ECLI:NL:TNORSHE:2021:21 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2021/5

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2021:21
Datum uitspraak: 16-08-2021
Datum publicatie: 21-09-2021
Zaaknummer(s): SHE/2021/5
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de kandidaat-notaris dat hij onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld bij het verzorgen van de algehele doorhaling van de in 2011 en 2013 ten behoeve van de bank op (onder meer) de percelen gevestigde hypotheekrechten. De kamer is van oordeel dat de kandidaat-notaris de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijk handelend kandidaat-notaris betaamt. Zijn handelwijze getuigt niet van de door klagers gestelde verwijtbare partijdigheid. De bank was de enige die bevoegd was om de hypotheekrechten op te zeggen en daartoe een royementsvolmacht af te geven. Met de kandidaat-notaris is de kamer van oordeel dat de kandidaat-notaris niet verplicht was om klagers te informeren over het doorhalen van de hypotheekrechten. Dat de bank abusievelijk akkoord is gegaan met algehele doorhaling van de beide hypotheekrechten is niet toe te rekenen aan de kandidaat-notaris. Op basis van de verstrekte kadastrale informatie in het royementsverzoek en in de royementsvolmacht was het aan de bank om te onderzoeken welke onroerende zaken nog waren ondergezet en of er nog leningen/kredieten liepen die door de hypotheekrechten waren veiliggesteld. In de gegeven omstandigheden ziet de kamer niet in wat er nog meer van de kandidaat-notaris verwacht had mogen worden, temeer nu een (kandidaat-) notaris in het algemeen geen invloed heeft op de handel- en werkwijze van de bank. Dat dat in dit geval anders zou zijn, is gesteld noch gebleken. De klacht wordt ongegrond verklaard.

Klachtnummer    : SHE/2021/5

Datum uitspraak : 16 augustus 2021

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

1) [klager 1] (hierna: [A]),

wonende in [woonplaats],

2) [klaagster 2] (hierna: [X B.V.]),

gevestigd in [vestigingsplaats],

3) [klaagster 3] (hierna: [X Holding B.V.]),

gevestigd in [vestigingsplaats],

klagers 1 tot en met 3 hierna samen: klagers,

gemachtigden: de heer mr. J.Y. van Gameren, advocaat in Amsterdam en de heer mr. [B],

tegen

[de kandidaat-notaris] (hierna: de kandidaat-notaris),

werkzaam in [plaatsnaam],

(voormalig) gemachtigde: mevrouw mr. [C].

1.          De procedure

1.1.       Bij e-mail van 12 februari 2021 aan de kamer voor het notariaat (de kamer) heeft mr. [B] namens klagers een klacht geformuleerd tegen de kandidaat-notaris. Deze klacht is eveneens per post (inclusief bijlagen) aan de kamer gezonden.

1.2.       Bij brief van 10 maart 2021 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de kandidaat-notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.3.       De notaris heeft bij brief van 31 maart 2021 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.4.       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 21 juni 2021, waarbij [A], de gemachtigden van klagers, de kandidaat-notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die zij aan de kamer hebben overhandigd.

1.5.       Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kandidaat-notaris bijlage 4 aan de kamer overhandigd. Deze bijlage bestaat uit twee hypotheekakten die klagers al als bijlage 14 hadden ingediend, met dien verstande dat bij de door de kandidaat-notaris overgelegde hypotheekakten de laatste pagina met de inschrijfgegevens van het kadaster is gevoegd. Aangezien bijlage 4 geen nieuwe inhoudelijke stukken betreft, heeft de kamer deze bijlage van de kandidaat-notaris toegelaten.

1.6.       Op 2 juli 2021 heeft mr. [C] zich teruggetrokken als gemachtigde van de kandidaat-notaris.

2.          De feiten

2.1.       [A], zijn zoon [naam] (hierna: [zoon A]) en de broers van [A], de heer [naam] (hierna: [broer 1]) en de heer [naam] (hierna: [broer 2]), hebben samen een aantal ondernemingen gedreven, die gezamenlijk de [Y Groep] vormden.  

