ECLI:NL:TNORARL:2021:52 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/384589 KL RK 21-32

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2021:52
Datum uitspraak: 29-09-2021
Datum publicatie: 26-10-2021
Zaaknummer(s): C/05/384589 KL RK 21-32
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: De klacht is gedeeltelijk gegrond. De notaris heeft onduidelijkheid laten ontstaan over zijn rol bij de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater. Het was onduidelijk of de notaris zelf dingen mededeelde of dat deed namens de erfgenaam. De maatregel is een waarschuwing.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:          C/05/384589 / KL RK 21-32

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

1. [naam klaagster]

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: klaagster 1,

2. [naam klaagster]

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: klaagster 2,

klaagster 1 en klaagster 2 hierna tezamen te noemen: klaagsters,

gemachtigde: mr. A.J.C.M. van Acht,

tegen

mr. [naam notaris]

notaris te [vestigingsplaats]

gemachtigde: mr. G. van Atten.

Partijen worden hierna respectievelijk klaagsters en de notaris genoemd.

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       Het verloop van de procedure blijkt uit

  • de klacht, met bijlagen, van 22 februari 2021;
  • het verweer van de notaris van 14 mei 2021.

1.2.       De klachtzaak is ter zitting van 3 september 2021 behandeld, waarbij zijn verschenen klaagsters bijgestaan door hun gemachtigde enerzijds en de notaris bijgestaan door zijn gemachtigde anderzijds. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van klaagsters aan de hand van door hem overgelegde spreekaantekeningen.

2.          De feiten

2.1.       Op [overlijdensdatum] 2019 is de vader van klaagsters, de heer [naam erflater] (hierna: erflater), overleden. Voor het overlijden was er al een aantal jaar geen contact meer tussen klaagsters en erflater.

2.2.       Erflater heeft een testament laten opstellen waarin mevrouw [naam erfgenaam] (hierna: erfgenaam) benoemd is tot enig erfgenaam. Klaagsters zijn onterfd. 

2.3.       De notaris heeft op 1 augustus 2019 een brief gestuurd aan klaagster 1 om haar op de hoogte te stellen van het overlijden van erflater en om namens de erfgenaam de contactgegevens van klaagster 2 op te vragen.

2.4.       Klaagsters hebben zich gewend tot notaris [naam adviseur] (hierna: de adviseur) die namens hen contact heeft opgenomen met de notaris. In de brief van 13 augustus 2019 schrijft de adviseur, voor zover relevant: “ (…)Uit uw brief blijkt niet wat uw rol is bij de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [erflater]: notaris die bij de afwikkeling is betrokken of boedelnotaris. Graag verzoek ik u daarover duidelijkheid te verschaffen.

(…)

Namens mevrouw [klaagster 1] en mevrouw [klaagster 2] verzoek ik u informatie te verstrekken over hun juridische positie in verband met de nalatenschap van hun vader. Er is, zoals u mogelijk weet, gedurende ruime tijd geen contact geweest tussen de heer [erflater] en zijn beide dochters. Zij hebben dan ook geen informatie over de nalatenschap van hun vader die voor hen van belang zou kunnen zijn.

Graag verzoek ik u correspondentie voor mevrouw [klaagster 1] en mevrouw [klaagster 2] uitsluitend aan mij te richten.

Mevrouw [klaagster 1] en mevrouw [klaagster 2] vinden het belangrijk dat de verdere contacten over de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader uitsluitend via u en via mij verlopen.

2.5.       Namens de notaris is op 21 augustus 2019 per e-mail een reactie verstuurd naar de adviseur waarin, voor zover van belang, het volgende is geschreven:

Wij zijn door de erfgename van de heer [erflater] benaderd om een verklaring van erfrecht op te stellen. Dit is momenteel nog een lopend dossier op ons kantoor.

Uit het testament blijkt dat hij zijn dochters en hun eventuele afstammelingen heeft uitgesloten als erfgenamen in zijn nalatenschap.

De reden dat ik heb gevraagd om contactgegevens (…) is dus enerzijds om hen op de hoogte te brengen van het overlijden van hun vader.

Anderzijds wil ik hen wijzen op hun rechten met betrekking tot hun legitieme portie.

De zoon van de erfgename is advocaat en heeft ons benaderd met de vraag om het verdere contact te verzorgen.

2.6.       Op 17 september 2019 heeft de notaris een brief gestuurd aan klaagster 1 waarin een toelichting wordt gegeven op het testament en de legitieme portie. Hierbij heeft de notaris gewezen op de navolgende, in het testament opgenomen bepaling:

“Als een onterfde afstammeling een beroep doet op zijn legitieme portie bepaal ik dat deze zijn vordering uitsluitend kan inroepen tegen mijn partner. Op hetgeen mijn partner verkrijgt, zal als eerste worden ingekort, dit in afwijking van artikel 4:87 Burgerlijk Wetboek.

