ECLI:NL:TNORSHE:2021:19 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/45

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2021:19
Datum uitspraak: 12-07-2021
Datum publicatie: 25-08-2021
Zaaknummer(s): SHE/2020/45
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijving van klachttermijn.

Klachtnummer    : SHE/2020/45

Datum uitspraak : 12 juli 2021

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam klaagster] (hierna: klaagster)

wonende in [naam woonplaats]

tegen

oud-notaris de heer mr. [naam oud-notaris] (hierna: de oud-notaris)

voorheen gevestigd in [naam vestigingsplaats]

gemachtigde: mevrouw mr. N.C.M.L. Bloebaum, advocaat in Maastricht

1.          De procedure

1.1.       De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) heeft op 26 juni 2020 een e-mail (met bijlagen) ontvangen van klaagster. Zij heeft daarin een klacht geformuleerd tegen de (inmiddels) oud-notaris.

1.2.       De oud-notaris heeft bij brief van 29 juli 2020 op de klacht gereageerd.

1.3.       Bij brieven van 30 juli 2020 heeft de kamer partijen meegedeeld dat als gevolg van de maatregelen die het kabinet had getroffen in verband met het coronavirus grote vertraging dreigde bij de mondelinge behandeling van klachten op een zitting. In dat kader heeft de kamer voorgesteld de klacht zonder mondelinge behandeling schriftelijk af te doen nadat partijen over en weer in de gelegenheid zouden worden gesteld om nogmaals schriftelijk op elkaars standpunt te reageren. De kamer heeft daarbij meegedeeld dat partijen om een mondelinge behandeling kunnen vragen als zij geen prijs stellen op schriftelijke afdoening. Partijen hebben niet om een mondelinge behandeling gevraagd.

1.4.       Klaagster heeft bij e-mail (met bijlagen) van 30 augustus 2020 gereageerd op het standpunt van de oud-notaris.

1.5.       De oud-notaris heeft bij e-mail van 2 oktober 2020 nader gereageerd op het standpunt van klaagster.

1.6.       Bij brief van 8 oktober 2020 heeft de kamer partijen bericht dat op 18 januari 2021 uitspraak zou worden gedaan.

1.7.       De kamer heeft partijen bij brief van 9 december 2020 bericht dat de voorzitter van de kamer die de klacht in behandeling had genomen, had bepaald dat een mondelinge behandeling van de klacht alsnog noodzakelijk werd geacht. Bij die brief zijn partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 15 maart 2021.

1.8.       Bij e-mail van 5 maart 2021 is namens de oud-notaris gevraagd om aanhouding van de mondelinge behandeling. Nadat de kamer partijen bij e-mailberichten van 9 maart 2021 (onder meer) heeft meegedeeld dat de behandeling zou worden aangehouden, zijn partijen vervolgens opgeroepen voor de zitting van de kamer op 17 mei 2021.

1.9.       Bij e-mail van 3 mei 2021 heeft de gemachtigde van de oud-notaris stukken toegestuurd aan de kamer en klaagster.

1.10.      Klaagster heeft vervolgens ook stukken toegestuurd aan de kamer en aan de gemachtigde van de oud-notaris. De kamer heeft deze stukken ontvangen op 6 mei 2021.

1.11.      De gemachtigde van de oud-notaris heeft de kamer bij e-mail van 12 mei 2021 bericht dat de oud-notaris in verband met zijn medische situatie niet bij de zitting aanwezig zal zijn.

1.12.      De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 17 mei 2021.

Klaagster, vergezeld door haar echtgenoot, en de gemachtigde van de oud-notaris zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Zij hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Klaagster heeft dit mede gedaan aan de hand van pleitnotities, die zij aan de kamer heeft overhandigd.

2.          De voorgeschiedenis

2.1.       Uit het huwelijk van de ouders van klaagster zijn drie zoons en twee dochters (klaagster is de jongste dochter) geboren. De ouders hebben in 2010 ten overstaan van de oud-notaris testamenten gemaakt en zij hebben deze testamenten ten overstaan van hem op 5 juli 2013 gewijzigd in zogeheten tweetrapstestamenten.