2.2.       Naast de onroerende zaken die behoorden tot de [Y Groep], hadden de broers [A], [broer 1] en [broer 2] (hierna ook: de broers) drie onroerende zaken (hierna: de percelen) in gezamenlijke eigendom, kadastraal bekend als:

- [kadastrale aanduiding];

- [kadastrale aanduiding];

- [kadastrale aanduiding].

Op deze percelen hebben de broers twee hypotheekrechten gevestigd ten behoeve van de ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de bank).

Bij akte van 28 juli 2011 hebben de broers, de ex-echtgenote van [broer 1] en een tot de [Y Groep] behorende vennootschap, zijnde [Y B.V.], een recht van eerste hypotheek gevestigd op meerdere aan hen in eigendom toebehorende onroerende zaken, waaronder de percelen.

Bij akte van 24 september 2013 hebben de broers en [Y B.V.] een recht van tweede hypotheek gevestigd op meerdere aan hen in eigendom toebehorende onroerende zaken, waaronder de percelen.

Deze hypotheekrechten zijn aan de bank verleend tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen meerdere tot de [Y Groep] behorende vennootschappen (waaronder [X B.V.]) destijds of later mochten blijken verschuldigd te zijn aan de bank. Deze vennootschappen treden in de hypotheekakten op als schuldenaar.

2.3.       [A], [zoon A], [broer 1] en [broer 2] hebben op 11 mei 2017 besloten de [Y Groep] te ontvlechten.

2.4.       Over de ontvlechting van de [Y Groep] hebben [A], [zoon A], [broer 1] en [broer 2] meerdere gerechtelijke procedures gevoerd.

2.5.       Uiteindelijk zijn de tot de [Y Groep] behorende vestigingen verdeeld en/of gesplitst. Het kantoor van de kandidaat-notaris heeft de voor de verdeling/splitsing benodigde akten opgesteld. De kandidaat-notaris is hierbij niet betrokken geweest. [A] en [zoon A] hebben (indirect) de aandelen in [X Holding B.V.] en [X B.V.] verkregen.

2.6.       In december 2019 is een kredietovereenkomst gesloten met de bank, waarin staat vermeld dat de eerder genoemde twee hypotheekrechten ook strekken tot zekerheid voor de voldoening van hetgeen [X Holding B.V.] verschuldigd is aan de bank.

2.7.       Over de verdeling van de percelen hebben de drie broers een bodemprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) gevoerd, waarin op 15 januari 2020 een eindvonnis is gewezen. Daarin is - voor zoveel hier van belang - het volgende beslist:

“5.1.       gelast de wijze van verdeling in die zin dat de onroerende zaken:

[kadastrale aanduiding] ;

[kadastrale aanduiding] , en;

[kadastrale aanduiding] ,

worden toegedeeld aan [broer 1] en [broer 2] tegen de door de hierna genoemde taxateur vast te stellen waarde en onder de verplichting om aan [A] een derde deel van de getaxeerde waarde te betalen,

met dien verstande dat als de verdeling (levering) niet binnen zes maanden na de betekening van dit vonnis is geëffectueerd, de onroerende zaken worden toegedeeld aan [A] tegen de door na te noemen taxateur vast te stellen waarde en onder de verplichting om aan [broer 1] en [broer 2] twee derde deel van de getaxeerde waarde te betalen,

waarbij de eventuele toedeling aan [A] plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereikt hebben over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de percelen [kadastrale aanduidingen] en dat vast te leggen bij notariële akte en plaatsvindt onder de voorwaarde dat de verdeling (levering) zal worden geeffectueerd binnen negen maanden na de betekening van dit vonnis;

5.2.         bepaalt dat, indien de partij die dient mee te werken aan de toedeling aan de andere partij zijn medewerking op eerste verzoek weigert, de onderhavige uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden;

5.3.         wijst de heer ir. ing. [naam] , werkzaam als taxateur bij [naam] te [plaatsnaam] (ingeschreven in het Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen onder Registratienummer: [nummer] ) aan als taxateur die de waarde van de toe te delen percelen vaststelt;

5.4.         bepaalt dat de kosten van de taxatie, alsmede de kosten van de akte van verdeling (levering) voor rekening van alle drie de deelgenoten komen, ieder voor een derde deel, met inachtneming van wat ten aanzien van het voorschot daarover in rechtsoverweging 4.9 is bepaald;”

2.8.       Het vonnis van 15 januari 2020 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.9.       Op 17 januari 2020 is het vonnis op verzoek van [A] aan [broer 1] en [broer 2] betekend. Daarmee is de zesmaandentermijn, genoemd in r.o. 5.1. van het vonnis van 15 januari 2020 aangevangen en op 17 juli 2020 geëindigd.

