ECLI:NL:TNORAMS:2021:7 Kamer voor het notariaat Amsterdam 677566 / NT 19-63

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2021:7
Datum uitspraak: 29-04-2021
Datum publicatie: 21-06-2021
Zaaknummer(s): 677566 / NT 19-63
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht deels gegrond verklaard: Na tussenbeslissing van 11 februari 2021 heeft de oud-notaris aantekeningen uit het dossier overgelegd ten bewijze van haar stelling dat bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden het hebben van een testament is besproken. De notaris is in dat bewijs geslaagd. Wat rest is het klachtonderdeel over de gebrekkige communicatie, dat de kamer in de beslissing van 11 februari 2021 gegrond heeft verklaard. De kamer legt de oud-notaris daarvoor een waarschuwing op.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing in de klacht met nummer 677566 / NT 19-63 van:

[naam klaagster],

wonende te [plaats],

hierna: klaagster,

tegen:

mr. [naam],                                                                                                                

oud-notaris te [plaats],

hierna: de notaris.

1. De verdere procedure

1.1.       Op 11 februari 2021 heeft de kamer een tussenbeslissing gegeven in deze zaak. Voor het verloop van de procedure en de weergave van de standpunten van partijen verwijst de kamer naar die beslissing, die hierin als overgenomen wordt beschouwd.

In die beslissing heeft de kamer het tweede klachtonderdeel van klaagster, over - kort gezegd - de communicatie over het afgeven van een verklaring van erfrecht, gegrond verklaard. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, over het beweerde onzorgvuldig handelen bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden en een levenstestament, heeft de kamer:

-       de notaris in de gelegenheid gesteld om aantekeningen uit het dossier over te leggen ten bewijze van haar stelling dat bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden het hebben van een testament is besproken;

-       klaagster vervolgens in de gelegenheid gesteld om daarop een reactie te geven.

1.2.       Op 1 maart 2021 heeft de notaris aantekeningen uit het dossier overgelegd.

1.3.       Bij e-mail van 11 maart 2021 heeft klaagster op de door de notaris overgelegde aantekeningen gereageerd.

1.4.       De kamer heeft heden (nader) beslist als volgt.

2.          De beoordeling

2.1.       Ter beoordeling van de kamer ligt voor de vraag of bij (de bespreking voor) het opstellen van de huwelijkse voorwaarden en het levenstestament het hebben van een testament aan de orde is geweest.

2.2.       Aan klaagster kan worden toegegeven dat de door de notaris overgelegde aantekeningen uit het dossier summier en rommelig zijn (zo blijkt bij voorbeeld niet wie de verschillende formulieren - kennelijk op verschillende data - heeft ingevuld).

De kamer ziet daarin, noch in hetgeen klaagster hierover heeft aangevoerd, reden om te twijfelen aan de authenticiteit ervan.

Op het formulier getiteld “Testament” is met de hand geschreven: “huw + (levens)testament pp. geen voorg. test!”

Op de formulieren van het zogenoemde “Tien Stappenplan” is op de derde bladzijde (met datum 18/1) genoteerd achter “Beweegreden(en) van cliënt?”: “Cliënten willen huw. voorw opstellen + mijnheer wil levenstestament. In levenstest volm. Aan as echtg. Mijnheer is ziek ze hebben geen testament gemaakt. Test bespr. vindt mijnheer niet nodig.” Achter “Passeren dossier Datum” is genoteerd: “18/1 1500 uur Akten doorgenomen en gepasseerd. (..) wel levenstestament, geen test, wil mijnheer niet.”

2.3.       De kamer is van oordeel dat de notaris heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast. De kamer acht het aannemelijk dat met klaagster en haar (overleden) partner (hierna: [P]) is gesproken over het hebben (en maken) van een testament, zoals de notaris in haar verweer ook steeds heeft aangevoerd. Klaagster en [P] hadden de notaris (onder meer) benaderd om, in verband met het naderend overlijden van [P], te regelen dat het huis aan de Willemsparkweg, dat op naam van [P] stond, naar klaagster zou gaan. Dat kon op twee manieren: door het maken van een testament of door te trouwen. In beide gevallen moet de notaris weten of sprake is van een eerder testament. [P] wilde echter geen testament opmaken en klaagster en [P] gaven te kennen dat er geen eerder testament  was, zo blijkt uit de aantekeningen in het dossier. Nu het hebben van een eerder testament is besproken, kan niet worden gezegd dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opstellen van het levenstestament en de huwelijkse voorwaarden. Het eerste klachtonderdeel zal de kamer dan ook ongegrond verklaren.

