ECLI:NL:TNORARL:2021:60 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/391754 / KL RK 21-126

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2021:60
Datum uitspraak: 15-12-2021
Datum publicatie: 24-01-2022
Zaaknummer(s): C/05/391754 / KL RK 21-126
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Deels gegrondverklaring klacht. Notaris heeft testament verleden waarbij hijzelf als partij optreedt. Notaris heeft schijn van beïnvloeding tegen zich. Tuchtrechtelijke maatregel berisping.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:         C/05/391754 / KL RK 21-126

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

1. [naam],

wonende te [woonplaats],

2. [naam],

wonende te [woonplaats],

3. [naam],

wonende te [woonplaats],

klagers,

gemachtigde: mr. [naam] te [vestigingsplaats],

tegen

mr. [naam] ,

notaris te [vestigingsplaats],

gemachtigde: mr. [naam] te [vestigingsplaats].

Partijen worden hierna respectievelijk klagers en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

  • de klacht, met bijlagen, van 28 juli 2021;
  • het verweer van de notaris van 20 september 2021;
  • de pleitnota van mr. [naam];
  • de pleitnota van mr. [naam].

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 22 november 2021 behandeld, waarbij zijn verschenen klagers bijgestaan door hun gemachtigde enerzijds en de notaris bijgestaan door zijn gemachtigde anderzijds.

1.3 De aan de pleitnota van mr. [naam] gehechte stukken zijn, na bezwaar daartegen zijdens de notaris, geweigerd. Deze maken dus geen onderdeel uit van het procesdossier.

2. De feiten

2.1 Op 17 april 2009 is mevrouw [naam], verder te noemen: erflaatster, door Adviesbureau [naam Adviesbureau] namens de stichting [naam stichting], hierna te noemen: de stichting, aangeschreven met de vraag of zij haar registergoederen (haar woning en omliggende gronden) zou willen nalaten aan de stichting. Op 26 november 2010 is erflaatster hierover opnieuw door het Adviesbureau benaderd met deze vraag.

2.2 In 2012 en in 2015 heeft erflaatster een testament opgesteld.

2.3 Op 2 november 2015 is bij de notaris een levenstestament opgesteld waarin erflaatster klagers heeft aangewezen tot gevolmachtigden.

2.4 De notaris is sinds 1 januari 2017 bestuurslid van de stichting.

2.5 Op 29 mei 2018 heeft erflaatster middels een testament over haar nalatenschap beschikt, welk testament is verleden voor de notaris. In het testament zijn tot enige erfgenamen tezamen en voor gelijke delen benoemd de kinderen van de zus van erflaatster, mevrouw [naam], met dien verstande dat de regels van plaatsvervulling niet van toepassing zijn. Daarnaast zijn in het testament twee legaten opgenomen:

- legaat: aan de stichting wordt nagelaten het registergoed, het woonhuis gelegen aan de [adres, woonplaats] en een perceel natuurgrond gelegen aan [adres, woonplaats];

- sublegaat: aan het [naam museum] te [vestigingsplaats] wordt nagelaten een bedrag van              € 27.000,-- in contanten.

Daarnaast is de notaris als executeur opgenomen in het testament.

2.6 Medio november 2020 is erflaatster verhuisd naar het verzorgingstehuis [naam] te [woonplaats].

2.7 Op 7 december 2020 is door de bank een bankvolmacht afgegeven aan de mantelzorgster van erflaatster, mevrouw [naam], verder te noemen [naam]. [naam] vervult daarnaast de functie van secretaris van voormeld museum.

2.8 Op [datum] te [woonplaats] is erflaatster overleden.

2.9 Klagers hebben op 26 februari 2021 de notaris aangeschreven dat zij van mening zijn dat het legaat nietig c.q. vernietigbaar is en dat de notaris tuchtrechtelijk heeft gehandeld.

