ECLI:NL:TNORSHE:2021:13 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/68

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2021:13
Datum uitspraak: 26-04-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Zaaknummer(s): SHE/2019/68
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig, afhankelijk en partijdig heeft gehandeld. De klacht, die uit meerdere onderdelen bestaat, heeft betrekking op de door de notaris gepasseerde huwelijksvoorwaarden van vader en zijn tweede echtgenote en op de werkzaamheden die de notaris na vaders overlijden heeft verricht. De kamer heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze ziet op het verzoek om (schade)vergoeding en heeft de klacht voor het overige ongegrond verklaard

Klachtnummer    : SHE/2019/68

Datum uitspraak : 26 april 2021

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klager] (hierna: klager),

wonende in [plaatsnaam] en [plaatsnaam] ([land]),

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 25 november 2019 heeft klager een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief (met bijlagen) is op 26 november 2019 door de kamer voor het notariaat (de kamer) ontvangen.

1.2.       De kamer heeft een kopie van de klacht aan de notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen vier weken kenbaar te maken.

1.3.       De notaris heeft verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van een inhoudelijk verweer. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft het verzochte uitstel verleend.  

1.4.       De notaris heeft bij brief van 5 februari 2020 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Dit verweerschrift is op 6 februari 2020 door de kamer ontvangen.

1.5.       Bij brieven van 17 februari 2020 heeft de kamer partijen uitgenodigd om bij de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig te zijn op 18 mei 2020.

1.6.       Bij brieven van 6 mei 2020 heeft de kamer aan partijen meegedeeld dat de mondelinge behandeling van de klacht op 18 mei 2020 niet kan doorgaan in verband met de in het kader van het coronavirus getroffen maatregelen. Aan partijen is voorgesteld in plaats van een mondelinge behandeling de zaak na een tweede schriftelijke ronde schriftelijk af te doen. Partijen is verzocht binnen veertien dagen te reageren, indien zij een mondelinge behandeling van de klacht wensen.

1.7.       Klager heeft vervolgens om een mondelinge behandeling gevraagd.

1.8.       Op verzoek van klager is de behandeling van de klacht aangehouden tot 1 januari 2021.

1.9.       Bij brieven van 7 januari 2021 heeft de kamer partijen uitgenodigd om bij de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig te zijn op 15 maart 2021.

1.10.      Klager heeft aangegeven door zijn verblijf in het buitenland en de coronamaatregelen niet in staat te zijn om de zitting fysiek bij te wonen. Hij is vanwege deze bijzondere situatie in de gelegenheid gesteld om zijn pleitnotities voorafgaand aan de zitting per post of per e-mail gelijktijdig aan de kamer en de notaris toe te sturen.

1.11.      Bij brief van 16 februari 2021 heeft klager zijn pleitnotities ingediend. Deze pleitnotities heeft de kamer op 18 februari 2021 ontvangen.

1.12.      De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 15 maart 2021, waarbij de notaris en de aan zijn kantoor verbonden kandidaat-notaris mevrouw mr. [naam kandidaat-notaris] zijn verschenen. Klager is via Skype verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die zij aan de kamer hebben gezonden/overhandigd.

2.          De feiten

2.1.       Op [datum] 2006 is de moeder van klager, mevrouw [naam moeder] (hierna: moeder), overleden. Zij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de vader van klager, de heer ing. [naam vader] (hierna: vader). Bij haar laatste testament van 22 december 1986 heeft moeder, onder gebruikmaking van de door artikel 4:1167 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) gegeven bevoegdheid, een verdeling van haar nalatenschap gemaakt, waarbij zij aan vader alle tot haar nalatenschap behorende activa heeft toebedeeld. Ieder van de kinderen van moeder, onder wie klager, heeft op vader een vordering gekregen ter grootte van zijn/haar erfdeel in moeders nalatenschap. Deze vorderingen zouden onder andere opeisbaar zijn, indien vader zou hertrouwen in enige gemeenschap van goederen of zou komen te overlijden.

2.2.       Op [datum] 2010 is vader hertrouwd met mevrouw [naam echtgenote] (hierna: de echtgenote). Voorafgaande aan hun huwelijk hebben zij huwelijksvoorwaarden laten opmaken door de notaris. De betreffende akte is op 8 februari 2010 door de notaris gepasseerd. Bij deze akte is tussen vader en de echtgenote elke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap uitgesloten. Op dezelfde dag is door de notaris ook het testament van vader gepasseerd.

2.3.       Vader is op [datum] 2019 overleden.

2.4.       De echtgenote heeft de notaris opdracht gegeven om een verklaring van erfrecht op te maken. Verder heeft zij de notaris verzocht om met haar en vaders vijf kinderen, onder wie klager, een bespreking te voeren over de inhoud van vaders laatste testament, de taken en bevoegdheden van de echtgenote als executeur en afwikkelingsbewindvoerder en de aflossing van de door vaders overlijden opeisbaar geworden vorderingen van de kinderen ten aanzien van moeders nalatenschap.

2.5.       Op 28 januari 2019 heeft de bespreking tussen de notaris, de echtgenote en de vijf kinderen van vader, onder wie klager, plaatsgevonden op het kantoor van de notaris. Naar aanleiding van deze bespreking heeft de notaris op 1 februari 2019 een e-mailbericht gestuurd naar de echtgenote en de vijf kinderen.