Ik bepaal dat de legitieme portie van een onterfde afstammeling met de daarover verschuldigde rente, bij toepassing van artikel 4:82 Burgerlijk Wetboek, pas opeisbaar zal zijn bij overlijden van mijn partner.”

2.7.       Bij brief van 11 maart 2020 heeft de notaris aan de adviseur van klaagsters, voor zover relevant, het volgende geschreven: “(…) Eerder is al aangegeven dat wij graag van hen beiden vernemen of zij aanspraak wensen te maken op hun legitieme portie. Helaas hebben wij tot op heden geen reactie van u of van hen mogen ontvangen.

Aangezien de enige erfgename in de nalatenschap wil overgaan tot het volledig afwikkelen van de nalatenschap van overledene, stellen wij de legitimarissen bij deze een redelijke termijn om hun wensen kenbaar te maken. Deze redelijke termijn zal, gezien het tijdsbestek dat inmiddels al verstreken is zonder reactie van uw of hun kant, binnen aanzienlijke tijd aflopen.

Graag vernemen wij uiterlijk 31 maart a.s. van u of de legitimarissen aanspraak wensen te maken op hun legitieme portie.

(…)

Houdt u er rekening mee dat overledene in zijn testament heeft bepaald dat de legitieme portie pas opeisbaar is bij het overlijden van de enige erfgename, zonder dat daarover rente aan de legitimarissen verschuldigd is.

2.8.       Tussen de adviseur en de notaris is contact geweest over de gestelde termijn. In eerste instantie zou de termijn van 31 maart 2020 komen te vervallen. Op 30 maart 2020 wordt namens de notaris aan de adviseur, voor zover relevant, het volgende meegedeeld:

“(…) Bij deze wil ik u laten weten dat de erfgenaam vasthoudt aan de termijn zoals deze is gesteld, wat betekent dat wij graag uiterlijk morgen 31-03-2020 vernemen of de legitimarissen aanspraak willen maken op hun legitieme portie.

Wat betreft de omvang van de nalatenschap kan ik u het volgende laten weten: de nalatenschap van overledene bestaat enkel uit een positief banksaldo. De legitieme portie van uw cliënten zal neerkomen op een paar duizend euro per persoon. Verder zijn er geen bijzonderheden van toepassing op deze nalatenschap. (…)”

2.9.       Klaagsters hebben bij e-mail van 31 maart 2020 een voorwaardelijk beroep gedaan op hun legitieme portie. Daarna is er nog uitgebreid gecorrespondeerd tussen de adviseur van klaagsters en de notaris waarbij de adviseur van klaagsters bij e-mailbericht van 6 mei 2020 het van belang acht dat vastgehouden wordt aan de eerder gemaakte afspraak dat de correspondentie inzake de nalatenschap van erflater tussen enerzijds de erfgenaam van erflater en anderzijds de legitimarissen verloopt via de notaris die bij de afwikkeling van de nalatenschap is betrokken enerzijds en de adviseur van beide klaagsters anderzijds.

3.          De klacht en het verweer

3.1.       De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

  1. de notaris heeft onvoldoende gewaarborgd dat aan de wettelijke rechten van de legitimarissen werd voldaan;
  2. de notaris heeft klaagsters herhaaldelijk onvolledig en zelfs onjuist geïnformeerd;
  3. de notaris heeft klaagsters op oneigenlijke wijze onder druk gezet.

3.2.       Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4.          De beoordeling

4.1.       Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2.       De klachtonderdelen zullen hierna gezamenlijk worden behandeld.

4.3.       Klaagsters hebben naar voren gebracht dat er onduidelijkheid is over de rol van de notaris en over zijn taak bij de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. Hierdoor is hij tekortgeschoten in zijn zorgplicht als notaris. Hij heeft zich naar klaagsters gepresenteerd als betrokken notaris en had in die rol onafhankelijk en onpartijdig moeten optreden. Dat heeft hij niet gedaan. De notaris heeft meer gedaan dan slechts een verklaring van erfrecht opstellen en het fungeren als ‘doorgeefluik’ van de erfgenaam. Hij is tekortgeschoten door  klaagsters niet de relevante informatie te verstrekken en door hun een onjuiste voorstelling van zaken te geven over hun rechtspositie.

4.4.       De notaris stelt dat hij als betrokken notaris is opgenomen in het boedelregister. Van de erfgenaam had hij de opdracht gekregen om een verklaring van erfrecht op te stellen en de gegevens te achterhalen van klaagsters. Dat heeft hij gedaan en zijn bedoeling was om het daarbij te laten. Op verzoek van de adviseur van klaagsters is hij vervolgens opgetreden als contactpersoon. De notaris kan zich niet voorstellen dat het bij de zeer deskundige adviseur van klaagsters niet duidelijk was dat zijn rol was beperkt tot dat van doorgeefluik.