2.2.       Vader is op [datum] oktober 2014 overleden. Bij testament had hij moeder als enig erfgenaam in de eerste trap benoemd (de zogeheten bezwaarde) en de kinderen als erfgenamen in de tweede trap (de zogeheten verwachters). Verder had vader moeder bij testament benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder van zijn nalatenschap, waarbij hij onder meer als volgt had bepaald:

“Voor het geval, dat mijn echtgenote de voormelde functies niet kan of wil waarnemen, benoem ik tot executeurs/afwikkelingsbewindvoerders, zowel tezamen als ieder van hen afzonderlijk, mijn zoon [naam oudste zoon] en mijn dochter [naam klaagster].”

2.3.       De oudste zoon heeft de oud-notaris opdracht gegeven om een verklaring van erfrecht op te stellen in verband met het overlijden van vader. Op 16 december 2014 heeft de oud-notaris een bespreking gehad met moeder en de oudste zoon. Op die dag heeft hij een verklaring van erfrecht en executele afgegeven, waarin staat vermeld dat moeder de nalatenschap van vader zuiver heeft aanvaard en dat zij de benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder heeft aanvaard.

De oud-notaris heeft de verwachters, waaronder klaagster, niet geïnformeerd over de inhoud van het testament van vader.

2.4.       Bij e-mail van 1 mei 2015 heeft klaagster haar broers en zus meegedeeld dat zij zich grote zorgen maakte om moeder omdat zij vergeetachtig was, berichten herhaalde en dingen meende kwijt te raken. Klaagster heeft hen bericht dat zij deze zorgen had gedeeld met de verpleegkundige die moeder regelmatig bezocht en dat deze verpleegkundige haar zorgen na een test volledig deelde. Bij e-mail van 22 mei 2015 heeft klaagster haar broers en zus meegedeeld dat moeder was verwezen naar een geriater die haar op korte termijn thuis zou bezoeken.

2.5.       In verband met stemmingsklachten en cognitieve klachten is moeder vanaf november 2015 tot eind 2017 onder behandeling geweest van een psycholoog ouderenzorg. Uit een schriftelijke verklaring van deze psycholoog van 18 december 2017 blijkt dat zij op basis van de DSM-5 classificatie bij aanvang van de behandeling van moeder (onder meer) is uitgegaan van de aanwezigheid van een uitgebreide vasculaire neurocognitieve stoornis en een matige depressieve stoornis, terwijl op 2 mei 2016 door middel van neuropsychologisch onderzoek de diagnose vasculaire dementie is gesteld.

2.6.       De oud-notaris heeft op 22 juli 2016 op zijn kantoor een bespreking gehad met moeder (geboren op [datum] mei 1932, destijds 84 jaar oud) over het opstellen van een levenstestament waarbij de oudste zoon als haar algemeen en medisch gevolmachtigde zou worden aangewezen. De oudste zoon is bij dit gesprek aanwezig geweest en hij heeft daarbij duidelijk gemaakt dat hij niet samen met iemand anders als gevolmachtigde van moeder wilde optreden.

2.7.       Op 8 augustus 2016 heeft de oud-notaris een levenstestament van moeder gepasseerd, waarbij zij een algemene volmacht aan de oudste zoon heeft verleend en waarbij zij hem heeft aangewezen als haar medisch gevolmachtigde. De oud-notaris heeft geen aanleiding gezien om het stappenplan, behorende bij het Protocol beoordeling wils(on)bekwaamheid in het kader van het levenstestament en andere notariële akten (hierna: het stappenplan), te volgen.

2.8.       In maart 2017 is een andere broer van klaagster overleden.

2.9.       Op 17 mei 2019 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de oud-notaris omdat de instantie die thuiszorg aan moeder bood, had meegedeeld dat de medische situatie van moeder inmiddels zodanig was verslechterd dat zij niet langer thuis kon blijven wonen. Daarbij heeft klaagster vermeld dat het contact met haar oudste broer daarover moeizaam verliep. De oud-notaris heeft klaagster meegedeeld dat hij haar geen inzage kon verlenen in het levenstestament.