2.10.      [A] enerzijds en [broer 1] en [broer 2] anderzijds hebben gelijktijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 januari 2020. In hoger beroep was ten tijde van de mondelinge behandeling van deze klacht nog geen eindarrest gewezen.

2.11.      Nadat het vonnis op 15 januari 2020 was gewezen, heeft de in het vonnis aangewezen taxateur ir. ing. [naam] te kennen gegeven de opdracht niet te willen uitvoeren. De rechtbank heeft vervolgens - na ruggespraak met en expliciete instemming van partijen - [naam deskundige] (hierna: [de deskundige]) als deskundige aangewezen.

2.12.      Eén van de advocaten van [broer 1] en [broer 2] heeft de formele opdracht verstrekt aan [de deskundige].

2.13.      [De deskundige] heeft op 8 juni 2020 het definitieve taxatierapport vastgesteld; daarin is de waarde van de percelen gewaardeerd op € 2.230.000,00.

2.14.      Eén van de advocaten van [broer 1] en [broer 2], mevrouw mr. [Z] (hierna: mr. [Z]), heeft de kandidaat-notaris verzocht om het vonnis van 15 januari 2020 in te schrijven in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster ter vervanging van een deel of de gehele akte van toedeling en levering. De inschrijving van het vonnis zou moeten leiden tot de toedeling en levering van de percelen aan [broer 1] en [broer 2].

2.15.      Op 9 juni 2020 heeft de kandidaat-notaris aan mr. [Z] laten weten dat er op de percelen nog twee hypotheekrechten stonden ingeschreven ten behoeve van de bank. Mr. [Z] heeft vervolgens aan de kandidaat-notaris meegedeeld dat deze hypotheekrechten al doorgehaald hadden moeten worden ten tijde van de splitsing van de [Y Groep].

2.16.      Op 12 juni 2020 heeft de notaris via Stater aan de bank het royement verzocht van de beide hypotheekrechten. In het verzoek staat bij de gegevens over de lening [de naam van A] vermeld en wordt als onderpand vermeld: [adresgegevens].

2.17.      Bij e-mail van 29 juni 2020 heeft de bank het volgende aan het notariskantoor laten weten:

“U heeft ons gevraagd of u de hypotheek ten laste van [A] mag doorhalen.

Wij gaan akkoord met de doorhaling om niet en sturen u hierbij de getekende royementsvolmacht.”

2.18.      Over de executie van het vonnis van 15 januari 2020 hebben de broers en [de deskundige] een kort gedingprocedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank gevoerd, waarin op 6 juli 2020 een vonnis is gewezen. Daarin is - voor zoveel hier van belang - het volgende beslist:

“7.5.       veroordeelt [A] om te dulden dat [broer 1] en [broer 2] overgaan tot inschrijving van het vonnis van 15 januari 2020 ter vervanging van een deel of de gehele akte, wat dient te leiden tot de toedeling van de onroerende zaken:

- [kadastrale aanduiding] ;

- [kadastrale aanduiding] ; en

- [kadastrale aanduiding] ;

aan [broer 1] en [broer 2] , waarbij [broer 1] en [broer 2] de verplichting op zich nemen om aan [A] een derde deel van de getaxeerde waarde te betalen, te weten een bedrag van € 743.333,33;

7.6.         veroordeelt [A] om te dulden dat [broer 1] en [broer 2] voor zover nodig gebruik kunnen maken van een door hen aan te wijzen notaris die de inschrijving van het vonnis van 15 januari 2020 begeleidt en/of voltooit;

7.7.         verbiedt [A] om enige handeling inclusief het instrueren of aanmoedigen van derden te verrichten om de onder 7.5. en 7.6. bedoelde veroordelingen te frustreren en/of te voorkomen, waaronder begrepen een verbod tot het leggen van beslag in welke vorm dan ook en/of het entameren van juridische procedures tegen [broer 1] en [broer 2] en/of de aan hen verbonden vennootschappen;