Tweede klachtonderdeel gegrond, oplegging maatregel

  2.4.       De kamer heeft in de beslissing van 11 februari 2021 het klachtonderdeel over (het gebrek aan) communicatie over het al dan niet afgeven van de verklaring van erfrecht aan klaagster gegrond verklaard. De kamer ziet aanleiding om de notaris daarvoor de lichtste maatregel, een waarschuwing, op te leggen.

Griffierecht

  2.5.       Omdat de kamer de klacht tegen de notaris (deels) gegrond verklaart, dient de notaris het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 op grond van artikel 99 lid 5 Wna aan klaagster te vergoeden.

Kostenveroordeling

  2.6.       Nu de kamer de klacht tegen de notaris (deels) gegrond verklaart en de notaris tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de notaris op grond van artikel 103b lid 1 Wna en de (tijdelijke) richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat (Staatscourant 2019, nr. 35649), veroordelen in de volgende kosten:

a. € 50 kosten van klaagster;

b. € 3.500 kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

2.7.       De notaris dient de kosten van klaagster en het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te voldoen. Klaagster dient daartoe tijdig schriftelijk haar rekeningnummer aan de notaris door te geven.

2.8.       De notaris dient de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

2.9.       Het voorgaande leidt tot de volgende (eind)beslissing.

Beslissing

De kamer voor het notariaat:

-       legt de notaris, gelet op de gegrondverklaring van het tweede klachtonderdeel, de maatregel van waarschuwing op;

-       veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van € 50 griffierecht en

€ 50 aan andere kosten, op de wijze en binnen de termijn als onder 2.7. bepaald;

-       veroordeelt de notaris tot betaling van € 3.500 in de kosten van behandeling van de klacht door de kamer, op de wijze en binnen de termijn als onder 2.8.  bepaald;

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. O.J. van Leeuwen, voorzitter, J.J. Dijk en W.A. Groen, leden, en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2021.

  Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

(Tussen)beslissing - bij vervroeging uitgesproken - in de klacht met nummer 677566 / NT 19-63 van:

[naam klaagster],

wonende te [plaats],

hierna: klaagster,

tegen:

mr. [naam],                                                                                                                

oud-notaris te [plaats],

hierna: de notaris.

1. Verloop van de procedure

1.1       Bij e-mailbericht met bijlagen van 20 december 2019 heeft klaagster een klaagschrift ingediend.

1.2       Bij brief van 29 januari 2020 heeft de notaris een verweerschrift ingediend.

1.3       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van

12 januari 2021. Zowel klaagster als de notaris zijn daar via een beeldverbinding verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de notaris aan de hand van een bij e-mail van 12 januari 2021 ingediende verklaring.

2. De feiten

2.1       Op 18 januari 2019 heeft de notaris voor klaagster en haar partner, de heer [naam] (hierna: erflater), huwelijkse voorwaarden opgesteld en een levenstestament gepasseerd. Bij akte van huwelijkse voorwaarden hebben klaagster en erflater gekozen voor de wettelijke gemeenschap van goederen. Op 25 januari 2019 zijn klaagster en erflater in het huwelijk getreden.

2.2       Op 15 november 2019 is erflater overleden.

2.3       Bij e-mail van 25 november 2019 heeft klaagster de notaris verzocht om een verklaring van erfrecht.

2.4       Bij e-mail van 12 december 2019 heeft notarieel medewerker [naam] aan klaagster geschreven: “Na enig onderzoek kwam het volgende naar voren. (..) Uit het CTR blijkt dat er een testament is opgemaakt op 10 maart 1998, bij notariskantoor (…). Kunt u mij daarvan een kopie verstrekken?”