2.10.      Moeder is op 28 oktober 2019 met een rechterlijke machtiging opgenomen in een verpleeghuis.

2.11.      In maart 2020 heeft klaagster van haar oudste broer en haar zwager de heer [Z] een kopie ontvangen van onder meer het testament van vader, van de verklaring van zuivere aanvaarding en aanvaarding van de benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder van moeder en van de verklaring van erfrecht in verband met het overlijden van vader. Klaagster was niet op de hoogte van de inhoud van deze stukken. Omdat zij vragen had over de gang van zaken na het overlijden van vader, die haar oudste broer niet wilde beantwoorden, heeft zij eind maart 2020 telefonisch contact opgenomen met de oud-notaris. Hij heeft klaagster meegedeeld dat ze voor vragen bij haar oudste broer moest zijn.  

2.12.      Daarna heeft klaagster een advocaat, mevrouw mr. V.C.C. Luijten (hierna: mr. Luijten) gevraagd haar belangen te behartigen. Mr. Luijten heeft de oud-notaris bij brief van 12 mei 2020 onder meer het volgende gevraagd:

“Op de eerste plaats vraagt cliënte zich af waarom er na afgifte van de verklaring van erfrecht en executele van 16 december 2014 geen contact door u is opgenomen met de erfgenamen in de tweede trap, waaronder cliënte. De kinderen kunnen immers rechten als erfgenamen aan het testament ontlenen en behoorden hierover mijns inziens dan ook door u te worden geïnformeerd. Volgens de KNB moet een notaris die een verklaring van erfrecht afgeeft immers de erfgenamen over hun positie informeren. De verwachters zijn erfgenamen en moeten geïnformeerd worden over hun positie. Hierbij maakt het niet uit dat zij pas in beeld komen als de bezwaarde (langstlevende) is overleden. Als verwachter heeft cliënte immers o.a. recht op een boedelbeschrijving. Daarnaast gaan er termijnen lopen voor het doen van een beroep op de legitieme vanaf het moment van overlijden.”

Verder heeft mr. Luijten onder meer gevraagd of de oud-notaris het stappenplan had gevolg voordat moeder het levenstestament ondertekende, omdat zij al enkele maanden eerder was gediagnosticeerd met uitgebreide vasculaire dementie.

2.13.      Omdat de oud-notaris niet op dit bericht heeft gereageerd, heeft mr. Luijten hem bij e-mail van 28 mei 2020 gevraagd alsnog uiterlijk 3 juni 2020 te reageren. De oud-notaris heeft bij brief van 3 juni 2020 gereageerd op de gestelde vragen.

2.14.      Op 3 november 2020 heeft klaagster op het notariskantoor een gesprek gehad over de gang van zaken met de oud-notaris en mevrouw mr. [naam medewerkster].

3.          De klacht

3.1.       Samengevat verwijt klaagster de oud-notaris dat hij:

1.       het levenstestament van moeder heeft gepasseerd zonder dat hij voorafgaand, overeenkomstig het stappenplan, voldoende onderzoek heeft gedaan naar de wilsbekwaamheid van moeder en zonder dat hij voldoende bedacht is geweest op de mogelijkheid van beïnvloeding van moeder door de oudste zoon;

2.       na afgifte van de verklaring van erfrecht en executele in verband met het overlijden van vader klaagster niet heeft geïnformeerd over het testament van vader en haar daaruit voortvloeiende rechtspositie.  

3.2.       De oud-notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.       Op grond van artikel 93 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. Ook notarissen die niet meer als notaris werkzaam zijn, blijven aan  tuchtrechtspraak onderworpen in verband met hun handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als notaris werkzaam waren. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt, moet eerst worden beoordeeld of de klacht ontvankelijk is.

Ontvankelijkheid klachtonderdeel 1

4.2.       Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het eerste klachtonderdeel stelt de kamer voorop dat een klacht ingevolge artikel 99 lid 21 Wna slechts kan worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. De wettelijke driejaarstermijn begint te lopen op de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft. Niet is vereist dat de klager ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten.

