ECLI:NL:TNORSHE:2021:2 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/48

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2021:2
Datum uitspraak: 25-01-2021
Datum publicatie: 31-01-2021
Zaaknummer(s): SHE/2020/48
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Het BFT verwijt de notaris dat hij voor de derde keer niet heeft voldaan aan de verplichting om voldoende opleidingspunten te behalen, ondanks de door het BFT geboden herstelmogelijkheden. Hiermee heeft de notaris in strijd gehandeld met artikel 2 Verordening bevordering vakbekwaamheid juncto artikel 5 Reglement bevordering vakbekwaamheid. De kamer heeft de klacht gegrond verklaard. De kamer heeft ten aanzien van een eventueel op te leggen maatregel overwogen dat bij beslissing van het hof Amsterdam in een andere klachtzaak aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt is opgelegd, als gevolg waarvan de notaris zijn notariële werkzaamheden zal moeten staken. Uit de betreffende beslissing van het hof blijkt dat het hof het structurele tekort aan opleidingspunten van de notaris - hoewel deze klacht in de zaak bij het hof niet aan de orde was - heeft meegewogen bij het opleggen van de maatregel van ontzetting uit het ambt. De kamer is daarom van oordeel dat het opleggen van een maatregel in deze klachtprocedure geen toegevoegde waarde heeft. Aan de notaris is om die reden geen maatregel opgelegd.

Klachtnummer    : SHE/2020/48

Datum uitspraak : 25 januari 2021

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT),

gevestigd in Utrecht,

gemachtigden: de heer mr. R. Wisse en mevrouw mr. M.C. Kaptein MPM,

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 14 juli 2020 heeft het BFT een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief (met bijlagen) is op 16 juli 2020 door de kamer voor het notariaat (de kamer) ontvangen.

1.2.       De notaris heeft bij (per e-mail verzonden) brief van 12 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.

1.3.       Bij brieven van 17 augustus 2020 heeft de kamer aan partijen meegedeeld dat in verband met de door het kabinet in het kader van het coronavirus getroffen maatregelen voor de kamer een grote vertraging dreigt om de zaak mondeling op een zitting te kunnen behandelen. Aan partijen is voorgesteld in plaats van een mondelinge behandeling de zaak na een tweede schriftelijke ronde schriftelijk af te doen.

1.4.       Beide partijen hebben vervolgens niet om een mondelinge behandeling gevraagd.

1.5.       Bij brief van 23 september 2020 heeft het BFT repliek ingediend.

1.6.       Bij (per e-mail verzonden) brief van 2 oktober 2020 heeft de notaris dupliek ingediend. 

1.7.       Ten slotte is aan partijen op 14 oktober 2020 bericht dat op 25 januari 2021 uitspraak zal worden gedaan.

2.          De feiten

2.1.       De notaris heeft in de tijdvakken 2014-2015, 2016-2017 en 2018-2019 niet voldaan aan zijn verplichting om voldoende opleidingspunten te behalen. In het tijdvak 2014-2015 had de notaris een puntentekort van 27. In het tijdvak 2016-2017 had de notaris een puntentekort van 51. In het tijdvak 2018-2019 heeft de notaris 31 van de in dat tijdvak verplichte 91 opleidingspunten behaald.

2.2.       In zowel 2016 als 2018 heeft de notaris van het BFT een waarschuwingsbrief met herstelmogelijkheid ontvangen.

2.3.       Bij beslissing van 12 januari 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) in een andere klacht van het BFT tegen de notaris aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd.

3.          De klacht

3.1.       Het BFT verwijt de notaris dat hij voor de derde keer niet heeft voldaan aan de verplichting om voldoende opleidingspunten te behalen, ondanks de door het BFT geboden herstelmogelijkheden. Hiermee heeft de notaris in strijd gehandeld met artikel 2 Verordening bevordering vakbekwaamheid (hierna: Vbv) juncto artikel 5 Reglement bevordering vakbekwaamheid (hierna: Rbv).