7.8.         veroordeelt [A] om aan [broer 1] en [broer 2] een dwangsom te betalen van € 1.000.000,00 voor iedere overtreding van (één van) de in 7.5., 7.6, 7.7. uitgesproken hoofdveroordelingen,”

Verder is in het kort gedingvonnis - voor zoveel hier van belang - het volgende overwogen:

“5.2.       [A] heeft bij appeldagvaarding van 8 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 januari 2020. Zijn grieven richten zich - onder meer - tegen de toedeling van de percelen aan [broer 1] en [broer 2] tegen een nader door een deskundige te bepalen prijs. Nu het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld bepaalt dat het in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte dient het hoger beroep conform artikel 3:301 lid 2 BW op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in artikel 433 Rv te worden ingeschreven. Blijkens de rolbeslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 juni 2020 heeft [A] verzuimd het hoger beroep tijdig in te schrijven. Desgevraagd bevestigde mr. [naam] ter zitting dat inderdaad is nagelaten om zorg te dragen voor (tijdige) inschrijving van het hoger beroep in bedoeld rechtsmiddelenregister. Nu verzuim van dit voorschrift tot gevolg heeft dat het ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen het ingevolge artikel 3:300 BW reëel executeerbare deel van het vonnis, niet ontvankelijk is heeft dit tot gevolg dat het vonnis van 15 januari 2020 in zoverre onherroepelijk is geworden.

[A] heeft weliswaar nog aangevoerd dat van de zijde van [broer 1] en [broer 2] ook hoger beroep tegen het vonnis van 15 januari 2020 is ingesteld en dat hij in dat kader incidenteel kan appelleren waar het de toedeling aan [broer 1] en [broer 2] betreft, maar dat kan hem niet baten. [Broer 1] en [broer 2] hebben onweersproken aangevoerd dat het door hun ingestelde appèl nadrukkelijk níet tegen de beslissing tot toedeling gericht is en dat (daarom) van hun appèl ook geen inschrijving in het rechtsmiddelenregister nodig was.

5.3.         Het voorgaande betekent dat in dit kort geding vooralsnog als uitgangspunt heeft te gelden het gegeven dat de beslissing van de rechtbank in het vonnis van 15 januari 2020 voor zover deze ziet op de toescheiding van de percelen aan [broer 1] en [broer 2] en de verplichting van [A] daaraan zijn medewerking te verlenen bij gebreke waarvan het vonnis daarvoor in de plaats zal treden, onherroepelijk is geworden. Hiertegen staat geen rechtsmiddel (meer) open. Een en ander betekent dat de vordering van [A] tot schorsing van het vonnis ziet op een onherroepelijke beslissing, waarvoor nog onverkort de navolgende, onder meer in het arrest Ritzen/Hoekstra1 geformuleerde maatstaf geldt.”

2.19.      Het kort gedingvonnis van 6 juli 2020 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.20.      Op basis van de e-mail van de bank van 29 juni 2020 en de door de bank meegezonden getekende royementsvolmacht heeft de kandidaat-notaris als waarnemer van één van de aan zijn kantoor verbonden notarissen op 14 juli 2020 de akte van doorhaling hypotheekrechten (opzegging) gepasseerd. Deze akte is op dezelfde dag ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster, op grond waarvan de in 2011 en 2013 op (onder meer) de percelen gevestigde hypotheekrechten volledig zijn doorgehaald.

2.21.      De kandidaat-notaris heeft het vonnis van 15 januari 2020 op 15 juli 2020 ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster, op grond waarvan de percelen zijn toegedeeld en geleverd aan [broer 1] en [broer 2]. [Broer 1] en [broer 2] hebben [A] een derde deel van de getaxeerde waarde (zijnde € 743.333,33) betaald. Ter financiering van dit bedrag hebben zij een hypotheeklening afgesloten en een recht van eerste hypotheek gevestigd op de percelen.

2.22.      Nadien is [A] bekend geworden met de algehele doorhaling van de genoemde twee hypotheekrechten. Hij heeft vervolgens de bank geïnformeerd en op 17 augustus 2020 een gesprek gevoerd met de bank.

