaris dat zij ongeoorloofde druk op hem heeft uitgeoefend om in te stemmen met de voorgestelde transactie, enerzijds omdat moeder anders een groot bedrag aan rente zou moeten betalen en anderzijds door in haar e-mail van 24 december 2019 kenbaar te maken dat moeder kon besluiten de transactie te laten doorgaan met twee broers als niet alle broers ermee instemden. Volgens klager heeft hij de akte daardoor tegen zijn zin en dus in principe onvrijwillig en onder dwang getekend.

4.22.     Voor zover klager de notaris verwijt dat zij hem onder druk heeft gezet door in haar e-mail van 24 december 2019 te vermelden dat moeder, als één van hen niet zou instemmen met het tweede concept, natuurlijk nog kon besluiten om de transactie wel voort te zetten met de andere twee broers, is de kamer van oordeel dat de notaris de broers terecht op die mogelijkheid heeft gewezen. Dat klager deze mededeling heeft ervaren als extra druk op hem om in te stemmen met de tweede conceptakte is spijtig, maar kan niet aan de notaris worden toegerekend.

4.23.     Bij de verdere beoordeling van dit klachtonderdeel gaat de kamer uit van de hiervoor onder 4.10. en 4.11. omschreven gang van zaken, die daarom hierna niet opnieuw (volledig) wordt herhaald. Op basis daarvan neemt de kamer aan dat de notaris al bij e-mail van 13 november 2019 aan klager en zijn broers heeft voorgesteld om perceel [X] buiten de verdeling te houden, waarbij zij de broers er toen ook op heeft gewezen dat moeder anders alsnog een bedrag van circa € 43.000,00 rente aan hen zou moeten betalen. Dat klager pas amper vier dagen voor de (aanvankelijk) geplande passeerdatum van 20 december 2019 kennis heeft genomen van het voorstel om dit perceel buiten beschouwing te laten, komt de kamer daarom niet aannemelijk voor. Daarbij gaat de kamer ervan uit dat het destijds voor iedereen duidelijk was dat moeder wilde voorkomen dat zij alsnog daadwerkelijk rente zou moeten gaan betalen en dat het in verband met de beoogde belastingbesparing wenselijk was dat de beoogde transactie voor het einde van 2019 zou worden geëffectueerd. Er was dan ook sprake van een zekere tijdsdruk, maar naar het oordeel van de kamer heeft de notaris de beide conceptakten in de gegeven omstandigheden telkens voldoende tijdig aan klager toegestuurd, terwijl vast staat dat hij zijn vragen over en/of bezwaren tegen de inhoud van de conceptakten naar voren heeft gebracht bij de besprekingen op 20 en 30 december 2019, waarna de akte op die laatste datum om 18:18 uur door alle partijen is ondertekend. Gelet op het tijdstip van ondertekening gaat de kamer ervan uit dat deze bespreking een uur en een kwartier heeft geduurd en daaruit leidt de kamer niet af, zoals klager heeft gesuggereerd, dat de notaris onvoldoende tijd heeft genomen om de akte toe te lichten en te reageren op vragen en opmerkingen van partijen voordat zij deze heeft gepasseerd.  

4.24.     Hoewel klager, gelet op de inhoud van zijn e-mailberichten uit 2020, achteraf steeds meer bedenkingen heeft geuit over de inhoud van de akte van levering en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, is de kamer van oordeel dat niet is komen vast te staan dat hij zijn bedenkingen voor of op 30 december 2019 zodanig duidelijk naar voren heeft gebracht dat de notaris daarin aanleiding had moeten zien om daar verder op in te gaan dan zij heeft gedaan of dat zij daaraan gevolgen had behoren te verbinden, bijvoorbeeld door de akte te wijzigen of niet te passeren. Voor zover klager heeft geopperd dat de notaris mogelijk welbewust in het voordeel van [B] heeft gewacht tot eind december 2019 om de akte van verdeling “ ‘er door te drukken’ (vanwege het korte tijdsbestek) ”, overweegt de kamer dat de feiten geen aanleiding geven voor deze aantijging. Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de notaris de akte van levering op 30 december 2019 in de door partijen ondertekende vorm heeft gepasseerd. Daarom zal de kamer klachtonderdeel 3 ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 4: communicatie

4.25.     Klager heeft vanaf medio 2020 per e-mail diverse vragen aan de notaris gesteld over de akte van levering en de daarmee samenhangende berekeningen die de notaris aan de door haar opgestelde concept-vaststellingsovereenkomst ten grondslag had gelegd. Klager verwijt de notaris dat zij zijn vragen heeft genegeerd, niet open en eerlijk heeft gecommuniceerd, selectief op vragen heeft geantwoord, heeft gelogen en dat zij te laat op zijn vragen heeft gereageerd. Klager heeft onder meer gesteld dat de notaris vier verschillende antwoorden heeft gegeven op zijn herhaalde vragen over een bedrag van € 350,00 aan rente en dat zij niet consistent heeft gereageerd op zijn herhaalde vragen waarom geen clausule over de beëindiging van de pachtovereenkomst in de akte van levering was opgenomen.