2.6.       Op 12 april 2019 heeft de notaris de verklaring van erfrecht gepasseerd. Uit deze verklaring van erfrecht volgt (onder meer) dat:

-        vader vijf kinderen, onder wie klager, heeft achtergelaten;

-        vader voor het laatst bij testament van 8 februari 2010 over zijn nalatenschap heeft beschikt;

-        vader bij zijn laatste testament de echtgenote en zijn kinderen tot zijn erfgenamen heeft benoemd, gezamenlijk en voor gelijke delen;

-        de wettelijke verdeling van toepassing is op vaders nalatenschap;

-        vader de echtgenote heeft benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder van zijn nalatenschap;

-        de echtgenote en twee kinderen van vader de nalatenschap zuiver hebben aanvaard;

-        drie kinderen van vader, onder wie klager, de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard;

-        de echtgenote alleen en met uitsluiting van ieder ander bevoegd en gerechtigd is alle tot de nalatenschap behorende goederen te beheren en hierover te beschikken.  

De vijf kinderen van vader hebben een (in beginsel) niet-opeisbare vordering op de echtgenote gekregen. Op grond van vaders testament zijn deze vorderingen (onder meer) opeisbaar indien de echtgenote overlijdt.

2.7.      Later heeft de echtgenote het kantoor van de notaris verzocht om haar bij te staan bij het indienen van de aangifte voor de erfbelasting en haar behulpzaam te zijn bij het opstellen van de boedelbeschrijving. Deze laatste werkzaamheden zijn/worden verricht door de aan het kantoor van de notaris verbonden kandidaat-notaris mevrouw mr. [naam kandidaat-notaris] (hierna: de kandidaat-notaris).  

3.          De klacht

3.1.       Klager verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig, afhankelijk en partijdig heeft gehandeld. De klacht bestaat (kort gezegd) uit de volgende onderdelen.

1.       Door het passeren van de huwelijksvoorwaarden van vader en de echtgenote op 8 februari 2010 heeft de notaris meegewerkt aan een constructie die ervoor zorgde dat de vorderingen van vaders kinderen uit de nalatenschap van moeder niet opeisbaar werden toen vader met de echtgenote trouwde.

2.       De notaris heeft een onjuist advies gegeven over de waardebepaling van de woning van vader.

3.       De notaris treedt naar de gemeente toe op als advocaat van de echtgenote.

4.       De notaris heeft verschillende adviezen gegeven over de rente indexatie die van toepassing zou zijn op de vorderingen van de kinderen uit de nalatenschap van vader. Uiteindelijk heeft de echtgenote eenzijdig te kennen gegeven dat geen sprake zal zijn van enige indexatie, terwijl op grond van vaders testament daarover overleg zou moeten plaatsvinden met vaders kinderen.

5.       De notaris heeft de vorderingen van vaders kinderen uit de nalatenschap van moeder herberekend op basis van de naar aanleiding van moeders overlijden gedane successieaangifte en de destijds van toepassing zijnde WOZ-waarde van de woning. Klager heeft deze lage WOZ-waarde nooit geaccepteerd en dat ook meerdere keren mondeling en schriftelijk te kennen gegeven. Verder heeft de notaris zich onttrokken aan de afhandeling van de betaling van genoemde vorderingen aan de kinderen zonder duidelijkheid te geven aan de kinderen over de te volgen procedure.

6.       De notaris heeft de echtgenote niet gevraagd om duidelijkheid te geven over de “aard van de vordering op de erfenis van vader (zijn er verborgen schulden?)” en heeft het vaders kinderen moeilijk gemaakt om iets anders te besluiten dan zuivere aanvaarding van vaders nalatenschap.

7.       Onduidelijk is waar de financiële middelen vandaan zijn gekomen waarmee de echtgenote de vorderingen van vaders kinderen ten aanzien van moeders nalatenschap heeft betaald. Er is ook nog steeds geen boedelbeschrijving bij de rechtbank ingediend. Bovendien heeft de echtgenote kostbaarheden uit de woning ontvreemd (zoals gouden munten, vulpennen en Rolex horloges) en is de echtgenote niet bereid om eigendommen van klager aan hem te retourneren (zoals boeken, foto’s en dia’s).

8.       De notaris heeft gedreigd zijn kosten bij klager in rekening te brengen, terwijl klager niets anders heeft gedaan dan verschillende punten aan de orde te stellen.

3.2.       Klager heeft de kamer verzocht om, indien mogelijk, de notaris te veroordelen tot het betalen van een financiële compensatie aan vaders kinderen.

3.3.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.        Voor zover klager de kamer verzoekt om de notaris te veroordelen tot het betalen van een (schade)vergoeding, overweegt de kamer dat de Wna niet in deze mogelijkheid voorziet. Klager zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.             

Klachtonderdeel 1 (meewerken aan huwelijksvoorwaarden)

4.3.       Klager verwijt de notaris dat hij met het passeren van de huwelijksvoorwaarden van vader en de echtgenote op 8 februari 2010 heeft meegewerkt aan een constructie die ervoor zorgde dat de vorderingen van vaders kinderen uit de nalatenschap van moeder niet opeisbaar werden toen hij met de echtgenote trouwde.

4.4.       De notaris voert aan dat het testament van moeder in acht is genomen. Op grond van haar testament zouden de vorderingen van de kinderen ten aanzien van haar nalatenschap opeisbaar worden als vader zou hertrouwen in enige gemeenschap van goederen. Vader is om die reden met de echtgenote gehuwd onder huwelijksvoorwaarden die elke gemeenschap van goederen uitsluit. Daarmee werden de vorderingen van de kinderen niet opeisbaar als gevolg van vaders huwelijk met de echtgenote, maar is volgens de notaris - conform moeders testament - wel beoogd dat de vorderingen van de kinderen op hun vader veilig werden gesteld (door de vermogens van vader en de echtgenote gescheiden te houden).  

