ECLI:NL:TNORARL:2021:1 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/370978 KL RK 20-66

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2021:1
Datum uitspraak: 18-01-2021
Datum publicatie: 01-02-2021
Zaaknummer(s): C/05/370978 KL RK 20-66
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De klacht heeft betrekking op een verklaring die de notaris voor klager en zijn (inmiddels ex)partner heeft opgesteld. De notaris had die verklaring nimmer aan klager mogen voorleggen ter ondertekening en hij had zich er beter van moeten vergewissen of dit daadwerkelijk de wil van partijen/klager was. Klager werd enorm onder druk gezet door zijn vrouw. Voorts verwijt klager de notaris dat hij zich als partijnotaris heeft gedragen in de civiele procedure tussen klager en zijn ex-partner over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden. De kamer heeft de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de klachttermijn en voor het overige ongegrond.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/370978 / KL RK 20-66

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[ naam klager ],

wonende te [ woonplaats klager ],

klager,

gemachtigde: mr. A.J.A. Assink, advocaat te Enschede,

tegen

[ naam notaris ],

notaris te [ vestigingsplaats notaris ],

gemachtigde: mr. W. Knoester, advocaat te Rotterdam.

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          de klacht, met producties, van 20 mei 2020;

-          het verweer, met productie, van de notaris van 3 juli 2020;

-          de repliek, met producties, van klager van 25 augustus 2020;

-          de dupliek, met productie, van de notaris van 18 september 2020.

1.2.      Vanwege de door het kabinet getroffen maatregelen wegens de uitbraak van covid-19 is er geen mondelinge behandeling geweest. Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling van de klacht.

2.         De feiten

2.1.      Klager is op 7 juni 2016 een geregistreerd partnerschap aangegaan met mevrouw

[ naam van de vrouw ] (hierna te noemen: de vrouw).Voorafgaand aan dit geregistreerd partnerschap zijn klager en de vrouw partnerschapsvoorwaarden overeengekomen, welke voorwaarden ten overstaan van de notaris zijn opgemaakt op 6 juni 2016. In de partnerschapsvoorwaarden zijn klager en de vrouw een gemeenschap van goederen overeengekomen, behoudens de door hen expliciet uitgezonderde goederen.

2.2.      Op 24 april 2017 heeft klager de notaris een e-mail gestuurd, waarin hij schreef:

“Inmiddels zijn de zaken behoorlijk verandert, en ik wil u dan ook vooraf laten weten dat de relatie denk ik toch echt ten einde is hoe spijtig en pijnlijk ook.

Ik kan u dan ook aangeven dat ik momenteel emotioneel onvoldoende stabiel ben, om een geldlening aan te laten passen of kwijt te schelden.

Wel ga ik graag het gesprek met u en mijn partner aan, om te kijken of wij tot een oplossing kunnen komen en wat de mogelijke oplossingen zouden moeten zijn.

Zodat wij; mocht alles goed komen voor de toekomst zouden kunnen doen, ofwel dat wij weten hoe wij de boedel het best kunnen gaan scheiden.”

2.3.      Vervolgens hebben op 25 april 2017 en 19 mei 2017 besprekingen plaatsgevonden tussen klager, de vrouw en de notaris. Tijdens die besprekingen is gesproken over een verklaring van klager en de vrouw waarin zij onder meer verklaren dat zij bij de berekening van de overwaarde van de echtelijke woning bij het einde van het geregistreerd partnerschap niet in acht nemen de leningsovereenkomst gesloten tussen klager en [ naam van de besloten vennootschap ], in hoofdsom groot € 150.000, welke leningsovereenkomst is getekend te [ plaats ] op 10 mei 2016.

2.4.      Na afloop van de tweede bespreking heeft de (medewerker van de) notaris de (definitieve) verklaring per e-mail aan klager en de vrouw toegestuurd. De notaris verzocht klager en de vrouw om bij akkoordbevinding de verklaring te dateren en te ondertekenen.

2.5.      Klager en de vrouw hebben de verklaring ondertekend op 23 mei 2017. Op diezelfde dag heeft de notaris de handtekening van partijen gelegaliseerd.

