ECLI:NL:TNORSHE:2021:20 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/81

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2021:20
Datum uitspraak: 12-07-2021
Datum publicatie: 25-08-2021
Zaaknummer(s): SHE/2020/81
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Omdat klaagster de klacht tegen de notaris niet (voldoende) heeft geconcretiseerd, terwijl zij evenmin feiten heeft gesteld waar de klacht op is gegrond, is de kamer van oordeel dat de notaris zich niet deugdelijk heeft kunnen verweren tegen de klacht en tegen de (evenmin voldoende geconcretiseerde) ernstige beschuldigingen aan het adres van de KNB die impliciet mede tegen hem zijn gericht. Daarom is de kamer van oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is. De beantwoording van de vraag of de klacht tijdig is ingediend, kan dan in het midden worden gelaten.

Klachtnummer    : SHE/2020/81

Datum uitspraak : 12 juli 2021

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[naam vennootschap] B.V. (hierna: klaagster)

gevestigd in [naam vestigingsplaats], gemeente [naam gemeente]

gemachtigde: de heer mr. J.M.J. Engelen uit Nijmegen

tegen

notaris de heer mr. [naam notaris] (hierna: de notaris)

gevestigd in [naam vestigingsplaats]

gemachtigde: de heer mr. W. Heemskerk, advocaat in Den Haag

1.          De procedure

1.1.       Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift van 8 december 2020;

-          de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 12 januari 2021 met als bijlage de verdere motivering van het klaagschrift (met bijlagen);

-          het verweerschrift van de notaris (met bijlagen) van 23 februari 2021;

-          de brieven van de kamer aan de gemachtigden van beide partijen van 11 maart 2021;

-          de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 28 maart 2021;

-          de e-mailberichten van de kamer aan de gemachtigden van beide partijen van 31 maart 2021;

-          de e-mail van de gemachtigde van de notaris van 1 april 2021;

-          de e-mailberichten van de kamer aan de gemachtigden van beide partijen van 7 april 2021;

-          de brief van de gemachtigde van klaagster van 19 april 2021 (met bijlagen);

-          de e-mailberichten van de kamer aan de gemachtigden van beide partijen van 28 april 2021;

-          de e-mail van de gemachtigde van de notaris van 29 april 2021 (met bijlage);

-          de brief van de gemachtigde van klaagster van 3 mei 2021 (met bijlagen);

-          de e-mailberichten van de gemachtigde van klaagster van 5 mei 2021;

-          de e-mailberichten van de kamer aan de gemachtigden van beide partijen van 6 mei 2021.

1.2.      Zoals vooraf aan partijen was meegedeeld, heeft de kamer op de openbare zitting van 17 mei 2021 enkel de vraag behandeld of de klacht ontvankelijk is. De gemachtigde van klaagster, vergezeld door de heer [naam], en de gemachtigde van de notaris, vergezeld door de heer mr. W.J. Geselschap, werkzaam bij de Koninklijke notariële beroepsorganisatie (hierna: de KNB), zijn bij deze mondelinge behandeling aanwezig geweest. Zij hebben het standpunt van partijen over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die zij aan de kamer hebben overhandigd.

2.          De voorgeschiedenis

Voor zover van belang voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van deze klacht gaat de kamer uit van de volgende feiten en omstandigheden:

2.1.       Klaagster verricht zakelijke ICT-diensten. De heer [naam] (hierna: [A]) is directeur en enig aandeelhouder van klaagster. De KNB is in 2013 begonnen met de ontwikkeling van NotarisID: een privaat elektronisch authenticatiemiddel. In het kader van de ontwikkeling daarvan heeft de KNB ICT’ers ingehuurd, waaronder klaagster.

2.2.       De notaris is van 8 februari 2014 tot 1 oktober 2017 voorzitter geweest van de KNB.

2.3.       In februari en maart 2017 heeft [A] via klaagster in opdracht van de KNB onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot mobiel werken met NotarisID. [A] heeft zijn onderzoeksbevindingen op 15 maart 2017 aan de KNB gepresenteerd. De KNB heeft de door [A] gefactureerde kosten in verband met zijn onderzoek betaald.

2.4.       Vanaf medio maart 2017 heeft [A] via klaagster advieswerkzaamheden verricht ten behoeve van NotarisID met inbegrip van de mogelijke ontwikkeling en inzet van gecertificeerde encryptietechnologie. [A] heeft daarbij samengewerkt met [naam vennootschap] N.V. (hierna [X]).