4.5.       De kamer overweegt dat op een notaris in beginsel een ministerieplicht rust, die is omschreven in artikel 21 lid 1 Wna:

“De notaris is verplicht de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede, derde, en vierde lid.”

Van de in dit artikellid genoemde uitzonderingen is vooral het tweede lid van belang, waarin wordt omschreven wanneer de notaris dienst moet weigeren:

“De notaris is verplicht zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft.”

Bij gerede twijfel aan de goede bedoelingen van zijn cliënt dient een notaris zijn dienst te weigeren of zich door nader onderzoek te overtuigen van het geoorloofde karakter ervan. De functie van de notaris in het rechtsverkeer verplicht hem onder bijzondere omstandigheden ook tot een zekere zorg voor de belangen van derden welke mogelijkerwijs zijn betrokken bij de door zijn cliënten van hem verlangde ambtsverrichtingen. Deze zorgplicht kan ertoe leiden dat een notaris gegronde redenen heeft als bedoeld in artikel 21 lid 2 Wna om de van hem gevraagde dienstverlening te weigeren of op te schorten.

4.6.       De kamer stelt vast dat moeder bij haar laatste testament heeft bepaald dat de vorderingen van haar kinderen op vader (onder meer) opeisbaar zouden zijn, indien vader in enige gemeenschap van goederen zou hertrouwen. De door vader en de echtgenote overeengekomen huwelijksvoorwaarden sloten elke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap uit en brachten dus met zich dat de vorderingen van de kinderen op vader nog niet opeisbaar werden toen vader met de echtgenote trouwde. Deze huwelijksvoorwaarden zijn niet in strijd met het recht of de openbare orde. Bovendien is - mede gelet op het verweer van de notaris - niet komen vast te staan dat de huwelijksvoorwaarden gericht waren op benadeling van klager (en zijn broers en zussen). De notaris heeft naar het oordeel van de kamer daarom terecht uitvoering gegeven aan zijn ministerieplicht. Klachtonderdeel 1 zal ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 2 (onjuist advies)

4.7.       Klager stelt dat de notaris in het gesprek van 28 januari 2019 een onjuist advies heeft gegeven over de waardebepaling van de tot de nalatenschap van vader behorende woning aan de [adresgegevens] (hierna: de woning). De notaris heeft destijds namelijk meegedeeld dat de WOZ-waarde van de woning leidend is bij de berekening van de vorderingen van klager en zijn broers en zussen ten aanzien van vaders nalatenschap. Volgens klager is dit niet juist en moet voor de berekening van bedoelde vorderingen de marktconforme waarde van de woning in aanmerking worden genomen.

4.8.       De notaris betwist dat hij een onjuist advies heeft gegeven. In het gesprek van 28 januari 2019 heeft de notaris naar eigen zeggen aangegeven dat de WOZ-waarde van de woning relevant is voor de aangifte van de erfbelasting. Voor het berekenen van de vorderingen van de kinderen heeft de notaris gewezen op bepaling II van vaders testament, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“De executeur is bevoegd tot waardering van de bestanddelen van mijn nalatenschap, dan wel, indien naar zijn oordeel nodig, een deskundige te benoemen.”

4.9.       Verder wijst de notaris op zijn e-mailbericht van 1 februari 2019 aan de echtgenote en vaders kinderen, onder wie klager. In dit e-mailbericht staat onder andere het volgende vermeld:

“Voor de indiening van de aangifte voor de erfbelasting in de nalatenschap van vader (uiterlijk binnen 8 maanden na overlijden van erflater) zal ten aanzien van de woning gebruik worden gemaakt van de fiscaal voorgeschreven WOZ waarde van de woning. Het is niet aan een van de erfgenamen om een hertaxatie (hogere waardering) van die waarde te vragen. Gevolg daarvan is enkel dat er meer erfbelasting verschuldigd zal zijn door de kinderen terzake van hun verkrijging in de nalatenschap van erflater (al wordt deze te zijner tijd dan weer worden voorgeschoten door [de echtgenote]. U ontvangt allemaal te zijner tijd een kopie van de aangifte alsmede van de opgelegde aanslag.

De vordering van de erfgenamen/kinderen zal worden vastgesteld op basis van de waardering van alle bestanddelen (huis en inboedelgoederen enz) van de nalatenschap van erflater.

De exclusieve bevoegdheid tot vaststelling van die waarde ligt bij de executeur en niet bij de overige erfgenamen. (Zie de bepaling onder II.)”

4.10.      De kamer volgt de notaris in zijn verweer. Gelet op de citaten uit vaders testament en het e-mailbericht van de notaris van 1 februari 2019 is de kamer niet gebleken dat de notaris in het gesprek van 28 januari 2019 een onjuist advies zou hebben gegeven over de (wijze van) waardering van de woning.

4.11.      Verder verwijt klager de notaris dat de echtgenote op zijn advies de gemeentelijke taxateur de toegang tot de woning heeft ontzegd. Deze taxateur wilde de woning waarderen naar aanleiding van het door klager aangetekende bezwaar tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de woning.