4.5.       De kamer overweegt dat de notaris onduidelijkheid heeft laten ontstaan over zijn rol bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. In de eerste brief aan klaagster 1 is het duidelijk dat de notaris haar wil informeren en de contactgegevens van haar zus opvraagt. Ook in de e-mail van 21 augustus 2019 van de notaris is duidelijk wat zijn rol is, hij stelt de verklaring van erfrecht op in opdracht van de erfgenaam. In dit bericht heeft hij ook duidelijk aangegeven dat de zoon van erfgenaam advocaat is en de notaris heeft gevraagd om het verdere contact te verzorgen. Tot zover is de rol van de notaris helder, hij handelt op verzoek van de (zoon van) erfgenaam en treedt op als contactpersoon. In de brief van 11 maart 2020 is de notaris daarentegen niet duidelijk. In deze brief staat vermeld dat “wij de legitimarissen bij deze een redelijke termijn” stellen. Hierdoor ontstaat onduidelijkheid over de vraag wie er een redelijke termijn stelt. Is dit de notaris of is dit de erfgenaam die middels de notaris spreekt? Ook in de e-mail van 30 maart 2020 waarin de notaris informatie verstrekt over de omvang van de nalatenschap is het niet duidelijk in welke hoedanigheid hij deze informatie verstrekt. De suggestie wordt gewekt dat de notaris in zijn hoedanigheid de informatie geeft.  De notaris heeft daardoor onduidelijkheid gecreëerd over welke rol hij in de afwikkeling van de nalatenschap had. Het was onduidelijk of hij dingen zelf mededeelde of dat deed namens de erfgenaam. De notaris had dat duidelijk moeten maken zodat de klaagsters wisten welke waarde zij aan de informatie mochten hechten. De adviseur van klaagsters heeft er in zijn eerste brief op aangestuurd dat de notaris zou optreden als contactpersoon voor de erfgenaam. De notaris heeft die rol niet steeds voldoende voor ogen gehad in zijn schrijven. De klacht is dan ook gegrond.

4.6.       De kamer overweegt verder dat de notaris klaagsters niet op oneigenlijke wijze onder druk heeft gezet door een redelijke termijn te stellen. Het stellen van een redelijke termijn aan legitimarissen om een beroep te doen op hun legitieme portie is niet ongebruikelijk of klachtwaardig. De gestelde termijn is ook niet dusdanig kort dat klaagsters daardoor onder druk werden gezet. Zij wisten vanaf augustus 2019 dat zij een beroep konden doen op hun legitieme portie en daarvoor is het niet noodzakelijk om inzage te hebben in de omvang van de nalatenschap.

4.7.       Anders dan klaagster menen, is de kamer van oordeel dat in de brief van hun adviseur van 13 augustus 2019 geen duidelijk verzoek aan de notaris wordt gedaan om informatie te verstrekken. Zij verzoeken slechts informatie om hun juridische positie te bepalen. Die informatie is verstrekt met de brief van 17 september 2019. Niet gesteld of gebleken is dat zij nadien en voor de verzending van de brief van 11 maart 2020 contact hebben opgenomen met de notaris om geïnformeerd te worden over de omvang van de nalatenschap. Dat er na een half jaar een termijn wordt gesteld om kenbaar te maken of men een beroep wil doen op de legitieme portie, is dan ook niet onredelijk. Wat wel speelt is dat de notaris niet duidelijk heeft gemaakt of de termijn door de erfgenaam wordt gesteld of door hem. Daarin heeft de notaris, zoals hiervoor is overwogen, onzorgvuldig gehandeld.

Maatregel

4.8.       De kamer zal de klacht gedeeltelijk gegrond verklaren. Op de gegrondverklaring van een klacht volgt in beginsel een tuchtrechtelijke reactie. Gezien de aard en de ernst van het verwijt dat de notaris gemaakt moet worden, is de oplegging van de maatregel van waarschuwing naar het oordeel van de kamer passend en geboden.

Terugbetaling griffierecht

4.9.       Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klaagsters betaalde griffierecht van € 50,00 aan hen te vergoeden.

Kostenveroordeling

4.10.     De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en sub a Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te veroordelen in de volgende kosten:

  • De kosten die klaagsters in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00;
  • De kosten die klaagsters hebben moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op 1 punt voor het indienen van het klaagschrift en 1 punt voor de bijstand ter zitting met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1. De kamer kent dus een bedrag van € 1.050,00 toe.

De notaris dient deze kosten en het griffierecht genoemd in 4.9 binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagsters te vergoeden. Klaagsters dienen daarvoor tijdig het rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

4.11.     Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en

sub b Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.000,00 met een wegingsfactor 1. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

4.12.     Gelet op voorgaande wordt als volgt beslist.

5.          De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

  • verklaart de klacht deels gegrond;
  • legt de notaris op de maatregel van waarschuwing;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagsters op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.9 bepaald;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van klaagsters, vastgesteld op een bedrag van € 50,00 op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.10 bepaald;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van de aan klaagsters door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op een bedrag van € 1.050,00 op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.10 bepaald;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.11 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, voorzitter, mr. M.J.C. van Leeuwen en mr. J.A.H. Bruggemann, leden, en in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Gerwen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 29 september 2021.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.