2.5.       In verband met deze advieswerkzaamheden heeft de heer [naam] (hierna: [B]) van de KNB bij e-mail van 21 maart 2017 aan [A] ter beoordeling een concept gestuurd van een “overeenkomst van opdracht ICT-professionals” tussen de KNB als opdrachtgever, daarbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door mr. [naam] in zijn functie van directeur, en klaagster, vertegenwoordigd door [A]. De bijlage bij deze overeenkomst bevatte onder meer de IE-clausule dat (samengevat) de opdrachtnemer alle rechten van intellectuele eigendom op hetgeen specifiek in het kader van de uitvoering van de overeenkomst is of wordt ontwikkeld/ontworpen/vervaardigd, overdraagt aan de opdrachtgever. Bij e-mails van 14 april 2017 en 10 mei 2017 heeft mevrouw [naam], manager ICT en procesoptimalisatie van de KNB (hierna: [C]), [A] gevraagd (alsnog) te reageren op de voorgestelde samenwerkingsovereenkomst.

2.6.       Inmiddels was er een verschil van inzicht ontstaan tussen de KNB en/of [A] en/of [X] over de eigendom van de IE-rechten op de technologie die gebruikt zou gaan worden voor NotarisID (met de codenaam [Y]).   

2.7.       Op 15 mei 2017 is er telefonisch contact geweest tussen [A] en zijn toenmalige belangenbehartiger de heer naam (hierna: [AA]) enerzijds en [C] en [B] namens de KNB. [A] heeft bij dat gesprek meegedeeld dat hij samen met [X] had gewerkt aan een oplossing voor het realiseren van NotarisID en dat hij het niet eens was met de genoemde IE-clausule omdat hij van mening was dat een deel van de IE-rechten op deze oplossing aan hem in eigendom toebehoorde.

2.8.       [A] heeft [B] en [C] bij e-mail van 31 mei 2017 als volgt bericht:

“Gisteren gesprek gehad met [naam] [kamer: medewerker [X]], zoals jullie weten.

Heb gezegd dat ik overeenkomst wil met hem en daarbij een kick back naar jullie toe. [Medewerker [X]] wil dat (nog) niet. Heb aangegeven dat hij mijn kennis/kunde dan onrechtmatig gebruikt.

Misschien kunnen jullie nog invloed uitoefenen ten einde projectvoortgang niet te laten stagneren.

Heb as vrijdag weer contact met [medewerker [X]]..”

2.9.       Op 12 juni 2017 is er een gesprek geweest tussen [C] van de KNB en [AA]. Naar aanleiding van dat gesprek heeft [C] [AA] bij e-mail van diezelfde dag een voorstel gedaan voor het sluiten van een overeenkomst met klaagster onder het voorbehoud dat de KNB met [X] een overeenkomst kan sluiten die dat mogelijk maakt. In deze overeenkomst met klaagster zou (onder meer) vanaf 1 juni 2017 aan [A] een hoger uurtarief worden uitbetaald, zouden afspraken worden vastgelegd over de eigendom van de IE-rechten met betrekking tot “[Y]”, zou een vergoeding  worden vastgelegd voor de waarde van die rechten en de daarmee gerealiseerde opbrengsten en zou [X] de naam van [A] als inventor vastleggen.

2.10.      Op 27 juni 2017 hebben de notaris en mr. J. Bierens, (de toenmalige) advocaat van de KNB, een telefoongesprek gehad met [A] over de IE-rechten.   

2.11.      In opdracht van de KNB heeft Vereenigde Octrooibureaux N.V. onderzoek gedaan naar de vraag of het idee van [A] met de codenaam [YY] beschermbare intellectuele eigendom vormde, met name in de vorm van een octrooieerbare uitvinding. Octrooigemachtigde de heer dr. [naam] van deze vennootschap heeft de heer mr. ir. [naam]van de KNB bij brief van 29 juni 2017 bericht van mening te zijn dat het document [YY], gedateerd 12 mei 2017 versie 0.9., niet voldoet aan de voorwaarden om geldige octrooibescherming te krijgen.

2.12.      Bij brief van 29 juni 2017 heeft [A] [B] van de KNB als volgt bericht:

“Ik zie af van het aanbod van [voornaam] Bierens – (afkoop-)som + uurvergoeding-.

Het nieuwheidsonderzoek van [X] gaf mogelijkheden tot meerdere patenten.

Met voorbehoud van rechten/weren.”