4.12.      De notaris voert aan dat hij van de gemeente heeft gehoord dat de echtgenote deze taxateur de toegang tot de woning heeft geweigerd. Volgens de notaris is het aan de gemeente om te bepalen of zij zich hierbij neerligt. Ter zitting heeft de notaris weersproken dat hij de echtgenote zou hebben geadviseerd om de gemeentelijke taxateur de toegang tot de woning te weigeren. Naar aanleiding van een vraag van de echtgenote heeft de notaris haar naar eigen zeggen slechts meegedeeld dat het aan haar is om de taxateur van de gemeente wel of niet in de woning toe te laten.

4.13.      De kamer overweegt het volgende. Klager heeft, gelet op het gemotiveerde verweer van de notaris, onvoldoende aanknopingspunten aangedragen ter onderbouwing van zijn stelling dat de notaris de echtgenote heeft geadviseerd de gemeentelijke taxateur de toegang tot de woning te ontzeggen, zodat de kamer hieraan voorbij gaat.

4.14.      Op grond van het voorgaande zal klachtonderdeel 2 ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 3 (notaris treedt op als advocaat jegens de gemeente)

4.15.      Klager verwijt de notaris dat hij feitelijk als advocaat van de echtgenote heeft gehandeld door naar de gemeente te gaan en daar uit te leggen dat klager niet bevoegd zou zijn om als erfgenaam (via een bezwaarschrift) herwaardering van de woning aan te vragen. De gemeente was het niet eens met de uitleg van de notaris. Als gevolg daarvan heeft klager nogmaals bezwaar moeten indienen. De gemeente heeft klager meegedeeld dat er voor het einde van het jaar 2019 een hertaxatie zou plaatsvinden, maar dat is (onder andere als gevolg van door de echtgenote of de notaris ingediende bezwaarschriften) niet gebeurd.

4.16.      De notaris betwist dat hij een bezoek heeft gebracht aan de gemeente. Hij heeft naar eigen zeggen alleen telefonisch contact gehad met de gemeente en uitgelegd dat de WOZ-waarde van de woning niet relevant is voor de berekening van de vorderingen van klager en zijn broers en zussen. De notaris wijst op het e-mailbericht van de gemeente van 18 maart 2019 aan klager, waarin staat vermeld:

“Uw reactieformulier is door ons ontvangen.

Echter op basis van uw reactie is er geen aanleiding om de waarde van het pand aan te passen.

Zoals ik u al eerder informeerde heeft de notaris aangegeven dat voor de berekening van de vordering van de kinderen op de erfenis van de vader niet de WOZ-waarde wordt gebruikt.

Indien u een bezwaarschrift wilt indienen kunt u gebruik maken van het meegestuurde bezwaarformulier.”

4.17.      Ter zitting heeft de notaris aangegeven dat hij steeds het standpunt heeft ingenomen dat een hogere WOZ-waarde van de woning niet in het belang is van klager, zijn broers en zussen en/of de echtgenote. Een hogere WOZ-waarde van de woning zou voor hen immers leiden tot een hoger bedrag aan verschuldigde erfbelasting en onroerende zaakbelasting. De notaris heeft benadrukt dat hij ook steeds heeft aangegeven dat de (in de ogen van klager te lage) WOZ-waarde van de woning niet de basis zou vormen voor de berekening van de vorderingen van de kinderen ten aanzien van vaders nalatenschap.

4.18.      De kamer constateert dat het verweer van de notaris steun vindt in het hiervoor geciteerde e-mailbericht van de gemeente en in het onder 4.9. geciteerde e-mailbericht van de notaris van 1 februari 2019. Klager heeft, gelet op dit gemotiveerde verweer van de notaris, onvoldoende toegelicht en/of onderbouwd dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door - ook jegens de gemeente - het standpunt in te nemen dat een hogere WOZ-waarde van de woning niet in het belang is van klager, zijn broers en zussen en/of de echtgenote. Ter zitting heeft de kandidaat-notaris toegelicht dat de echtgenote op advies van haar en/of de notaris de woning heeft laten taxeren en dat deze taxatie is gecertificeerd door het NWWI. Anders dan klager meent, zal de taxatiewaarde van de woning (en dus niet de WOZ-waarde van de woning) worden meegenomen bij de vaststelling van de vorderingen van klager en zijn broers en zussen met betrekking tot vaders nalatenschap. Ter zitting is aan klager toegezegd dat hij de betreffende stukken nog zal ontvangen.

De kamer is van oordeel dat de notaris door zijn hiervoor geschetste handelwijze heeft gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt en dat hij de belangen van klager niet heeft veronachtzaamd. Klachtonderdeel 3 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 4 (rente indexatie)

4.19.      Klager stelt dat de notaris verschillende adviezen heeft gegeven over de rente indexatie die van toepassing zou zijn op de vorderingen van de kinderen op de echtgenote ten aanzien van vaders nalatenschap. Uiteindelijk heeft de echtgenote eenzijdig te kennen gegeven dat geen sprake zal zijn van enige indexatie, terwijl op grond van vaders testament daarover overleg zou moeten plaatsvinden met zijn kinderen.

4.20.      De notaris betwist dat hij verschillende adviezen zou hebben gegeven. Hij wijst op bepaling V.1 in vaders testament, waarin het volgende staat vermeld:

“1.       Rente vordering afstammelingen

De aan mijn afstammelingen toegedeelde vorderingen zullen gedurende de gehele looptijd jaarlijks met ingang van de dag van mijn overlijden een enkelvoudige rente dragen gelijk aan het percentage van de wettelijke rente ten tijde van mijn overlijden voor zover dit percentage hoger is dan zes (6), overeenkomstig artikel 13 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.

Mijn echtgenote en mijn overige erfgenamen zijn echter tezamen bevoegd om binnen de aangiftetermijn voor het recht van erfbelasting in onderling overleg een ander rentepercentage overeen te komen.”