4.26.     In reactie op deze verwijten heeft de notaris naar voren gebracht dat zij telkens heeft geprobeerd de vragen van klager zo goed mogelijk te beantwoorden, al had dat soms sneller gemoeten. Omdat klager bepaalde vragen die de notaris al eerder had beantwoord meerdere malen bleef herhalen, heeft zij ervoor gekozen haar eerdere antwoord dan niet letterlijk te herhalen maar anders te formuleren met de bedoeling op die manier alsnog naar tevredenheid van klager te reageren. Het in haar berekening genoemde bedrag van € 350,00 heeft volgens de notaris betrekking op rentebetalingen die [B] en [C] uit hoofde van de akte van levering aan moeder verschuldigd waren, maar die moeder aan hen heeft kwijtgescholden, terwijl moeder klager voor eenzelfde bedrag heeft gecompenseerd. Daarbij heeft de notaris erop gewezen dat de totale transactie een waarde vertegenwoordigde van meer dan een miljoen euro.

4.27.     Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de kamer voorop dat de e-mailberichten die klager aan de notaris heeft gestuurd niet in het geding zijn gebracht, zij het dat de kamer wel kennis heeft genomen van de e-mail van klager waarop de notaris bij haar e-mail van 22 juli 2020 heeft gereageerd omdat zij de vragen die klager aan haar had gesteld in haar e-mail had gekopieerd. De kamer baseert zich dus enkel op de reactie van de notaris op de diverse vragen. Daaruit blijkt dat de notaris klager al op 28 juli 2020 heeft gevraagd of zij telefonisch contact met hem kon opnemen zodat zij zijn vragen mondeling zou kunnen beantwoorden, maar klager wilde alleen een schriftelijke reactie ontvangen. Vervolgens heeft de notaris bij e-mail van 5 augustus 2020 nogmaals een toelichting gegeven op de door haar wederom meegestuurde berekening waarin onder meer het genoemde bedrag van € 350,00 was opgenomen, waarna klager opnieuw vragen heeft gesteld. In reactie daarop heeft de notaris klager op 28 augustus 2020 opnieuw een e-mail gestuurd waarin zij onder meer heeft meegedeeld dat zij de indruk krijgt dat zij steeds verder van elkaar af komen te staan, dat klager bij elk antwoord dat zij geeft met tegenwerpingen komt en dat zij zijn vragen blijkbaar niet afdoende kan beantwoorden. Vervolgens heeft zij toch op enkele vragen gereageerd, waarna zij heeft opgemerkt dat zij zich ten zeerste realiseert dat deze antwoorden voor klager “te kort” zullen zijn, maar dat zij bij schriftelijke beantwoording woorden/zinsneden gebruikt die zij ook eerder heeft gehanteerd en die blijkbaar voor hem niet duidelijk zijn geweest. Om die reden heeft zij klager nogmaals dringend gevraagd om met elkaar in gesprek te gaan. Klager is daarop echter niet ingegaan, waarna hij per

e-mail vragen aan de notaris is blijven stellen. Hoewel de kamer dus niet over al die vragen beschikt, maakt de kamer uit de e-mailberichten van de notaris op dat zij telkens uitgebreid en zo nodig met (als verhelderend bedoelde) voorbeelden heeft geantwoord op diverse (herhaalde) vragen van klager over onder meer haar berekening en het daarin opgenomen rentebedrag van € 350,00, de beëindiging van de pachtovereenkomst, de clausule over de verontreiniging, de betaalperiode van de pachtpenningen en haar verzoek aan [C] om na te gaan of de juiste bedragen aan/door moeder waren betaald. Naar het oordeel van de kamer blijkt daaruit niet dat de schriftelijke communicatie van de notaris met klager in de gegeven omstandigheden beneden de maat is geweest of onvoldoende voortvarend is verlopen, zodat de kamer ook klachtonderdeel 4 ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel 5: privacy moeder

4.28.     Zoals hiervoor onder 4.7. is overwogen, zal de kamer klachtonderdeel 5 niet-ontvankelijk verklaren.

4.29.     Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.          De beslissing

De kamer:

  • verklaart klachtonderdeel 5 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. Y.M.R. van der Voort, plaatsvervangend notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2021 door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.  

mr. A.R. Jansen-Castelein                                            mr. W.F.J. Aalderink

secretaris                                                                    plaatsvervangend-voorzitter

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.