2.23.      Gebleken is dat het niet de bedoeling van de bank was dat de in 2011 en 2013 gevestigde hypotheekrechten (volledig) zouden worden doorgehaald. De bank heeft klagers daarom verzocht om mee te werken aan het (her)vestigen van hypotheekrechten op andere onroerende zaken dan de percelen, hetgeen inmiddels is gebeurd.

2.24.      Partijen hebben vervolgens veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd over de algehele doorhaling van de in 2011 en 2013 gevestigde hypotheekrechten.   

3.          De klacht

3.1.       Klagers verwijten de kandidaat-notaris dat hij onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld bij het verzorgen van de algehele doorhaling van de in 2011 en 2013 op (onder meer) de percelen gevestigde hypotheekrechten ten behoeve van de bank. De klacht valt (kort gezegd) uiteen in de volgende onderdelen.

a.       De kandidaat-notaris is enkel en alleen afgegaan op mededelingen van mr. [Z], één van de advocaten van [broer 1] en [broer 2].

b.       Klagers hebben geen opdracht gegeven tot doorhaling van de hypotheekrechten.

c.       De kandidaat-notaris heeft klagers niet op de hoogte gesteld van de beoogde doorhaling van de hypotheekrechten en hij heeft bij hen niet geverifieerd of de hypotheekrechten (algeheel) doorgehaald moesten worden.

d.       De kandidaat-notaris heeft niet voldoende onderzoek gedaan naar de hypothecaire onderpanden als gevolg waarvan hij de bank niet juist heeft geïnformeerd toen hij het royementsverzoek heeft ingediend en de bank als gevolg daarvan abusievelijk akkoord is gegaan met algehele doorhaling van de hypotheekrechten.

3.2.       De kandidaat-notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.  

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

De klacht

4.2.       De kamer overweegt het volgende. De klacht van klagers speelt tegen de achtergrond van de discussie tussen de broers over de vraag aan wie de percelen toegedeeld moeten worden. Hierover hebben de broers een bodemprocedure gevoerd - waarin op 15 januari 2020 een vonnis is gewezen en waartegen ten tijde van de mondelinge behandeling van deze klacht nog een hoger beroep liep - en een executie kort gedingprocedure - waarin op 6 juli 2020 een vonnis is gewezen. Vast staat dat beide vonnissen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard. De kandidaat-notaris heeft de vonnissen van 15 januari en 6 juli 2020 daarom terecht tot uitgangspunt genomen bij de door hem verrichte werkzaamheden. Dit staat los van het feit dat de voorzieningenrechter in het kort gedingvonnis heeft overwogen dat het door [A] tegen het vonnis van 15 januari 2020 ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen het ingevolge artikel 3:300 BW reëel executeerbare deel van het vonnis, niet ontvankelijk is en dat dit tot gevolg heeft dat het vonnis van 15 januari 2020 in zoverre onherroepelijk is geworden.

4.3.       Bij vonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank (kort gezegd) de percelen toegedeeld aan [broer 1] en [broer 2] tegen de destijds nog vast te stellen waarde en onder de verplichting om aan [A] een derde deel van de waarde te betalen, met dien verstande dat als de verdeling (levering) niet binnen zes maanden na de betekening van dat vonnis zou zijn geëffectueerd, [A] de mogelijkheid zou krijgen om de percelen toegedeeld te krijgen. Ook is bij dat vonnis bepaald dat indien de partij die dient mee te werken aan de toedeling aan de andere partij zijn medewerking op eerste verzoek weigert, de betreffende uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden.

4.4.       Anders dan klagers stellen, was duidelijk dat [A] niet wenste mee te werken aan de toedeling/levering van de percelen aan zijn broers [broer 1] en [broer 2]. Zo heeft [A] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en heeft [A] [broer 1], [broer 2] en [de deskundige] in een kort gedingprocedure betrokken. In de kort gedingprocedure heeft [A] ten aanzien van [broer 1] en [broer 2] onder meer gevorderd de executie van het vonnis van 15 januari 2020 te schorsen, totdat er onherroepelijk over de zaak is beslist. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft de vorderingen van [A] afgewezen en [A] veroordeeld “om te dulden dat [broer 1] en [broer 2] overgaan tot inschrijving van het vonnis van 15 januari 2020 ter vervanging van een deel of de gehele akte, wat dient te leiden tot de toedeling van” de percelen aan [broer 1] en [broer 2], “waarbij [broer 1] en [broer 2] de verplichting op zich nemen om aan [A] een derde deel van de getaxeerde waarde te betalen, te weten een bedrag van € 743.333,33”.