4.3.       Het eerste klachtonderdeel gaat over het handelen/nalaten van de oud-notaris in juli en augustus 2016. Hoewel niet is gesteld of gebleken dat klaagster destijds bij de totstandkoming van het levenstestament van moeder betrokken is geweest, begrijpt de kamer uit de brief die zij op 27 november 2019 aan haar zus en twee broers heeft gestuurd dat klaagster in augustus 2016 bekend was met het feit dat moeder een levenstestament had gemaakt. In die brief heeft zij onder meer het volgende vermeld:

“Ik ageer niet nu pas tegen het opgemaakte levenstestament:

In augustus 2016 lag er opeens een levenstestament van mam op tafel. (…)

Nadat [naam oudste broer] bij de notaris was geweest belde hij mij met de vraag of ik op de hoogte was van het feit dat [naam van de later overleden broer] het testament had meegenomen om het [naam dochter van overleden broer] te laten inzien, hier wist ik niets van.

Ik heb daarop [naam overleden broer] gebeld en hij vertelde mij dat hij het absoluut niet met de inhoud van dit testament eens was […]. Nadat [naam overleden broer] mij de inhoud van het testament had uitgelegd schrok ik daar ook van en heb contact met [naam oudste broer] opgenomen en heb hem de vragen gesteld “heeft de notaris mam apart genomen om met haar te praten en/of heeft de notaris een arts ingeschakeld gezien het feit dat mam al dementerend was”. Deze twee vragen werden door [naam oudste broer] met nee beantwoord.”

4.4.       Klaagster heeft deze gang van zaken op de zitting bevestigd, waarbij zij onder meer ook heeft meegedeeld dat haar oudste broer, toen het levenstestament bij moeder op tafel lag, de andere kinderen heeft gevraagd dit door te lezen en een paraaf te zetten. De kamer is daarom van oordeel dat uit de eigen mededelingen van klaagster kan worden afgeleid dat zij in augustus 2016 kennis heeft genomen, dan wel redelijkerwijs kennis had kunnen nemen, van het feit dat de oud-notaris een levenstestament voor moeder had gepasseerd. De klachttermijn is op dat moment gaan lopen. Daarbij komt dat de kamer uit de mededelingen van klaagster begrijpt dat zij al snel daarna van haar oudste broer heeft vernomen dat de oud-notaris moeder niet onder vier ogen had gesproken en dat er vooraf geen arts was geraadpleegd. Nu de klacht over dit handelen en/of nalaten van de oud-notaris niet eerder is ingediend dan op 26 juni 2020, dus ná het verstrijken van de klachttermijn, zal de kamer het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.

Ontvankelijkheid klachtonderdeel 2

4.5.       Vervolgens is de vraag aan de orde of ook het verwijt dat de oud-notaris klaagster niet heeft geïnformeerd over het testament van vader deel uitmaakt van de klacht. De oud-notaris heeft namelijk gesteld dat klaagster daarover in de oorspronkelijke klacht niet heeft geklaagd, maar dat zij dit pas bij repliek heeft gedaan. Omdat een repliek niet is bedoeld om nieuwe klachten in te dienen, heeft de oud-notaris bij dupliek gesteld dat hij ervan uit is gegaan dat de kamer voorbij zal gaan aan het verwijt dat hij klaagster ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het testament van vader. Volgens de oud-notaris moet klaagster daar maar een nieuwe klacht over indienen en opnieuw griffiegeld betalen.

4.6.       De kamer is echter van oordeel dat het klachtonderdeel over het niet informeren van klaagster wel besloten is in het klaagschrift. Zo heeft klaagster in de laatste alinea daarvan gesteld dat zij pas in maart 2020 - zes jaar na het overlijden van vader, aldus klaagster - van haar oudste broer documenten had ontvangen over de nalatenschap van vader en dat zij daarover vervolgens contact heeft opgenomen met de oud-notaris, die haar op zijn beurt weer had verwezen naar haar oudste broer. “Omdat ik geen stap verder kwam heb ik een advocaat moeten inschakelen”, zo heeft klaagster in die alinea vermeld, waarna zij heeft verwezen naar de als bijlagen bij de klacht gevoegde correspondentie tussen haar advocaat en de oud-notaris. In zijn brief aan deze advocaat van 3 juni 2020 heeft de oud-notaris gemotiveerd gereageerd op het verwijt dat hij klaagster destijds niet heeft geïnformeerd over haar rechtspositie als verwachter. De oud-notaris had dan ook kunnen begrijpen dat het niet informeren van klaagster over haar uit het testament voortvloeiende rechtspositie eveneens onderdeel uitmaakte van de klacht.