4.21.      Verder wijst de notaris op zijn e-mailbericht van 1 februari 2019 aan de echtgenote en vaders kinderen, waarin hij schrijft:

“Ten aanzien van de verschuldigde rente is in het testament van vader bepaald (Bepaling V.1) dat over deze vorderingen een rente verschuldigd is gelijk aan een percentage voor zover dat percentage van de wettelijke rente ten tijde van zijn overlijden hoger is dan 6%. Nu de wettelijke rente 2% bedraagt en dus niet hoger is dan zes is er over de ze vorderingen gedurende de gehele looptijd geen rente verschuldigd.”

4.22.      De notaris voert aan dat vaders testament de mogelijkheid openlaat voor de echtgenote en vaders kinderen om in onderling overleg een ander rentepercentage overeen te komen, maar dat de echtgenote kennelijk geen behoefte heeft om tot een dergelijke overeenkomst te komen.

4.23.      Gelet op de citaten uit vaders testament en het e-mailbericht van de notaris van 1 februari 2019 en de overige door partijen overgelegde stukken is de kamer van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de notaris verschillende adviezen of een onjuist advies heeft gegeven over de rente indexatie ten aanzien van de vorderingen van de kinderen uit vaders nalatenschap. Klachtonderdeel 4 zal reeds hierom ongegrond worden verklaard.

Daarbij merkt de kamer nog het volgende op. Los van het feit dat uit vaders testament volgt wanneer - en zo ja: hoeveel - rente over de vorderingen van de kinderen is verschuldigd en de notaris de echtgenote en de kinderen hierover bij genoemd e-mailbericht heeft geïnformeerd, hoort een eventueel geschil tussen de echtgenote en vaders kinderen over de hoogte van het van toepassing zijnde rentepercentage thuis bij de civiele rechter. Het is niet aan de tuchtrechter om over een dergelijk geschil te oordelen.

Klachtonderdeel 5 (vaststellen vorderingen ten aanzien van moeders nalatenschap)

4.24.      Klager stelt dat de notaris de vorderingen van vaders kinderen ten aanzien van de nalatenschap van moeder heeft herberekend op basis van de destijds ingediende successieaangifte en de destijds van toepassing zijnde WOZ-waarde van de woning. Klager heeft deze lage WOZ-waarde nooit geaccepteerd en dat ook meerdere keren mondeling en schriftelijk te kennen gegeven. De notaris heeft zich verder onttrokken aan de afhandeling van de betaling van genoemde vorderingen aan de kinderen zonder duidelijkheid te geven aan de kinderen over de te volgen procedure.

4.25.      De notaris voert aan dat de hoogte van de vorderingen van vaders kinderen met betrekking tot de nalatenschap van moeder in 2006 of 2007 is vastgesteld door het toenmalige belastingadvieskantoor van vader en een door hem ingeschakelde andere notaris. De notaris is daarbij niet betrokken geweest. In zijn e-mailbericht van 1 februari 2019 aan onder andere klager heeft hij hierover het volgende meegedeeld:

“Een belangrijk bestanddeel van de nalatenschap van erflater is de vordering van alle kinderen in de nalatenschap van [moeder], hierna te noemen “moeder” op erflater. Zoals iik iu heb vermeld bedraagt deze vordering op basis van de door de accountant van erflater, [naam accountantskantoor] , gedaan en heeft geresulteerd in een door de belastingdienst opgestelde aanslag waarbij de belastingdienst de aangifte van de hoogte van ieders verkrijging heeft gevolgd. De vordering van ieder van de kinderen op erflater per datum overlijden van [moeder], hierna te noemen “moeder” bedraagt € 54.660,00. Op grond van de bepalingen van het testament de dato 22 december 1986 (zie bijlage) zijn de vordering van de kinderen rentedragend en wel met een enkelvoudige wettelijke rente. Ik heb deze berekening uitgevoerd (zie bijlage) en per datum overlijden bedraagt de vordering van ieder der kinderen € 79.214,00.

Op dit bedrag komt in mindering het door erflater voorgeschoten bedrag aan erfbelasting voor iedereen € 3.324,00 behalve (zoals ik al eerder aangaf) voor mevrouw (…) haar vordering wordt verminderd met € 2.462,00.

Voor de kinderen onder 2, 4, 5 en 6 voornoemd ieder € 75.890,00 en voor het kind onder 3 € 76.752,00. In totaal beloopt de schuld van de nalatenschap van erflater (per datum overlijden) aan de kinderen € 380.312,00.

Nu heeft [klager] tijdens de gezamenlijke bespreking van 28 januari jongstleden op mijn kantoor opgemerkt dat hij vraagtekens zet bij de vaststelling van de hoogte van deze vordering. Bij de vaststelling van de vordering is de accountant uitgegaan van de destijds geldende WOZwaarde zijnde € 460.000,00.

In het testament van moeder is bepaald dat de vaststelling van de waarde zal geschieden in onderling overleg of via een drie-partijen taxatie. Ik begrijp dat erflater nimmer overleg heeft gevoerd met de kinderen over de aangifte erfbelasting en eventuele vaststelling van ieders vordering. Dit betekent dat nu in 2019 alsnog zou kunnen worden nagegaan of er een makelaar is die een uitspraak kan doen over de economische waarde van de woning ten tijde van het overlijden van moeder. Voorbeeld gesteld dat de economische waarde ten tijde van het overlijden van moeder € 100.000,00 hoger zou zijn dan zou van dit bedrag € 50.000,00 deel uitmaken van moeders nalatenschap; gedeeld door 6 erfgenamen (vader en de kinderen) zou dit neerkomen op een verhoging van ieders vordering met ruim € 8.000,00 waarover ook weer de rente moet worden bijberekend.