2.13.      Bij e-mail en aangetekende brief van 6 juli 2017 heeft de genoemde directeur van de KNB klaagster (onder meer) als volgt bericht:

“In goede orde ontving ik uw brief van 29 juni 2017 waarin u liet weten dat u niet bereid bent om in te gaan op het voorstel van de KNB om u een nader te bepalen lumpsumbedrag te betalen en uw uurtarief voor de nog te verrichten werkzaamheden te verhogen van 85,- EU per uur naar 125,- EU per uur. De KNB betreurt deze beslissing. De KNB had graag de discussie over het al dan niet bestaan van intellectuele eigendomsrechten en de vraag aan wie die dan toekomen, opgelost door het treffen van een minnelijke regeling. Nu u echter bij herhaling hebt aangegeven daartoe niet bereid te zijn, ziet de KNB zich genoodzaakt om de ontwikkeling van NotarisID zonder u voort te zetten. Langs deze weg bericht ik u daarom dat de KNB de opdrachtverlening aan [klaagster] per vandaag beëindigt.

Voor de goede orde wijs ik u er nog wel op dat de KNB geen weet heeft van het nieuwheidsonderzoek waar u in uw brief van 29 juni 2017 over schrijft. Voor zover de KNB weet is er nooit een nieuwheidsonderzoek uitgevoerd met betrekking tot dit onderwerp. Om die reden heeft de KNB een onafhankelijke octrooigemachtigde opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de vraag of er in het onderliggende geval gesproken kan worden van een (mogelijk) octrooieerbare uitvinding. Deze vraag is door de octrooigemachtigde ontkennend beantwoord. Uit het onderzoek volgt dat de onderliggende uitvinding niet aan de vereisten voldoet die door het octrooirecht aan het toekennen van octrooibescherming worden gesteld.”

2.14.      Daarna is de KNB in samenwerking met [X] verder gegaan met de ontwikkeling van Notaris ID. Op enig moment is ook de samenwerking met [X] beëindigd. De ontwikkeling van NotarisID is later overgedragen aan [W] B.V., een van de KNB onafhankelijke vennootschap.  

2.15.      Vanaf 1 oktober 2017 tot 1 januari 2021 heeft notaris de heer mr. [Z] de functie vervuld van voorzitter van de KNB.

2.16.      De gemachtigde van klaagster heeft de KNB bij ongedateerde brief - door de KNB ontvangen op 21 juli 2020 - (samengevat) gewezen op de werkzaamheden die klaagster in 2017 samen met [X] ten behoeve van de KNB heeft verricht en verzocht een vertegenwoordiger van het bestuur van de KNB aan te wijzen die gemachtigd is om een overeenkomst te sluiten over (vergoeding van) de intellectuele eigendomsrechten van klaagster in verband met de ontwikkeling van NotarisID.

2.17.      Nadien is gecorrespondeerd tussen (de advocaat van) de KNB en de gemachtigde van klaagster. Namens klaagster zijn diverse Wob-verzoeken en een verzoek op grond van de artikelen 76 en 79 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) ingediend bij de KNB.

2.18.      Zoals gemeld is deze tuchtklacht tegen de notaris bij de kamer ingediend op 8 december 2020. Klaagster heeft een soortgelijke tuchtklacht ingediend tegen notaris [Z], die in behandeling is genomen door de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem/Leeuwarden.

3.          De klacht

3.1.       De kamer begrijpt uit het klaagschrift dat klaagster de notaris in de kern verwijt dat de KNB tijdens zijn voorzitterschap onrechtmatig heeft gehandeld door inbreuk te maken op de IE-rechten van klaagster en/of [A]. De klacht is dus gericht tegen de notaris in zijn hoedanigheid van (oud-)voorzitter van de KNB.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klacht, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. Voordat de kamer aan een inhoudelijke behandeling van de klacht kan toekomen, moet eerst worden beoordeeld of de klacht ontvankelijk is.

Ontvankelijkheid

4.1.       Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid stelt de kamer voorop dat een klaagschrift een duidelijke omschrijving moet bevatten van de klacht en de gronden waarop deze berust, voor zoveel nodig onderbouwd met bewijsstukken (artikel 5 Reglement omtrent de werkwijze van de kamers voor het notariaat, hierna: het Procesreglement).

4.2.       In het klaagschrift dat de kamer op 8 december 2020 heeft ontvangen, heeft de gemachtigde van klaagster vermeld dat hij eind mei 2019 op verzoek van klaagster “(op professionele basis)” een onderzoek is gestart naar gebeurtenissen, die zich in de loop van 2017 hebben voorgedaan in de relaties met de KNB en [X]. Over dit onderzoek wordt het volgende gesteld:

“Mijn cliënt heeft pas door mijn onderzoek afgelopen periode kennis genomen van het mijns inziens klachtwaardige gedrag van de KNB zelf, en meer specifiek van enige notarissen, in deze klacht notaris [naam notaris]. [Naam notaris] was voorzitter van de KNB tot 1 oktober 2017.”