2.6.      De ontbinding van het geregistreerd partnerschap is uitgesproken door de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, op 12 oktober 2018. Die beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Apeldoorn op 1 februari 2019.

2.7.      Klager en de vrouw zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden.

2.8.      Op verzoek van de (advocaat van de) vrouw heeft de notaris per brief van 20 december 2019 en per e-mail van 9 maart 2020 antwoord gegeven op een aantal aan hem gestelde vragen, onder meer met betrekking tot de verklaring van 23 mei 2017. De reactie van de notaris is door de vrouw in het geding gebracht in de procedure met klager.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      Voor de vaststelling van de klachtonderdelen vormt het klaagschrift het uitgangspunt. Klager verwijt de notaris dat hij, gelet op de mail van klager van 24 april 2017 en hetgeen hij wist over de relatie tussen partijen, heeft meegewerkt aan het opstellen van de verklaring van 23 mei 2017. De notaris had die verklaring nimmer aan klager mogen voorleggen ter ondertekening en hij had zich er beter van moeten vergewissen of dit daadwerkelijk de wil van partijen/klager was. Klager werd enorm onder druk gezet door de vrouw.

Voorts heeft de notaris zich als partijnotaris van de vrouw gedragen en zijn geheimhoudingsplicht geschonden door mee te werken aan de brief van 20 december 2019 en de e-mail van 9 maart 2020. De notaris heeft hierover ten onrechte geen contact opgenomen met de (advocaat van) klager en de brief en de e-mail ook niet eerst aan klager voorgehouden. In de brief c.q. e-mail heeft de notaris onjuistheden vermeld, althans niet de volledige waarheid verteld.

3.2.      Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4.         De beoordeling

4.1.      Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2.      Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.

De vervaltermijn neemt een aanvang zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris, en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is.

4.3.      De kamer overweegt dat voor zover de klacht zich richt op het handelen van de notaris met betrekking tot de besprekingen op 25 april 2017 en 19 mei 2017 de klacht te laat is ingediend. Klager was aanwezig bij die besprekingen, zodat hij vanaf dat moment op de hoogte was van het vermeende klachtwaardige handelen van de notaris. De klachttermijn is daarom uiterlijk gaan lopen op 20 mei 2017 – de dag na de datum waarop de (definitieve) verklaring door de notaris werd opgesteld. De klachttermijn is derhalve geëindigd op 19 mei 2020.

4.4.      Voor zover de klacht betrekking heeft op hetgeen is voorgevallen op 23 mei 2017 overweegt de kamer als volgt. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd blijkt niet dat op die dag een bespreking tussen klager, de vrouw en de notaris heeft plaatsgevonden. Op het kantoor van de notaris zijn op die dag enkel de handtekeningen van klager en de vrouw gelegaliseerd. Klager heeft onvoldoende onderbouwd waarom het voor de notaris op dat moment kenbaar had moeten zijn dat klager door de vrouw onder druk werd gezet en dat hij onvoldoende in staat was om op dat moment zijn wil te bepalen. De klacht is daarom op dit punt ongegrond.

4.5.      Verder overweegt de kamer dat de notaris met zijn brief van 20 december 2019 en

e-mail van 9 maart 2020 aan de (advocaat van de) vrouw niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De notaris heeft in zijn reactie (onder meer) zijn visie op de totstandkoming van de verklaring van 23 mei 2017 gegeven en dit valt buiten zijn geheimhoudingsplicht. Anders dan klager heeft betoogd is de notaris door het schrijven van de brief/e-mail niet naar buiten toe opgetreden als partijnotaris. Niet valt in te zien waarom de notaris hierover contact had moeten zoeken met klager en hem een concept van zijn reactie had moeten voorleggen. Dat er in de brief/e-mail van de notaris onjuistheden staan is door klager onvoldoende onderbouwd. De klacht is ook op dit punt ongegrond.

4.6.      Gelet op voorgaande zal de kamer de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaren.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

-          verklaart de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. I.C.J.I.M. van Dorp, voorzitter, mr. M.C.J. Heessels en mr. H.J.T. Vos, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2021.

De secretaris                                                       De voorzitter  

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.