ECLI:NL:TNORSHE:2021:18 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/28 SHE/2020/3

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2021:18
Datum uitspraak: 12-07-2021
Datum publicatie: 25-08-2021
Zaaknummer(s):
  • SHE/2020/28
  • SHE/2020/3
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Verzet ongegrond
Inhoudsindicatie: De notaris is in 2014 benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de ouders van klager. Klager heeft zes klachten tegen de notaris ingediend over (met name) de wijze van vereffening en de gang van zaken rond de tot de nalatenschap behorende woning. De voorzitter van de kamer heeft geoordeeld dat de zevende klacht die klager tegen de notaris heeft ingediend kennelijk niet-ontvankelijk is omdat klager de grenzen heeft overschreden die redelijkerwijze aan gebruikmaking van het klachtrecht kunnen worden gesteld. Hij heeft deze klacht wegens misbruik van klachtrecht terstond afgewezen. De kamer heeft het verzet van klager tegen deze beslissing van de voorzitter ongegrond verklaard.

Klachtnummer    : SHE/2020/3

Datum uitspraak : 20 april 2020

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter (hierna: de voorzitter) van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr. drs. [naam klager],

wonende in [naam woonplaats],

tegen

notaris de heer mr. [naam notaris] ( hierna: de notaris),

gevestigd in [naam vestigingsplaats][.

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 19 januari 2020 heeft klager een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief is op 21 januari 2020 door de kamer ontvangen.

1.2.       De notaris heeft bij brief van 21 februari 2020 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

2.          De feiten

2.1.       Omdat klager eerder klachten tegen de notaris bij de kamer heeft ingediend, is de voorzitter ambtshalve bekend met de volgende feiten.

2.2.       De moeder van klager is op [datum] mei 2011 overleden, waarna de vader van klager op [datum] juni 2011 is overleden. Klager en zijn twee zussen zijn als erfgenamen gerechtigd tot de nalatenschap van vader. Klager heeft deze nalatenschap zuiver aanvaard. De zussen van klager hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.

2.3.       Op verzoek van de zussen van klager heeft de rechtbank Oost-Brabant de notaris met ingang van 16 april 2014 tot vereffenaar van de nalatenschappen van moeder en vader benoemd.

2.4.       Tot de nalatenschap van vader behoort onder meer (een onverdeeld aandeel in) de in België gelegen ouderlijke woning (hierna: de woning). Op de woning rusten twee rechten van hypotheek; een recht van eerste hypotheek ten behoeve van Rabobank N.V. en een recht van tweede hypotheek ten behoeve van de Federale Overheidsdienst Financiën (de Belgische belastingdienst). Klager wenst dat de woning aan hem wordt toegedeeld.

2.5.       Omdat klager niet tevreden was over de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden als vereffenaar verrichtte, heeft hij op 9 september 2014 bij deze kamer een (eerste) klacht tegen de notaris ingediend (SHE/2014/73). Bij beslissing van 21 september 2015 heeft de kamer die klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Gerechtshof) heeft klager bij beslissing van 14 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

2.6.       Bij brief van 18 juli 2016 heeft klager de kamer verzocht de beslissing van 21 september 2015 te herzien (SHE/2016/63). Bij brief van 11 september 2016 heeft klager het Gerechtshof verzocht om herziening van de beslissing van 14 juni 2016. Het Gerechtshof heeft dit herzieningsverzoek afgewezen bij brief van 13 oktober 2016. Bij beslissing van 15 mei 2017 heeft de kamer klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn herzieningsverzoek. Tegen die beslissing heeft klager hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 9 januari 2018 heeft het Gerechtshof de bestreden beslissing van de kamer vernietigd en, opnieuw beslissende, het herzieningsverzoek afgewezen.