Voor zover klagers het de kandidaat-notaris kwalijk nemen dat hij [A] voorafgaande aan de inschrijving van het vonnis van 15 januari 2020 niet eerst heeft verzocht om mee te werken aan de toedeling/levering van de percelen aan [broer 1] en [broer 2], volgt de kamer hen hierin - gelet op de hiervoor geschetste achtergrond - niet.

4.5.       De kandidaat-notaris heeft naar aanleiding van het verzoek van mr. [Z], één van de advocaten van [broer 1] en [broer 2], op 15 juli 2020 zorggedragen voor de inschrijving van het vonnis van 15 januari 2020 in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster. Deze inschrijving heeft plaatsgevonden binnen eerder genoemde termijn van zes maanden, die op 17 juli 2020 afliep. Hiermee is de overdracht van de percelen aan [broer 1] en [broer 2] bewerkstelligd. Vast staat dat [broer 1] en [broer 2] [A] een derde deel van de door [de deskundige] getaxeerde waarde (zijnde € 743.333,33) hebben betaald. Verder staat vast dat [broer 1] en [broer 2] ter financiering van dit bedrag een lening hebben afgesloten en ten behoeve van de betreffende geldverstrekker een recht van eerste hypotheek hebben gevestigd op de percelen. Het vestigen van dat eerste hypotheekrecht was mogelijk, omdat de bank - naar later bleek: abusievelijk - akkoord is gegaan met algehele doorhaling van de in 2011 en 2013 op (onder meer) de percelen gevestigde hypotheekrechten.

Volgens klagers heeft de kandidaat-notaris onzorgvuldig en partijdig gehandeld bij het verzorgen van de algehele doorhaling van de op (onder meer) de percelen rustende hypotheekrechten ten behoeve van de bank. Zij stellen dat, indien de betreffende hypotheekrechten niet waren doorgehaald, [broer 1] en [broer 2] de financiering van de percelen niet op tijd rond hadden kunnen krijgen, de overdracht van de percelen aan [broer 1] en [broer 2] dan niet binnen genoemde termijn van zes maanden geëffectueerd had kunnen worden en [A] op grond van het vonnis van 15 januari 2020 de kans had gekregen om de percelen toegedeeld te krijgen. Die kans is [A] door toedoen van de kandidaat-notaris ontnomen. Bovendien is [A] naar eigen zeggen bij de afdeling Bijzonder Beheer van de bank terechtgekomen (met alle negatieve financiële gevolgen van dien) en heeft hij moeten meewerken aan het vestigen van een nieuw hypotheekrecht ten behoeve van de bank.

4.6.       De kamer is - wat er ook zij van de door klagers gestelde en door de kandidaat-notaris betwiste gevolgen van de handelwijze van de kandidaat-notaris - van oordeel dat de kandidaat-notaris voldoende zorgvuldig te werk is gegaan bij de totstandkoming van de akte van doorhaling van genoemde hypotheekrechten en de inschrijving van deze akte in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster. Bij dit oordeel neemt de kamer met name het volgende in aanmerking.

a.       Nadat mr. [Z] de kandidaat-notaris had verzocht om het vonnis van 15 januari 2020 in te schrijven in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster heeft de kandidaat-notaris terecht een kadastrale recherche uitgevoerd en kwam hij erachter dat de percelen waren belast met twee hypotheekrechten ten behoeve van de bank.

In het vonnis van 15 januari 2020 en in het kort gedingvonnis van 6 juli 2020 staat niet vermeld of de toedeling/levering van de percelen bezwaard met hypotheken of vrij van hypotheken moest plaatsvinden. De kandidaat-notaris heeft hierover begrijpelijkerwijs eerst contact opgenomen met mr. [Z], omdat zij degene was die hem namens [broer 1] en [broer 2] had verzocht om het vonnis van 15 januari 2020 in te schrijven.