Mijn vraag aan de kinderen is of u “in onderling overleg” deze waarde opnieuw wenst vast te stellen. Ik teken daarbij wel aan dat als de schuldeisers besluiten hun vordering te laten her berekenen en daarvoor nu na 13 jaren kosten worden gemaakt die kosten ten laste komen van de crediteuren en niet de debiteur die in goed vertrouwen mocht uitgaan van de juist vastgestelde waarde. Vooralsnog nu er geen afwijkende waarde bekend is, is dat ook zo. Wat mij in deze wel verwondert is dat ik uit aan mij overhandigde bescheiden constateer dat [klager] reeds in 2007 informatie heeft opgevraagd bij kadaster en gemeente omtrent deze waardevaststelling maar in de voorbije 12 jaren geen aanleiding daarin heeft gezien om hetgeen nu door hem wordt ingebracht destijds in 2007 in te brengen. Ik meen oprecht dat vraagtekens kunnen worden gezet of deze eis tot herrekening niet ook verjaard kan zijn. Er bestaan overigens rechterlijke uitspraken die dat onderschrijven.

Wat betreft de aflossing van de door het overlijden van erflater opeisbaar geworden vordering van de kinderen. [De echtgenote] zal de woning van erflater dienen te verkopen eerst uit de opbrengst daarvan is zij instaat om uw vorderingen af te lossen. Overigens tot aan het moment van werkelijke betaling blijft de wettelijk verschuldigde rente (thans 2%) over de vordering doorlopen.”

4.26.      Bij e-mailbericht van 3 februari 2019 heeft klager het volgende aan de notaris laten weten:

“Bevestig dat ik akkoord ga met uw berekening van vordering op de erfenis van moeder (…).”

4.27.      De kamer overweegt het volgende. Uit het hiervoor opgenomen citaat uit het e-mailbericht van 1 februari 2019 blijkt dat de notaris op de hoogte was van (onder andere) de bezwaren van klager tegen de door de accountant van vader in aanmerking genomen WOZ-waarde van de woning ten tijde van moeders overlijden. Ook blijkt uit dit citaat dat de notaris oog had voor deze bezwaren en een voorstel heeft gedaan om aan deze bezwaren tegemoet te komen. Klager heeft bij e-mailbericht van 3 februari 2019 echter aan de notaris meegedeeld met de door de notaris gemaakte berekening van de vorderingen uit moeders nalatenschap inclusief rente akkoord te gaan. Tegen deze achtergrond is het door klager gemaakte verwijt, dat de notaris geen rekening heeft gehouden met zijn bezwaren, naar het oordeel van de kamer onterecht.

4.28.      De kamer is net als de notaris van oordeel dat het daadwerkelijk uitbetalen van de vorderingen van de kinderen ten aanzien van moeders nalatenschap een taak is van de executeur, in dit geval de echtgenote. Voor de notaris is hierin geen rol weggelegd.

4.29.      Op grond van het vorenstaande zal klachtonderdeel 5 ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 6

4.30.      Klager stelt dat de notaris de echtgenote niet heeft gevraagd om duidelijkheid te geven over de “aard van de vordering op de erfenis van vader (zijn er verborgen schulden?)” en het daarmee vaders kinderen moeilijk heeft gemaakt om iets anders te besluiten dan zuivere aanvaarding van vaders nalatenschap.

4.31.      De notaris betwist dat hij de echtgenote niet om de betreffende informatie heeft gevraagd en verwijst naar zijn e-mailbericht van 1 februari 2019 aan de echtgenote en vaders kinderen. Hierin staat namelijk het volgende vermeld:

“Aan [de echtgenote] vraag ik bij deze nogmaals of zij kan bevestigen dat ook na aflossing van de op voormelde wijze berekende vorderingen die u samen op de nalatenschap van vader hebt zijn nalatenschap nog positief zal zijn. Dit met het oog op de wijze van aanvaarden van zijn nalatenschap door u allemaal.”

4.32.      Volgens de notaris heeft de echtgenote tijdens het gesprek op 28 januari 2019 te kennen gegeven vaders kinderen geen inzage te verlenen in haar persoonlijke financiële situatie en was zij daartoe - gelet op de huwelijksvoorwaarden - ook niet verplicht.

De notaris voert aan dat de echtgenote hem nadien heeft meegedeeld dat het saldo van vaders nalatenschap, ook na betaling van de vorderingen van vaders kinderen ten aanzien van moeders nalatenschap, positief zou zijn en dat zij vaders nalatenschap wenste te aanvaarden. De notaris heeft dit naar eigen zeggen met vaders kinderen besproken, waarna twee kinderen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard en drie kinderen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard.  