2.7.       Bij brieven van 19 januari 2016, 19 februari 2016 en 29 maart 2016 heeft klager opnieuw klachten geformuleerd tegen de notaris over zijn handelwijze met betrekking tot de nalatenschap van vader (SHE/2016/5, SHE/2016/16 en SHE/2016/22). De kamer heeft deze klachten gecombineerd behandeld. Bij beslissing van 19 september 2016 heeft de kamer klager in een deel van de klachten niet-ontvankelijk verklaard, is een deel van de klachten gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en is het overige deel van de klachten ongegrond verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof. Bij (gecombineerde) beslissing van 13 juni 2017 heeft het Gerechtshof de bestreden beslissing vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in een deel van zijn klacht, het klachtonderdeel met betrekking tot het in rekening brengen van kosten naar aanleiding van de klachtbehandeling gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Vervolgens heeft klager bij het Gerechtshof een verzoek ingediend tot herziening van de beslissing van 13 juni 2017. Het Gerechtshof heeft dit verzoek tot herziening afgewezen bij beslissing van 5 juni 2018.

2.8.       Op 30 september 2016 heeft klager opnieuw een (vijfde) klacht tegen de notaris ingediend (SHE/2016/77). Bij beslissing van 24 april 2017 heeft de kamer die klacht ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 8 mei 2018 heeft het Gerechtshof de beslissing van de kamer vernietigd ten aanzien van twee klachtonderdelen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, klager niet-ontvankelijk verklaard in die twee klachtonderdelen.

Het Gerechtshof heeft de beslissing van de kamer voor het overige bevestigd.

2.9.       Op 26 september 2017 heeft klager opnieuw een (zesde) klacht tegen de notaris ingediend (SHE/2017/95). Bij beslissing van 20 mei 2019 heeft de kamer die klacht - inhoudende dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de notaris aan het verlenen van zijn medewerking aan toedeling van de woning aan klager de voorwaarde had verbonden dat klager dan alle tuchtklachten die hij tegen de notaris had ingediend, zou moeten intrekken - gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

2.10.      Naar aanleiding van de mondelinge behandeling van de zesde klacht op 18 maart 2019 heeft klager deze (zevende) klacht tegen de notaris ingediend.

3.          De klacht

3.1.       Samengevat verwijt klager de notaris dat hij tijdens de mondelinge behandeling van de zesde klacht (SHE/2017/95) op 18 maart 2019 vier uitspraken heeft gedaan die onjuist en in strijd met de bij de notaris bekende feiten zijn.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van het bepaalde bij artikel 99, lid 11, Wet op het notarisambt (Wna) kan de voorzitter na een summier onderzoek, zo nodig na de klager en de betrokken notaris te hebben gehoord, de klacht terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat deze kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond is, of van onvoldoende gewicht.

4.2.       In het verleden heeft klager tegen de notaris al zes klachten ingediend. Deze klachten hebben geleid tot de hiervoor onder “De feiten” opgesomde beslissingen. Uit die beslissingen volgt dat de grote hoeveelheid ingediende klacht(onderdel)en er vrijwel steeds op neerkomen dat klager het niet eens is met de wijze waarop de nalatenschap(pen) van vader (en moeder) wordt/worden afgewikkeld door de notaris in zijn hoedanigheid van vereffenaar. In de kern is sprake van een geschil tussen klager en de notaris over wat er met de woning moet gebeuren.

4.3.       Van alle eerder ingediende klacht(onderdel)en hebben er slechts twee geleid tot onherroepelijke gegrondverklaring. Deze twee klacht(onderdel)en - namelijk het van klager verlangen van een vergoeding van de kosten van de klachtbehandeling en het aan het verlenen van (notariële) medewerking verbinden van de voorwaarde dat klager dan de tuchtklacht(en) die hij tegen de notaris had ingediend, intrekt - betreffen het terechte verwijt dat door de notaris een drempel is opgeworpen voor klager om een klachtprocedure te voeren. In beide gevallen is geoordeeld dat in de gegeven omstandigheden de handelwijze van de notaris niet zodanig ernstig is dat het opleggen van een maatregel geboden is.

4.4.       De overige door klager tegen de notaris ingediende klacht(onderdel)en hebben steeds geleid tot niet-ontvankelijkheid- dan wel ongegrondverklaring. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat klager telkens (voor hem zonder succes) hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegeven beslissingen en/of daarvan herziening heeft gevraagd.

