ECLI:NL:TNORARL:2021:4 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/373570 / KL RK 20-92

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2021:4
Datum uitspraak: 05-02-2021
Datum publicatie: 12-02-2021
Zaaknummer(s): C/05/373570 / KL RK 20-92
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klagers verwijten de notaris dat het testament van vader, in 2004 opgemaakt ten overstaan van notaris Y, niet is ingeschreven in het CTR. Ook heeft de notaris te snel geconcludeerd dat er geen nadere testamenten van vader waren, terwijl het testament uit 2004 op het kantoor van de notaris was gepasseerd. De kamer heeft de klacht ongegrond verklaard. De notaris kan geen verwijt worden gemaakt van het feit dat het testament van vader in 2004 niet in het CTR is ingeschreven. De notaris is op geen enkele wijze betrokken geweest bij de totstandkoming en inschrijving van dat testament, zodat geen sprake is van verwijtbare gedragingen van de notaris.   Verder acht de kamer het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de opmerkingen van klaagster tijdens de bespreking tussen klagers en de notaris op dat moment voor de notaris onvoldoende aanleiding vormde om nader onderzoek te doen in de eigen administratie van het kantoor. De notaris mocht vertrouwen op de volledigheid van het CTR, welk register uitputtend behoort te zijn.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/373570 / KL RK 20-92

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[ naam klaagster ],

wonende te [ woonplaats klaagster ],

klaagster,

[ naam klager ],

wonende te [ woonplaats klager ],

klager,

gemachtigde: klaagster,

klaagster en klager worden hierna tezamen genoemd: klagers,

tegen

[ naam van de notaris ],

toegevoegd notaris te [ vestigingsplaats van de notaris ],

hierna: de notaris.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          de klacht, met bijlagen, van 9 juli 2020;

-          de aanvullende stukken van klagers van 11 augustus 2020;

-          het verweer van de notaris van 2 oktober 2020.

1.2.      De klachtzaak is ter zitting van 8 januari 2021 behandeld, waarbij zijn verschenen klaagster enerzijds en de notaris, vergezeld door mr. [ A ], anderzijds. Allen hebben het woord gevoerd, klaagster aan de hand van door haar overgelegde spreekaantekeningen.

2.         De feiten

2.1.      Op 17 juni 2004 heeft de vader van klagers, de heer [ naam van de vader ] (hierna: vader), zijn testament opgemaakt ten overstaan van notaris mr. [ X ]. In het testament heeft vader een van zijn kinderen onterfd en tevens een executeur aangewezen.

2.2.      Notaris [ X ] was destijds notaris bij [ naam en vestigingsplaats van het kantoor ] (hierna: het kantoor). Per 9 januari 2007 is notaris [ X ] niet langer verbonden aan het kantoor. De notaris is sinds oktober 2018 in dienst van het kantoor.

2.3.      Op 26 april 2020 is vader overleden.

2.4.      Op 7 mei 2020 heeft de notaris een bespreking gehad met klagers en hun broer in verband met het opmaken van een verklaring van erfrecht. Uit de inlichtingen van het Centraal Testamenten Register (hierna: CTR) bleek dat er twee testamenten bij het CTR geregistreerd stonden, een uit 1989 en een uit 1992. Klaagster heeft tijdens de bespreking aangegeven dat ze dit nogal vreemd vond, omdat vader bij haar had aangegeven dat hij na 2000 nog een testament had laten opmaken.

2.5.      Enkele dagen later vonden klagers in de administratie van vader het testament van vader uit 2004.

2.6.      De notaris heeft het testament uit 2004 alsnog ingeschreven in het CTR.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      Op basis van het klaagschrift begrijpt de kamer de klacht van klagers zo dat zij de notaris verwijten dat het testament van vader destijds niet is ingeschreven in het CTR. Dit heeft voor veel emotioneel leed bij klagers gezorgd. Ook heeft de notaris te snel geconcludeerd dat er geen nadere testamenten van vader waren, terwijl het testament uit 2004 op het kantoor was gepasseerd.

3.2.      Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4.         De beoordeling

4.1.      Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2.      De kamer stelt voorop dat zij, net als de notaris, de situatie betreurt waarin klagers terecht zijn gekomen.

4.3.      Vorenstaande neemt echter niet weg dat de notaris geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat het testament van vader in 2004 niet in het CTR is ingeschreven. De notaris is op geen enkele wijze betrokken geweest bij de totstandkoming en inschrijving van dat testament, zodat geen sprake is van verwijtbare gedragingen van de notaris. Als zou blijken dat sprake is geweest van een fout van (een medewerker van) notaris [ X ], dan is notaris [ X ] (alleen) zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk en kan dit de notaris niet worden aangerekend.

4.4.      Voor zover klagers stellen dat de notaris te snel de conclusie heeft getrokken dat er geen andere testamenten waren overweegt de kamer als volgt. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat zij tijdens de bespreking met de notaris enkel heeft aangegeven dat vader tegen haar had gezegd dat hij nog een testament had opgemaakt. Klaagster wist niet in welke periode het testament was opgemaakt en evenmin dat dit bij het kantoor van de notaris was gebeurd. Dit bleek pas achteraf. Naar het oordeel van de kamer is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de opmerking van klaagster tijdens de bespreking voor de notaris op dat moment onvoldoende aanleiding vormde om nader onderzoek te doen in de eigen administratie van het kantoor. De notaris mocht vertrouwen op de volledigheid van het CTR, welk register uitputtend behoort te zijn.

4.5.      Gelet op al het voorgaande zal de kamer de klacht ongegrond verklaren.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-          verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. I.C.J.I.M. van Dorp, voorzitter, mr. M.C.J. Heessels en mr. G. Venema, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.