Mr. [Z] heeft de kandidaat-notaris meegedeeld dat de twee hypotheekrechten al ten tijde van de verdeling/splitsing van de tot de [Y Groep] behorende vestigingen hadden moeten worden doorgehaald.

b.       De kandidaat-notaris heeft onweersproken aangevoerd dat hij bij de verdeling/splitsing van de tot de [Y Groep] behorende vestigingen niet betrokken is geweest. De kandidaat-notaris had en heeft naar eigen zeggen ook geen toegang tot de dataroom die destijds in het kader van de splitsing was ingericht. Klagers hebben niet weersproken dat de toegang tot deze dataroom was voorbehouden aan notaris mr. [D] en haar secretaresse, mevrouw [naam]. Aangenomen kan daarom worden dat, zoals de kandidaat-notaris ook zelf te kennen heeft gegeven, hij geen toegang had en heeft tot de informatie in deze dataroom. De kamer volgt klagers om die reden niet in het door hen ingenomen standpunt dat de kandidaat-notaris op basis van informatie in de dataroom wist dat de ten behoeve van de bank gevestigde hypotheekrechten op de percelen, ook na eventuele toedeling/levering van de percelen, zouden moeten blijven rusten op de percelen.

Daar komt bij dat de kandidaat-notaris heeft toegelicht dat hij vanwege de ernstige ziekte van mr. [D] ook geen overleg met haar heeft kunnen hebben over (toegang tot) de informatie in de dataroom en de eventuele doorhaling van genoemde hypotheekrechten.

c.       De kandidaat-notaris heeft toegelicht dat hij één van zijn medewerkers contact heeft laten opnemen met zowel de afdeling Bijzonder Beheer/Risk Management & Stratey als de afdeling ABN MKB Banking van de bank, omdat het in dit geval om zakelijke hypotheekrechten ging. Beide afdelingen hebben aangegeven dat het notariskantoor op de gebruikelijke wijze via Stater een royementsaanvraag moest indienen, hetgeen de kandidaat-notaris vervolgens heeft gedaan.

d.       De kandidaat-notaris heeft op 12 juni 2020 via Stater een verzoek tot algeheel royement bij de bank ingediend. Klagers verwijten de kandidaat-notaris dat hij slechts één hypotheekgever, namelijk [A], in het royementsverzoek heeft ingevuld en dat hij bij de omschrijving van het onderpand een adres heeft vermeld, dat volgens klagers ziet op een chalet, zijnde een roerende zaak op één van de percelen. De kandidaat-notaris heeft toegelicht dat in het systeem van Stater beperkt en volgens een vast stramien gegevens kunnen worden ingevoerd. Zo kan er slechts één hypotheekgever worden ingevuld. Omdat [A] als eerste staat genoemd in beide hypotheekakten, is hij toevallig genoemd in het royementsverzoek. Bij de omschrijving van het onderpand heeft de kandidaat-notaris ook slechts één adres ingevuld. Voor zover klagers de kandidaat-notaris verwijten dat de genoemde gegevens onjuist dan wel onvolledig zouden zijn, hebben klagers naar het oordeel van de kamer onvoldoende weersproken dat deze via Stater ingevoerde gegevens slechts een administratieve functie hebben. Bij een verzoek om (algehele) doorhaling zijn die gegevens niet bepalend. De hypotheekrechten kunnen door de bank namelijk worden getraceerd in de openbare registers van het kadaster via de datum van inschrijving van de hypotheekakten, het deel en het nummer. Vast staat dat de kandidaat-notaris deze gegevens juist heeft vermeld in het via Stater ingediende royementsverzoek. Verder heeft de kandidaat-notaris het juiste leningnummer, dat in beide hypotheekakten staat vermeld, ingevoerd. Het was vervolgens aan de bank om de hypotheekrechten al dan niet op te zeggen en aan de eventuele opzegging voorwaarden te verbinden. De bank heeft te kennen gegeven de hypotheekrechten op te zeggen en daaraan geen voorwaarden te verbinden. Zij heeft dus royement om niet verleend en de betreffende royementsvolmacht getekend waarin de door te halen hypotheekrechten met de juiste kadastrale inschrijfgegevens staan vermeld.