3.2.       De notaris heeft erkend dat hij in de tijdvakken 2014-2015, 2016-2017 en 2018-2019 onvoldoende opleidingspunten heeft behaald. De reden hiervoor is dat hij in die periodes naast zijn functie als notaris intensief werkzaam is geweest als mantelzorger. Deze mantelzorg heeft geleid tot een dusdanige fysieke en psychische belasting dat er volgens de notaris letterlijk en figuurlijk te weinig ruimte overbleef om het vereiste aantal opleidingspunten te behalen. Aangezien aan de mantelzorg een einde is gekomen, is de notaris van plan om in het tijdvak 2020-2021 de inmiddels verplichte 100 opleidingspunten te behalen. In het verweerschrift heeft de notaris geconcretiseerd op welke wijze hij dit wil bereiken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       De notaris is op grond van artikel 60 Wna lid van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB). De artikelen 1 en 2 Vbv juncto artikel 5 Rbv verplichten de leden van de KNB tot het behalen van 40 opleidingspunten per tijdvak van twee jaar.

4.3.       Zoals door de notaris is erkend, heeft hij in de tijdvakken 2014-2015, 2016-2017 en  2018-2019 onvoldoende opleidingspunten gehaald. De door de notaris aangevoerde persoonlijke omstandigheden doen hier niets aan af. Bij dit oordeel is het volgende van belang. Het bestuur van de KNB kan op grond van artikel 4 lid 4 Rbv desverzocht aan een (kandidaat-)notaris in geval van buitengewone omstandigheden geheel of gedeeltelijk vrijstelling van de in artikel 2 Vbv omschreven verplichting verlenen. Uit het woord desverzocht blijkt dat het aan de betrokken (kandidaat-)notaris is om hierom te verzoeken. De notaris heeft dat niet gedaan. Zelfs niet nadat hij in augustus 2016 een eerste waarschuwingsbrief en in juli 2018 een tweede waarschuwingsbrief met herstelmogelijkheid had ontvangen. De door de notaris genoemde omstandigheden geven hem niet de bevoegdheid zonder vrijstelling de in artikel 2 Vbv omschreven verplichting naast zich neer te leggen (vgl. Gerechtshof Amsterdam 28 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1845).

4.4.       De conclusie is dat de notaris in strijd met de Vbv en het Rbv heeft gehandeld en de klacht dus gegrond is.

4.5.       De kamer is ambtshalve bekend met de beslissing van het hof in een andere klachtzaak (zaaknummer van het hof: 200.278.339/01 NOT). Bij die beslissing is aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd, als gevolg waarvan de notaris zijn notariële werkzaamheden zal moeten staken. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

“De ernst van de aan de notaris terecht gemaakte verwijten rechtvaardigen het opleggen van de zwaarste maatregel van ontzetting uit het ambt. Alleen die maatregel is een passende reactie op de zeer ernstige tekortkomingen van de notaris in de uitoefening van zijn werkzaamheden als notaris. Het hof acht het gelet op de bagatelliserende houding van de notaris tegenover de hem verweten gedragingen niet uitgesloten dat hij opnieuw in de fout zal gaan. In dat kader acht het hof ten slotte nog van belang dat, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, de notaris zijn verplichtingen met betrekking tot permanente educatie zelfs na daartoe door het BFT te zijn aangespoord - niet nakomt.”

Uit deze overweging blijkt dat het hof het structurele tekort aan opleidingspunten van de notaris - hoewel deze klacht in de zaak bij het hof niet aan de orde was - heeft meegewogen in de beslissing tot het opleggen van de maatregel van ontzetting uit het ambt. De kamer is daarom van oordeel dat het opleggen van een maatregel in deze klachtprocedure geen toegevoegde waarde heeft. Aan de notaris zal om die reden geen maatregel worden opgelegd.

5.          De beslissing

De kamer:

verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. G. Herwig, notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2021 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                            mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.