4.33.      Naar de kamer begrijpt verwijt klager de notaris dat hij de echtgenote niet heeft gevraagd naar de omvang van vaders nalatenschap. Uit het hiervoor opgenomen citaat volgt dat dit verwijt niet terecht is. Daarmee volgt de kamer klager ook niet in zijn conclusie dat de notaris het de kinderen moeilijk zou hebben gemaakt om iets anders te besluiten dan zuivere aanvaarding van vaders nalatenschap. Nog los van het feit dat klager en twee andere kinderen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard, had het op de weg van klager gelegen om zich voor het verstrekken van informatie over de omvang en samenstelling van de nalatenschap tot de executeur (zijnde de echtgenote) te wenden. Klachtonderdeel 6 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 7 (onduidelijkheid en ontbreken van boedelbeschrijving)

4.34.      Klager stelt dat het onduidelijk is waar de financiële middelen vandaan zijn gekomen waarmee de echtgenote de vorderingen van vaders kinderen ten aanzien van moeders nalatenschap heeft betaald. In het e-mailbericht van 1 februari 2019 heeft de notaris immers vastgelegd dat de echtgenote tijdens het gesprek op 28 januari 2019 heeft aangegeven dat de woning zou moeten worden verkocht om de vorderingen van vaders kinderen te kunnen voldoen. Recentelijk is echter gebleken dat de echtgenote de woning niet zal verkopen.

Er is volgens klager ook nog steeds geen boedelbeschrijving bij de rechtbank ingediend, terwijl dit wel verplicht is in een beneficiaire aanvaardingsprocedure.

Bovendien stelt klager dat de echtgenote kostbaarheden uit de woning heeft ontvreemd (zoals gouden munten, vulpennen en Rolex horloges) en dat zij niet bereid is om eigendommen van klager aan hem te retourneren (zoals boeken, foto’s en dia’s).

4.35.      De notaris voert aan dat de echtgenote hem heeft meegedeeld dat zij het onwenselijk vond om de vorderingen van vaders kinderen ten aanzien van moeders nalatenschap onbetaald te laten totdat de woning zou zijn verkocht, omdat de over de vorderingen verschuldigde rente dan zou oplopen. Volgens de notaris heeft zij er daarom voor gekozen om de vorderingen van vaders kinderen uit eigen middelen te voldoen. De notaris voert aan dat de echtgenote niet verplicht is om uit te leggen op welke manier zij de vorderingen uit haar eigen middelen heeft voldaan.

Ten aanzien van de tot de nalatenschap van vader behorende roerende zaken voert de notaris aan dat deze op grond van de van toepassing zijnde wettelijke verdeling aan de echtgenote toekomen. Vaders kinderen hebben slechts een vordering op de echtgenote uitgedrukt in geld en geen recht op goederen. Vader heeft bij zijn testament ook de wilsrechten van artikel 4:21 BW uitgesloten, als gevolg waarvan de echtgenote niet verplicht is aan een kind van vader op diens verzoek goederen over te dragen.

Ten aanzien van de door klager gewenste afgifte van zijn persoonlijke bezittingen voert de notaris aan dat hij dit verzoek meerdere keren heeft doorgegeven aan de echtgenote en dat hij klager heeft meegedeeld dat hij zich rechtstreeks tot de echtgenote moet wenden. De notaris heeft hierin naar eigen zeggen verder geen rol.

Ten aanzien van de door klager aangehaalde boedelbeschrijving voert de notaris aan dat klager lijkt te doelen op de procedure van de wettelijke vereffening na een beneficiaire aanvaarding, waarbij ter inzagelegging van de boedelbeschrijving een van de verplichtingen is. In dit geval heeft de echtgenote in haar hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder echter een zogeheten “ruimschoots toereikend”-verklaring afgelegd als bedoeld in artikel 4:202 lid 1 sub a BW, op grond waarvan de vereffening niet in werking is getreden en er dus geen boedelbeschrijving bij de rechtbank hoeft te worden ingediend. De notaris wijst hierbij op de door hem als productie 3 ingediende verklaring van de echtgenote van 13 juni 2019.

De notaris heeft klager naar eigen zeggen gewezen op de taak van de echtgenote als executeur om voor een boedelbeschrijving zorg te dragen. De echtgenote heeft het kantoor van de notaris opdracht gegeven om behulpzaam te zijn bij het opstellen van de boedelbeschrijving. Deze werkzaamheden worden verricht door de kandidaat-notaris. Ter zitting heeft de notaris toegelicht dat de aanslag voor de erfbelasting op verzoek van zijn kantoor is gewijzigd in verband met een door de belastingdienst gemaakte fout. In maart 2021 is die aanslag definitief geworden. Daarmee is de fiscale fase afgerond. In overleg met de echtgenote zal vervolgens de civielrechtelijke fase worden afgerond. In de boedelbeschrijving worden ook de vorderingen van de kinderen uit hoofde van de wettelijke verdeling opgenomen. Het ligt op de weg van de echtgenote om de boedelbeschrijving en de onderliggende stukken (zoals de aangifte voor de erfbelasting, de belastingaanslagen en de taxatierapporten) te zijner tijd aan vaders kinderen te verstrekken. De notaris heeft hierin naar eigen zeggen geen regierol, omdat hij, anders dan klager lijkt te veronderstellen, geen boedelnotaris is ten aanzien van vaders nalatenschap.

4.36.      De kamer volgt de notaris in zijn uitgebreide en gemotiveerde verweer. Bij dit oordeel betrekt de kamer met name de volgende aspecten.

-          De handelwijze van de echtgenote kan, zonder nadere toelichting van klager, niet aan de notaris worden toegerekend.

-          Klager heeft niet weersproken dat de tot de nalatenschap van vader behorende roerende en onroerende zaken op grond van de van toepassing zijnde wettelijke verdeling aan de echtgenote toekomen. Zij is dus bevoegd om over deze goederen te beschikken.

-          Vast staat dat de echtgenote de vorderingen van vaders kinderen ten aanzien van moeders nalatenschap heeft voldaan. De notaris heeft klager er terecht op gewezen dat op de echtgenote geen verplichting rust om vaders kinderen uitleg te geven over de wijze waarop zij die vorderingen (uit haar eigen middelen) heeft voldaan.