4.5.       De voorzitter volgt de notaris in zijn verweer dat ook de huidige klacht is terug te voeren op het geschil tussen klager en de notaris (in zijn hoedanigheid van vereffenaar) over wat er met de woning moet gebeuren. Hoewel het belangrijk is dat aan iedereen een laagdrempelige toegang tot het tuchtrecht wordt geboden, is de voorzitter tegen de achtergrond van alle vorige klachten van oordeel dat klager met het indienen van wederom een nieuwe klacht, die betrekking heeft op de afwikkeling van de nalatenschappen, waaronder een aspect dat samenhangt met de woning - welke klacht hij bovendien niet heeft onderbouwd - niet alleen de notaris maar ook de kamer op onevenredige wijze belast. Daarmee overschrijdt klager de grenzen die redelijkerwijze aan gebruikmaking van het klachtrecht kunnen worden gesteld. Ook klager moet begrijpen dat het recht om te klagen een keer ophoudt. Naar het oordeel van de voorzitter is in de gegeven omstandigheden sprake van misbruik van klachtrecht en is de klacht daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De klacht zal terstond worden afgewezen.

5.          De beslissing

De voorzitter:

wijst de klacht terstond af omdat deze kennelijk niet-ontvankelijk is.

Deze beslissing is op 20 april 2020 gegeven door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                            mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Tegen deze beslissing van de voorzitter tot afwijzing van de klacht kan de klager binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij deze kamer voor het notariaat (Postadres: Postbus 70584, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch). De klager dient gemotiveerd aan te geven met welke overweging(en) van de voorzitter hij/zij zich niet kan verenigen. Hij/zij kan daarbij vragen over het verzet te worden gehoord (artikel 99, lid 15, Wna). Als het verzet aan de kamer voor het notariaat wordt voorgelegd, zal de voorzitter die de beslissing heeft gegeven een plaatsvervanger aanwijzen om hem bij de behandeling van het verzet te vervangen.

klachtnummer    : SHE/2020/28 (daarvoor: SHE/2020/3)

Datum uitspraak : 12 juli 2021

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) neemt de volgende beslissing naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van 20 april 2020 op de klacht van:

de heer mr. drs. [naam klager] (hierna: klager)

wonende in [naam woonplaats]

tegen

notaris de heer mr. [naam notaris] (hierna: de notaris)

gevestigd in [naam vestigingsplaats]

1.          De procedure

1.1.       Klager heeft bij brief van 19 januari 2020 een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief is op 21 januari 2020 ontvangen door de kamer.

1.2.       De kamer heeft op 24 februari 2020 een verweerschrift (met bijlagen) ontvangen van de notaris.

1.3.       De heer mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter van de kamer (hierna: de voorzitter), heeft de klacht bij genoemde beslissing van 20 april 2020 terstond afgewezen omdat deze naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk is.

1.4.       De kamer heeft op 4 mei 2020 per e-mail een verzetschrift (met bijlagen) ontvangen van klager. Klager heeft in de begeleidende e-mail meegedeeld dat hij op het verzet wil worden gehoord.

1.5.       Bij brief van 8 mei 2020 heeft de kamer klager opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzet op de zitting van de kamer van 19 oktober 2020. Daarna heeft de kamer klager bij brief van 16 juni 2020 meegedeeld dat de mondelinge behandeling wegens interne omstandigheden werd verplaatst naar de zitting van 16 november 2020. Daarbij is meegedeeld dat de kamer dan als volgt zou zijn samengesteld: mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechter, en mr. L.J.M. Teunissen, notaris.

1.6.       Op de zitting van 16 november 2020 stond ook de mondelinge behandeling gepland van het verzet dat klager had ingesteld tegen de beslissing van een andere plaatsvervangend voorzitter van 18 juni 2020 naar aanleiding van drie andere klachten die klager in april en mei 2020 tegen de notaris had ingediend. Die verzetzaken (geregistreerd als SHE/2020/53, 54, 55, hierna: de andere verzetzaken) zouden door dezelfde leden van de kamer worden behandeld.

1.7.       In verband met de mondelinge behandeling van de andere verzetzaken heeft klager op 25 augustus 2020 bij de kamer een verzoek ingediend tot wraking van mr. Snijders en mr. Teunissen. Als gevolg van dat verzoek is de behandeling van de andere verzetzaken geschorst. Omdat mr. Snijders en mr. Teunissen ook deel zouden uitmaken van de kamer die het verzet in deze zaak zou behandelen, heeft de kamer klager en de notaris bericht dat ook de behandeling van dit verzet zou worden aangehouden. 