Omdat de gemachtigde van klaagster zijn onderzoek nog niet had afgerond, hij zijn poging om met de KNB tot een vergelijk te komen nog niet geheel had opgegeven en het hem nog niet geheel duidelijk was welke route (“tuchtrecht, bestuursrecht, civiel recht, strafrecht, een combinatie daarvan”) de meest effectieve en efficiënte was, heeft hij de kamer gevraagd zijn “klaagschriften aan te houden voor het materiële deel van de motivering”.

4.3.       De kamer heeft klaagster bij brief van 23 december 2020, in afwijking van de normale gang van zaken, in de gelegenheid gesteld het klaagschrift binnen drie weken compleet te maken. Daarbij is meegedeeld dat het niet mogelijk is om de klacht na het verstrijken van die termijn nog uit te breiden.

4.4.       Bij e-mail van 12 januari 2021 heeft de kamer een “verdere motivering” van het klaagschrift ontvangen. Daarin heeft de gemachtigde onder meer het volgende gesteld:

“Uit mijn bevindingen komt een mogelijk ernstig verwijtbaar handelen van de KNB naar voren. (…)

Het handelen van de tot nu toe betrokken voorzitters van de KNB past als hoofddader, of hoofdverantwoordelijke mijns inziens zeker in het tuchtrecht, maar mogelijk ook als medepleger of medeplichtige. (…)

Evenwel wil ik u er nu al op wijzen, dat het mij door de KNB maximaal onmogelijk wordt gemaakt, de zaak verder te onderzoeken, meer feiten te verzamelen, en dus de klacht eventueel verder uit te breiden. Dat recht wil ik me gezien de bijzondere situatie verder voorbehouden. (…)

Dat tenminste de helft van de IP van [A] was, is en was voor alle partijen volstrekt duidelijk.

[X] heeft zich volledig amoreel gedragen. De KNB wist bewijsbaar daarvan, betaalt [X] en weigert [A] te betalen, en schendt daarmee niet alleen de goede trouw jegens [A], maar schendt ook de eigendomsrechten van [naam klaagster] op basis van de NDA. De KNB pleegt ook jegens [A] een onrechtmatige daad. De KNB handelt schadeplichtig. Mogelijk is er ook sprake van strafrechtelijk handelen. (…)

Op 27 juni 2017 belt de heer [naam notaris] (voorzitter KNB)[AA] en begint over het niet patenteren van [A]l, en geeft bij vragen van [AA] de telefoon door aan de heer Bierens (Pels/Rijcken), die kennelijk naast hem zit. Bierens vraagt naar een NDA, waarvan [AA] niet op de hoogte was, en daarna vertelt hij, dat het slimmer/beter was geweest, dat [A] had gepatenteerd. Kennelijk vindt de KNB, dat de kennis en kunde van [A] zich in het publieke domein bevindt en dus vrijelijk voor ieder beschikbaar is. (…)

Ik klaag in algemene zin over het zeer onbehoorlijke handelen in brede zin van de KNB in haar rol als bestuursorgaan. (…)

Ik vermoed dat dit klachtwaardig gedrag is voor de verantwoordelijken.

Welke rol de heer [naam notaris] hier mogelijk ook in speelt, is voor mij (nog) niet duidelijk.”

4.5.       In het verweerschrift is namens de notaris onder meer naar voren gebracht dat klaagster niet duidelijk heeft gemaakt welke tuchtrechtelijke norm hij zou hebben geschonden. Tot zijn vertrek op 1 oktober 2017 is de notaris slechts in zijn hoedanigheid van voorzitter van de KNB betrokken geweest bij de ontwikkeling van Notaris ID en de in dat kader aangegane samenwerking met onder meer klaagster. In dat kader heeft hij wel eens contact gehad met [A] en als voorzitter was hij natuurlijk op de hoogte van de ontwikkelingen rond NotarisID, maar volgens de notaris werden de ontwikkeling van NotarisID en de daarvoor aangegane contracten zelfstandig geregeld door het Bureau van de KNB in Den Haag en later zelfs door [W] B.V. De notaris heeft gesteld dat een verschil van inzicht over een samenwerking met de KNB nog niet betekent dat door hem dan tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn gehandeld.