4.7.       Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel kan toekomen, is echter ook hier de vraag aan de orde of de klacht tijdig is ingediend. Dit klachtonderdeel gaat immers over het handelen en/of nalaten van de oud-notaris in het kader van de afgifte van de verklaring van erfrecht en executele op 16 december 2014, terwijl de klacht niet eerder is ingediend dan op 26 juni 2020. Zoals hiervoor is overwogen, is voor de aanvang van de klachttermijn bepalend op welk moment de klager kennis heeft genomen van, dan wel redelijkerwijze kennis had kunnen nemen van, het handelen en/of nalaten van de oud-notaris.

4.8.       Klaagster heeft onweersproken gesteld dat de oud-notaris haar na het overlijden van vader nooit heeft geïnformeerd over het testament van vader. Op de zitting heeft klaagster verklaard dat zij wist dat zij in de eerdere testamenten van haar ouders uit 2010 niet als executeur was benoemd, maar dat de oud-notaris haar ouders in verband met de wijziging van hun testamenten in 2013 had geadviseerd om haar oudste broer en haar, als jongste dochter, samen als executeur te benoemen. Klaagster heeft in dat verband verklaard dat zij niet wist of haar ouders het advies van de oud-notaris om haar mede als executeur te benoemen ook hadden opgevolgd.

4.9.       Bij repliek heeft klaagster een (ongedateerde) brief overgelegd die vader en moeder aan alle kinderen hebben verstuurd (bijlage 6). In die brief hebben zij meegedeeld dat zij nieuwe testamenten –“nl. tweetrapstestamenten” - hebben laten opmaken en dat zij eigenlijk van plan waren de oudste zoon als executeur-testamentair te benoemen. “Na het overzien van de hele situatie, en het vele werk aan die functie verbonden, was het advies van de notaris om een tweede persoon als steun aan te wijzen als executeur-testamentair”, aldus vader en moeder, die in die brief hebben meegedeeld de oplossing gevonden te hebben door de jongste dochter als zodanig te benoemen. Wij veronderstellen op die manier goed gehandeld te hebben door “de oudste zoon en de jongste dochter notarieel benoemd te hebben in voornoemde functies na ons overlijden”, zo hebben vader en moeder meegedeeld.

4.10.      Gelet op de inhoud van die brief, die kennelijk na het passeren van de tweetrapstestamenten en voor het overlijden van vader aan alle kinderen is toegestuurd, is de kamer van oordeel dat klaagster daaruit destijds had behoren te begrijpen dat vader en moeder haar mede als executeur hadden benoemd. Om die reden is de kamer van oordeel dat het op de weg van klaagster had gelegen om kort na het overlijden van vader op 11 oktober 2014 na te gaan of hij haar bij testament inderdaad mede als executeur had benoemd. Naar het oordeel van de kamer had klaagster eind 2014 redelijkerwijze kennis kunnen nemen van het handelen en/of nalaten van de notaris, zodat de klachttermijn op dat moment is gaan lopen. Nu niet is gesteld of gebleken dat klaagster eerder dan in maart 2020 om opheldering heeft gevraagd over de afwikkeling van de nalatenschap van vader is de kamer van oordeel dat de termijn om te klagen over het gestelde nalaten van de oud-notaris ruimschoots was verstreken op het moment dat de klacht werd ingediend. Dit betekent dat de kamer ook het tweede klachtonderdeel niet-ontvankelijk zal verklaren.

5.          De beslissing

De kamer:

verklaart beide onderdelen van de klacht niet-ontvankelijk.  

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. G. Herwig, notaris-lid.

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.  

mr. E.J. van Vliet, secretaris                             mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.