2.10 Bij brief van 18 maart 2021 aan klagers erkent de notaris dat het legaat nietig c.q. vernietigbaar is en deelt de notaris mede dat hij zijn executeurbenoeming niet zal aanvaarden.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klagers verwijten de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij niet aan zijn verplichtingen zoals neergelegd in de artikelen 17, 19 en 20 Wna heeft voldaan. De klacht valt - kort samengevat - uiteen in de volgende onderdelen:

I.          klagers stellen dat de notaris niet aan zijn waarschuwingsplicht heeft voldaan, door hen als gevolmachtigden niet tijdig te informeren over het bestaan van het levenstestament van erflaatster;

II.          klagers stellen dat notaris in strijd met artikel 19 Wna lid 1 een testament heeft verleden waarin hijzelf als partij optreedt, in die zin dat de notaris in zijn hoedanigheid van bestuurder van de stichting waarin de notaris de functie van bestuurder vervult direct dan wel indirect als vertegenwoordiger van een partij heeft opgetreden, en daardoor in het door hem geredigeerde testament een begunstiging heeft opgenomen die ex artikel 20 Wna nietig is;

III.       klagers stellen dat de notaris niet onpartijdig of onafhankelijk was op het moment van zijn advisering aan erflaatster.

Klagers verzoeken de kamer de klachten gegrond te verklaren, onder oplegging van de

maatregel(en) die de kamer geraden acht en met veroordeling van de notaris tot betaling van

de kosten in verband met deze procedure, vast te stellen op € 1.050,--, reis- en verletkosten

van € 50,-- en het aan klagers geheven griffierecht.

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Klagers stellen zich ten aanzien van klachtonderdeel I op het standpunt dat de notaris hen had moeten informeren over het bestaan van het levenstestament van erflaatster, waarin zij zijn benoemd tot gevolmachtigden. De notaris heeft verweer gevoerd tegen deze stelling. Hij stelt dat het niet tot zijn taak behoort om gevolmachtigden actief te informeren over het bestaan van een levenstestament; dit behoort primair tot de taak van erflaatster. Daarnaast was het voor de notaris niet duidelijk dat er sprake was van een situatie waarin erflaatster niet meer in staat was zelf te handelen.

4.3 De kamer is van oordeel dat het in beginsel niet op de weg van een notaris ligt om gevolmachtigden actief te informeren over het bestaan van een levenstestament, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Deze bijzondere omstandigheden zijn in deze zaak onvoldoende gebleken. Erflaatster kon destijds zelf klagers op de hoogte stellen van de aanwijzing tot gevolmachtigden. De notaris heeft gesteld dat hij in het kader van het opmaken van een levenstestament altijd op het belang hiervan wijst. Uit de overlegde stukken en het besprokene is niet gebleken dat een situatie zoals bedoeld in een levenstestament, dat erflaatster wilsonbekwaam was of anderszins niet voor eigen belangen meer kon opkomen, aan de orde was. De notaris hoefde dit niet af te leiden uit het feit dat [naam] hem informeel bevroeg over de situatie rond erflaatster. De notaris betwist daarbij dat hij op de hoogte was van de ten behoeve van [naam] afgegeven bankvolmacht. De kamer is derhalve van oordeel dat de klacht op dit onderdeel ongegrond dient te worden verklaard.  

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel II overweegt de kamer als volgt. Ingevolge artikel 19 lid 1 Wna mag een notaris geen akte verlijden waarin hijzelf, zijn echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad hetzij in persoon of door een vertegenwoordiger, als partij optreedt. Evenmin mag de notaris een akte verlijden waarin hijzelf, zijn echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad als vertegenwoordiger optreedt voor een partij bij die akte. Hetzelfde geldt met betrekking tot de akte waarbij een rechtspersoon als partij of vertegenwoordiger optreedt, a) waarvan de notaris weet of had behoren te weten dat de in dit lid bedoelde personen daarin alleen of gezamenlijk de meerderheid van de aandelen houden; of b) waarin de notaris of zijn echtgenoot de functie van bestuurder of commissaris vervult.

4.5 Ingevolge artikel 20 lid 1 Wna mag de notaris geen akte verlijden die een begunstiging van één of meer van de in artikel 19 eerste lid bedoelde personen inhoudt; de verboden begunstiging is nietig. Een benoeming tot executeur van een nalatenschap is geen verboden begunstiging.

4.6 De notaris erkent dat hij het bepaalde in de artikelen 19 en 20 Wna heeft overtreden. Hij  betreurt het dat hij ten tijde van het opstellen en het passeren van het laatste testament van erflaatster de werking van artikel 19 en 20 Wna niet op het netvlies had. Hij heeft hier lering uit getrokken.