-          Klager heeft niet weersproken dat de notaris zijn verzoek om afgifte van persoonlijke bezittingen meerdere keren heeft doorgegeven aan de echtgenote. De notaris heeft klager terecht meegedeeld dat hij zich verder rechtstreeks tot de echtgenote moet wenden. Bij de beoordeling van de vraag of bepaalde in de woning aanwezige roerende zaken aan klager toebehoren, is geen rol weggelegd voor de notaris. Daarover zou klager eventueel desgewenst de civiele rechter een oordeel kunnen vragen wanneer hij en de echtgenote er samen niet uit komen.

-          In artikel 4:146 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat vermeld dat het de taak van de executeur is om een boedelbeschrijving op te stellen. Hij of zij is verantwoordelijk voor de inhoud van de boedelbeschrijving. Klager moet zich voor het verstrekken van een deugdelijke boedelbeschrijving, de daaraan ten grondslag liggende stukken en informatie dus in beginsel tot de executeur (zijnde de echtgenote) wenden. De notaris heeft klager terecht op dit uitgangspunt gewezen. Het lijkt er echter op dat klager deze stap heeft overgeslagen en de discussie over de door de echtgenote te verstrekken en/of verstrekte stukken vrijwel meteen met alleen de notaris is aangegaan.

-          Ter zitting heeft de notaris toegelicht dat de roerende zaken, ook de door klager genoemde kostbare roerende zaken, door een taxateur zijn getaxeerd. Ter zitting heeft de notaris toegezegd dat vaders kinderen in overleg met de echtgenote voldoende transparant zullen worden geïnformeerd over de vaststelling van hun vorderingen ten aanzien van vaders nalatenschap.

Op grond van het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 7 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 8 (dreiging kosten notaris)

4.37.      Klager stelt dat de notaris heeft gedreigd om zijn kosten bij klager in rekening te brengen, terwijl klager niets anders heeft gedaan dan verschillende punten aan de orde te stellen.

4.38.      De notaris voert aan dat er met klager tientallen e-mailberichten zijn gewisseld en met de overige kinderen slechts enkele. Keer op keer heeft de notaris naar eigen zeggen aan klager uitgelegd dat hij zich tot de echtgenote moet wenden, omdat zij de executeur/afwikkelingsbewindvoerder is en de notaris geen boedelnotaris is ten aanzien van vaders nalatenschap. Hij is slechts “betrokken notaris” Met klager staat de notaris naar eigen zeggen in geen enkele cliënt/opdrachtgever-relatie. Klager doet volgens de notaris een niet gering beroep op de tijdsbesteding van hem en zijn kantoor. De kosten van deze tijd worden in rekening gebracht bij de opdrachtgever van de notaris, zijnde de echtgenote. Zij heeft de notaris verzocht om niet langer meer ten laste van haar kosten te maken ten aanzien van in haar ogen volstrekt overbodige correspondentie met klager. Klager wenst zich hier niet bij neer te leggen en heeft volgens de notaris begin december bij de kantoorvermelding op google.com een review geplaatst met de tekst:

“Je wordt bedonderd@ geen zaken mee doen !!!”

4.39.      Naar aanleiding van deze review heeft de notaris klager op 5 december 2019 een e-mailbericht gezonden. In dit e-mailbericht staat het volgende vermeld:

“Wat een trieste reactie uwerzijds op de zoekpagina van google; een soort “fake-review”.

U overschrijdt daarbij in mijn optiek de grenzen van het betamelijke en doet bewust een poging ons kantoor/mij te beschadigen.

Ik sta in geen enkele cliënt-notaris relatie met u, u bent niet, en ook nimmer geweest, een opdrachtgever wiens opdracht ik heb aangenomen.

De enige die mij om bepaalde werkzaamheden heeft verzocht, is de volledig zelfstandig bevoegde executeur/afwikkelingsbewindvoerder, [de echtgenote].

Keer op keer in zeer vele e-mails en ook tijdens een bespreking bij mij op kantoor heb ik u uitgelegd hoe de nalatenschap van uw vader krachtens zijn testament zal worden afgewikkeld door [de echtgenote].

Het feit dat u zich niet bij de expliciete bedoeling van uw vader wenst neer te leggen wil nog niet zeggen dat u mijn kantoor cq mij beticht van bedonderen. Dat is zeer klein en ongepast.

Ik heb u al herhaalde malen geschreven dat u zich dient te wenden tot [de echtgenote] en niet tot mij cq mijn kantoor.”

4.40.      De kamer constateert dat de echtgenote, die zelfstandig bevoegd is om de nalatenschap van vader af te wikkelen, opdracht heeft gegeven aan de notaris dan wel zijn kantoor om werkzaamheden te verrichten naar aanleiding van het overlijden van vader. Gelet hierop rust op de notaris de verplichting om de echtgenote te infomeren over de te verrichten werkzaamheden en de daarmee gepaard gaande en bij haar in rekening te brengen kosten. De notaris heeft voldoende toegelicht dat klager een onevenredig beroep doet op de tijdsbesteding van de notaris en zijn kantoor en dat de echtgenote de notaris daarom niet langer toestemming heeft gegeven om ten laste van haar kosten in rekening te brengen die zien op “overbodige” communicatie met klager. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris er goed aan gedaan om klager hiervan op de hoogte te stellen. Daarmee heeft de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel 8 zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.       verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op het verzoek om (schade)vergoeding;

5.2.       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. Y.M.R. van der Voort, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                            mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.