1.8.       De wrakingskamer van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag heeft het verzoek tot wraking van mr. Snijders en mr. Teunissen bij beslissing van 17 februari 2021 afgewezen.

1.9.       Bij brief van 11 maart 2021 heeft de kamer klager opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzet in deze zaak en de andere zaken op de zitting van de kamer van 15 juni 2021. Daarbij is meegedeeld dat de kamer als volgt zou zijn samengesteld: mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechter, en mr. E.J.M.W. van Egeraat, notaris. Ook de notaris is telkens uitgenodigd om de behandeling van deze zaken bij te wonen.

1.10.      De kamer heeft klager en de notaris bij brieven van 3 juni 2021 meegedeeld dat bij de voorbereiding van de zaken was gebleken dat klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter in de andere zaken niet alleen verzet, maar ook hoger beroep had ingesteld. Om die reden heeft de kamer aan klager en de notaris bericht dat de andere zaken in afwachting van de uitkomst van de procedure in hoger beroep niet op 15 juni 2021 zouden worden behandeld. 

1.11.      Het verzet in deze zaak is (wel) mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 15 juni 2021. Klager en de notaris zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Daarna is de behandeling van het verzet gesloten.

1.12.    Klager heeft na de mondelinge behandeling, bij brief van 20 juni 2021, een verzoek aan de kamer gedaan om te bevestigen dat de notaris bij de mondelinge behandeling bepaalde uitspraken heeft gedaan. Omdat dit verzoek na het sluiten van de behandeling is gedaan, zal de kamer dat buiten beschouwing laten. Het door klager bij die brief opgevraagde proces-verbaal van de mondelinge behandeling zal tegelijk met deze beslissing aan partijen worden toegezonden.

2.          De klacht

2.1.       Samengevat verwijt klager de notaris dat hij op 18 maart 2019 – bij de mondelinge behandeling van de zesde tuchtklacht (SHE/2017/95) die hij tegen de notaris had ingediend – de volgende vier uitspraken heeft gedaan:

-          “Dat hij niet de boedelbeschrijving (van de nalatenschappen bij de Rechtbank) heeft ingediend;

-          Dat hij geen gelden van de Rabobank heeft ontvangen;

-          Dat de 2 documenten, die door mij als vals zijn betiteld en door hem pas in oktober 2016 voor het eerst werden ingebracht, reeds sedert 2014 in zijn bezit zijn;

-          Dat er geen akkoord was met de Rabobank in augustus 2015, daar ik het akkoord van de Rabobank d.d. 10 juli 2015 niet volledig geaccepteerd heb maar daar nog aanvullende opmerkingen over gemaakt heb. Vandaar dat er nooit een akkoord met de Rabobank tot stand is gekomen.”

Klager stelt dat deze uitspraken uitdrukkelijk onjuist zijn en in strijd met de hem bekende feiten. Volgens klager heeft de notaris deze leugens geuit omdat hij diensten heeft verleend die hij nooit had mogen verlenen.

7.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling van het verzet, zal dit hierna worden besproken.

3.          De beoordeling

3.1.       Op grond van artikel 99 lid 15 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) kan een klager tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de kamer. De kamer constateert dat het verzetschrift is ontvangen op 4 mei 2020, zodat het verzet tijdig is gedaan. Klager is dan ook ontvankelijk in het verzet.

3.2.       Vervolgens is de vraag aan de orde of de beslissing van de voorzitter om deze (inmiddels zevende) klacht terstond af te wijzen wegens misbruik van klachtrecht op goede gronden is gegeven. Bij die beslissing heeft de voorzitter in aanmerking genomen dat klager sinds september 2014 al zes tuchtklachten tegen de notaris had ingediend die er vrijwel steeds op neerkwamen dat klager het niet eens was met de wijze waarop de notaris - in zijn hoedanigheid van vereffenaar - de nalatenschap(pen) van zijn vader (en moeder) afwikkelt, waarbij in de kern sprake is van een geschil tussen klager en de notaris over wat er met de woning in België moet gebeuren. De voorzitter heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat tot op heden slechts twee van de vele klacht(onderdel)en onherroepelijk gegrond zijn verklaard, waarbij de handelwijze van de notaris in de gegeven omstandigheden niet zodanig ernstig werd geacht dat het opleggen van een maatregel geboden was, terwijl de overige klacht(onderdel)en niet-ontvankelijk of ongegrond zijn verklaard en klager telkens (voor hem zonder succes) hoger beroep heeft ingesteld tegen de voor hem ongunstige beslissing en/of daarvan herziening heeft gevraagd. De voorzitter heeft zijn beslissing afgesloten met de volgende overweging:

“De voorzitter volgt de notaris in zijn verweer dat ook de huidige klacht is terug te voeren op het geschil tussen klager en de notaris (in zijn hoedanigheid van vereffenaar) over wat er met de woning moet gebeuren. Hoewel het belangrijk is dat aan iedereen een laagdrempelige toegang tot het tuchtrecht wordt geboden, is de voorzitter tegen de achtergrond van alle vorige klachten van oordeel dat klager met het indienen van wederom een nieuwe klacht, die betrekking heeft op de afwikkeling van de nalatenschappen, waaronder een aspect dat samenhangt met de woning – welke klacht hij bovendien niet heeft onderbouwd – niet alleen de notaris maar ook de kamer op onevenredige wijze belast. Daarmee overschrijdt klager de grenzen die redelijkerwijze aan gebruikmaking van het klachtrecht worden gesteld. Ook klager moet begrijpen dat het recht om te klagen een keer ophoudt. Naar het oordeel van de voorzitter is in de gegeven omstandigheden sprake van misbruik van klachtrecht en is de klacht daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De klacht zal terstond worden afgewezen.”

3.3.       Klager heeft de klacht in zijn verzetschrift onderbouwd en van bewijsstukken voorzien. Bij de mondelinge behandeling heeft hij de klacht mede aan de hand van die stukken uitgebreid toegelicht.

3.4.       Zoals hiervoor is overwogen, gaat het bij de beoordeling van een verzet tegen een voorzittersbeslissing om de vraag of die beslissing op goede gronden is gegeven. Daarbij stelt de kamer voorop dat klager niet heeft betwist dat ook deze zevende klacht is terug te voeren op het geschil tussen klager en de notaris over wat er met de woning moet gebeuren.

3.5.       Bij de beoordeling van het verzet neemt de kamer verder in aanmerking dat de beslissing van de voorzitter is gegeven op basis van de inhoud van het klaagschrift en het verweerschrift. Op grond van artikel 5 van het Reglement omtrent de werkwijze van de kamers voor het notariaat moet een klaagschrift een duidelijke omschrijving bevatten van de klacht en de gronden waarop de klacht berust, voor zoveel mogelijk onderbouwd met bewijsstukken. De kamer constateert dat klager in zijn klaagschrift (de klacht past op één pagina) enkel stellingen heeft geponeerd op basis waarvan hij concludeert dat de notaris bij de behandeling van de zesde tuchtklacht heeft gelogen. Hij heeft deze stellingen op dat moment echter niet onderbouwd noch van bewijsstukken voorzien. Klager heeft dit overigens ook niet weersproken. Naar het oordeel van de kamer heeft de voorzitter dan ook terecht in zijn oordeel kunnen betrekken dat klager zijn zevende klacht tegen de notaris, die wederom is terug te voeren tot het geschil over de woning in België, bovendien niet had onderbouwd. Dat klager, zoals hij bij de mondelinge behandeling heeft benadrukt, deze klacht in zijn verzetschrift met bijlagen alsnog heeft gestaafd en onderbouwd, doet daaraan niet af.   

3.6.       Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de voorzitter op goede gronden heeft geoordeeld dat in de gegeven omstandigheden sprake was van misbruik van klachtrecht, op grond waarvan hij de klacht terstond heeft afgewezen. Daarom zal de kamer het verzet tegen de voorzittersbeslissing ongegrond verklaren. 

4.          De beslissing

De kamer:

verklaart het verzet ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. E.J.M.W. van Egeraat, plaatsvervangend notaris-lid.

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021 door mr. T. Zuidema (plaatsvervangend) voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris. 

mr. E.J. van Vliet, secretaris                             mr. T. Zuidema, (plaatsvervangend) voorzitter