4.7 De kamer stelt vast dat de notaris in strijd met het bepaalde in artikel 19 en 20 Wna heeft gehandeld. Naar het oordeel van de kamer had de notaris moeten weten dat hij als bestuurslid van de stichting geen akte had mogen verlijden waarbij de stichting begunstigde was. Gelet op het vorenstaande verklaart de kamer dit klachtonderdeel gegrond.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel III overweegt de kamer als volgt. Klagers stellen dat de notaris zich niet onpartijdig of onafhankelijk heeft opgesteld jegens erflaatster. De notaris betwist deze stelling. Erflaatster was op de hoogte van de functie van de notaris bij de stichting. De notaris stelt dat de legaten in lijn met de wens van erflaatster waren; erflaatster was altijd nauw betrokken bij het museum en de stichting en droeg deze ook een warm hart toe. Hij heeft erflaatster nooit beïnvloed of willen beïnvloeden bij het bepalen van haar uiterste wil.

4.9 De kamer is van oordeel dat de notaris eveneens in strijd met het bepaalde in artikel 17 Wna heeft gehandeld. Door zelf erflaatster te adviseren en haar testament te verlijden, terwijl de stichting tevens begunstigde was, heeft de notaris de schijn van beïnvloeding tegen, of dat nu wel of niet daadwerkelijk het geval is geweest. Het had op de weg van de notaris gelegen om erflaatster te verwijzen naar een collega notaris. De kamer verklaart ook dit klachtenonderdeel gegrond.

4.10 Gelet op de ernst van het laakbaar handelen van de notaris ziet de kamer aanleiding om een berisping als tuchtmaatregel op te leggen. De notaris heeft immers in strijd gehandeld met een wettelijke bepaling die nu juist de onpartijdigheid en onafhankelijkheid moet waarborgen. De notaris had bekend moeten zijn met deze bepaling.

4.11 Omdat de kamer de klacht deels gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel

99 lid 5 Wna het door klagers betaalde griffierecht van € 50,-- aan hen te vergoeden.

4.12 De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en sub a Wna

en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te

veroordelen in de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht

redelijkerwijs hebben moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,--.

4.13 De kamer ziet voorts gelet op bovengenoemde regelgeving aanleiding klagers een

vergoeding toe te kennen in verband met door een derde beroepsmatig verleende

rechtsbijstand. Daarvoor wordt in dit geval 2 punten à € 525,-- met een wegingsfactor 0,5, derhalve een bedrag van € 525,--, toegekend. De kamer neemt, mede gelet op het verweer van de notaris, deze wegingsfactor gelet op de beperkte complexiteit van de zaak, omdat de notaris hetgeen nu gegrond wordt verklaard buiten rechte en in de procedure zonder meer heeft erkend. In die zin is sprake van een eenvoudig te doorgronden zaak. Het daaraan toegevoerde klachtonderdeel is zoals hiervoor overwogen ongegrond.

4.14 De notaris moet het griffierecht en de kosten binnen vier weken na het onherroepelijk

worden van deze beslissing aan klagers vergoeden. Klagers dienen daarvoor tijdig hun

rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

4.15 Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en

sub b Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te

veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze

kosten worden vastgesteld op € 2.000,--, met een wegingsfactor 0,5, derhalve € 1.000,--. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

4.16 Dit leidt tot de volgende beslissing.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

  • verklaart de klacht op onderdeel I ongegrond;
  • verklaart de klacht op de onderdelen II en III gegrond;
  • bepaalt dat de notaris bij wijze van tuchtmaatregel een berisping krijgt opgelegd;
  • bepaalt dat de notaris klagers het door klagers betaalde griffierecht van € 50,-- en

de gemaakte forfaitaire kosten van € 50,-- alsmede de kosten van rechtsbijstand van

€ 525,-- vergoedt op de wijze als bepaald onder 4.13;

  • bepaalt dat de notaris de kosten voor behandeling van deze zaak van € 1.000,--

betaalt op de wijze als bepaald onder 4.15.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter, mr. D.T. Boks,

mr. J.A.H. Bruggemann,  mr. C.G. Zijerveld en mr. V. Oostra, leden, en in tegenwoordigheid van A. de Wijse - Hageman LLB, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.

De secretaris

 

De voorzitter

 
 

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.