e.       Het door de bank verleende royement om niet was in lijn met de mededeling van mr. [Z] dat de hypotheekrechten al eerder doorgehaald hadden moeten worden. De kandidaat-notaris had daarom geen reden om te twijfelen aan de door de bank afgegeven royementsvolmacht.

f.        In de hypotheekakten van 28 juli 2011 en 24 september 2013 staat het volgende vermeld:

“De Hypotheekgever verleent aan de Bank het recht om te allen tijde het in de akte verleende hypotheekrecht en/of pandrecht op te zeggen.” De bevoegdheid tot opzegging van de hypotheekrechten hebben alle hypotheekgevers, onder wie [A], dus al bij deze hypotheekakten aan de bank gegeven.

g.       De kandidaat-notaris heeft op 14 juli 2020 - met gebruikmaking van de door de bank getekende royementsvolmacht - de akte van doorhaling hypotheekrechten (opzegging) gepasseerd. Bij die akte zijn de in 2011 en 2013 gevestigde hypotheekrechten - onder gebruikmaking van het bij de vestiging van de hypotheekrechten toegekende recht tot opzegging - opgezegd. De opzegging van de hypotheekrechten is een eenzijdige rechtshandeling van de bank. Op grond van artikel 3:81 lid 2 sub d BW zijn de in 2011 en 2013 gevestigde hypotheekrechten (op onder meer de percelen) daardoor teniet gegaan.

h.       De akte van doorhaling hypotheekrechten (opzegging) is op 14 juli 2020 ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster, op grond waarvan de hypotheekrechten zijn doorgehaald.

De kamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat de kandidaat-notaris bij het verzorgen van de algehele doorhaling van de op (onder meer) de percelen rustende hypotheekrechten ten behoeve van de bank de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijk handelend kandidaat-notaris betaamt. Zijn handelwijze getuigt niet van de door klagers gestelde verwijtbare partijdigheid. Hij heeft naar aanleiding van de mededeling van de voormalige advocaat van [broer 1] en [broer 2] (mr. [Z]) terecht bij de bank geverifieerd of zij akkoord ging met doorhaling. De bank was de enige die bevoegd was om de hypotheekrechten op te zeggen en daartoe een royementsvolmacht af te geven. Met de kandidaat-notaris is de kamer van oordeel dat de kandidaat-notaris niet verplicht was om klagers te informeren over het doorhalen van de hypotheekrechten. Hierbij speelt een rol dat de doorhaling van de hypotheken heeft plaatsgevonden in het kader van de toedeling en levering van de percelen aan [broer 1] en [broer 2]. Het gevolg van de inschrijving van het vonnis van 15 januari 2020 in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster, hetgeen weliswaar een dag na de doorhaling van de hypotheken heeft plaatsgevonden, was dat [A] ten aanzien van de percelen geen zakelijk gerechtigde meer zou zijn. [X B.V.] en [X Holding B.V.] zijn nooit zakelijk gerechtigden geweest ten aanzien van de percelen. Bovendien hebben klagers niet onderbouwd dat de hypotheken op andere onroerende zaken dan de percelen rustten ten aanzien waarvan (één van) klagers zakelijk gerechtigde(n) was/waren.

Dat de bank abusievelijk akkoord is gegaan met algehele doorhaling van de beide hypotheekrechten is niet toe te rekenen aan de kandidaat-notaris. Op basis van de verstrekte kadastrale informatie in het royementsverzoek en in de royementsvolmacht was het aan de bank om te onderzoeken welke onroerende zaken nog waren ondergezet en of er nog leningen/kredieten liepen die door de hypotheekrechten waren veiliggesteld. In de gegeven omstandigheden ziet de kamer niet in wat er nog meer van de kandidaat-notaris verwacht had mogen worden, temeer nu een (kandidaat-) notaris in het algemeen geen invloed heeft op de handel- en werkwijze van de bank. Dat dat in dit geval anders zou zijn, is gesteld noch gebleken.

4.7.       Op grond van het vorenstaande zullen alle klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.

5.          De beslissing

De kamer:

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. Y.M.R. van der Voort, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021 door mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.