4.6.       Op de zitting heeft de gemachtigde van de notaris naar voren gebracht dat volslagen onduidelijk blijft over welk handelen of nalaten van de notaris wordt geklaagd, laat staan dat duidelijk is waarom dat handelen of nalaten tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Omdat niet duidelijk is over welk handelen of nalaten het gaat, kan bovendien niet worden vastgesteld of de klacht binnen de in artikel 99 lid 21 Wna omschreven klachttermijn is ingediend. Klaagster heeft de notaris uitsluitend aangesproken in zijn hoedanigheid van voorzitter van de KNB en probeert op die manier het aan de KNB verweten handelen in zijn schoenen te schuiven, aldus de gemachtigde. Omdat geen begrijpelijke klacht tegen de notaris is geformuleerd, is namens de notaris primair een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van de klacht.

4.7.       Naar aanleiding van dit beroep overweegt de kamer als volgt. Mede aan de hand van de hiervoor weergegeven citaten uit de aanvulling op het klaagschrift begrijpt de kamer dat in algemene zin wordt geklaagd over het gestelde zeer onbehoorlijke en immorele handelen in brede zin van de KNB in haar rol als bestuursorgaan door (samengevat) inbreuk te maken op de door klaagster/[A] gepretendeerde IE-rechten en zich daarbij schuldig te maken aan bedrog en/of misleiding. Daarbij heeft de gemachtigde het vermoeden geuit dat een notaris, die ten tijde van dat handelen de functie van voorzitter van de KNB vervult, daardoor als verantwoordelijke voor dit handelen ook klachtwaardig handelt. Hoewel naar eigen zeggen van de gemachtigde van klaagster (nog) niet duidelijk was welke rol de notaris hier mogelijk in speelde, is er kennelijk voor gekozen om al wel een klacht tegen hem in te dienen.

4.8.       De kamer is van oordeel dat uit het klaagschrift van 8 december 2020 in het geheel niet kan worden opgemaakt wat klaagster de notaris verwijt, terwijl klaagster in haar aanvulling op het klaagschrift evenmin (voldoende) duidelijk en concreet heeft omschreven over welk handelen en/of nalaten van de notaris wordt geklaagd en wanneer dat handelen en/of nalaten zou hebben plaatsgevonden. Opmerking verdient daarbij dat ook bij de mondelinge behandeling niet duidelijk is geworden wat klaagster de notaris nu daadwerkelijk verwijt. De gemachtigde van klaagster heeft op de zitting verklaard dat het gaat om de gedragingen van de notaris in zijn hoedanigheid van bestuurder respectievelijk voorzitter van de KNB en dat de klachtwaardige handelingen medio 2017 hebben plaatsgevonden. “Een klacht over een opzettelijke misleiding door een notaris/bestuurder dient naar de mening van klagers behandeld te worden, omdat het een ernstige schending van de gedragsnorm betekent welke een notaris niet past. Niet professioneel en ook niet als privé persoon”, aldus de gemachtigde, die in dat kader heeft verklaard dat het gaat om “de geplande (gezamenlijke?) misleiding, en de opzettelijk verkeerde voorstelling van zaken”.

4.9.       Voor zover klaagster heeft gesteld dat de klacht tegen de notaris pas nader kan worden aangevuld en gemotiveerd als de stukken worden ontvangen die op grond van de Wob zijn opgevraagd, wijst de kamer erop dat na indiening van het klaagschrift - bijvoorbeeld bij repliek - geen nieuwe klachten tegen de beklaagde notaris kunnen worden geformuleerd (artikel 9 Procesreglement). De kamer heeft de gemachtigde van klaagster er bij de genoemde brief van 23 december 2020 ook op gewezen dat de klacht later niet meer kan worden uitgebreid. Deze tuchtrechtelijke procedure biedt dan ook geen ruimte voor de door de gemachtigde van klaagster beoogde procedurele gang van zaken.

4.10.      Nu klaagster de klacht tegen de notaris niet (voldoende) heeft geconcretiseerd, terwijl zij evenmin feiten heeft gesteld waar de klacht op is gegrond, is de kamer van oordeel dat de notaris zich niet deugdelijk heeft kunnen verweren tegen de klacht en tegen de (evenmin voldoende geconcretiseerde) ernstige beschuldigingen aan het adres van de KNB die impliciet mede tegen hem zijn gericht. Daarom is de kamer van oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is. De beantwoording van de vraag of de klacht tijdig is ingediend, kan dan in het midden worden gelaten.  

5.   De beslissing

De kamer:

verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk,  plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. G. Herwig, notaris-lid.

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.  

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.