Daarop heeft klaagster dezelfde dag bij e-mail geantwoord: “Daar ben ik reeds van op de hoogte aangezien [naam medewerker notariskantoor] mij hier vorige week over heeft gebeld. Ik heb hem afgelopen maandag hierover gesproken en t testament is reeds opgevraagd en zal een dezer dagen naar [de notaris] worden gemaild. Voor mijn duidelijkheid: heeft u t overgenomen van [naam medewerker notaris] of gaat een en ander langs elkaar heen?”

2.5       Bij e-mail van 16 december 2019 heeft klaagster een kopie van het testament uit 1998 aan de notaris gezonden. Uit dit testament blijkt dat klaagster tot enig erfgenaam is benoemd, onder de voorwaarde dat ten tijde van het overlijden van de testateur sprake was van een “gemeenschappelijke huishouding” tussen erflater en klaagster.

2.6       Bij e-mailbericht van 17 december 2019 heeft klaagster (onder meer) aan de notaris geschreven: “Bijgaand treft u informatie van diverse rekeningafschriften waaruit blijkt dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Hier staan o.a. uitgaven op als boodschappen, vakantie uitgaven, kinderkapper, etc. het betreft zowel oudere als recente afschriften lopende bij de ABN AMRO Bank. Daarnaast heb ik een bevestiging opgevraagd van de meest recente vakantie bij Sunweb waar we met zijn 4-en zijn geweest. Deze heb ik ook toegevoegd.”

2.7       Daarop heeft de notaris dezelfde dag bij e-mail gereageerd: “Wat is de reden waarom u woonachtig was op verschillende adressen? Het huis aan de [naam weg] stond op naam van mijnheer, het huis waar u woont staat op uw naam. De kinderen staan elk op 1 van de adressen ingeschreven. U geeft aan dat er wel sprake was van een gemeenschappelijke huishouding, maar u had elk een eigen hoofdverblijf. Het erfgenaamschap hangt af van het al dan niet hebben van een gemeenschappelijke huishouding. Kunt u mij informeren?”

Klaagster heeft diezelfde dag daarop bij e-mail gereageerd: “De reden dat we allebei een eigen woning hebben is dat we een autistische zoon hebben die veel zorg vraagt en intensief is bij de begeleiding. Dit gaf ook spanningen in onze relatie. Door allebei een eigen huis te hebben geeft dit ruimte om ook eigen tijd te maken waar je even niet de continue zorg hebt of voelt. Dit werkte voor ons heel goed.”

Vervolgens heeft klaagster bij e-mail aanvullende informatie verschaft met betrekking tot gemeenschappelijke betalingen van de gezamenlijke ING-rekening.

2.8       Bij e-mail van 19 december 2019 heeft de notaris aan klaagster bericht:

“Op grond van het laatste testament is uw positie als erfgenaam afhankelijk van het feit of u al dan geen gemeenschappelijke huishouding voerde. Het is echter niet aan de notaris om dit vast te stellen. Ik adviseer u contact op te nemen met een familierechtadvocaat om een verklaring voor recht te vragen aan de rechter.” Daarop heeft klaagster, bij e-mail aan de notaris diezelfde dag, geantwoord: “Ik begrijp er nu helemaal niets meer van. U heeft mij gevraagd om gegevens op te sturen waaruit blijkt dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Ik heb u allemaal stukken gemaild waaruit dat blijkt. Nu geeft u aan dat t niet aan u is om een verklaring af te geven??”

Nadat zij elkaar die dag telefonisch hadden gesproken heeft de notaris aan klaagster bericht: “(…) Bij het opstellen van het levenstestament en de huwelijkse voorwaarden is het testament uit 1998 niet aan de orde gekomen. Wellicht kon u zich niet meer herinneren dat dit destijds is gemaakt. U staat sinds 2013 (..) niet op hetzelfde adres ingeschreven. Voor het overige kan de notaris niet beoordelen aan de hand van de door u gezonden dagafschriften of uw situatie voldoet aan het desondanks bestaan van een gemeenschappelijke huishouding.(..)”

Daarop heeft klaagster dezelfde dag bij e-mail geantwoord: “Dank u wel voor u bericht en fijn dat u ook zelf bevestigd dat een mogelijk testament, in dit geval uit 1998 niet aan de orde is geweest en dat u hier nadrukkelijk naar had moeten vragen. Dit is niet gebeurd ander hadden we nu niet in deze situatie gezeten en daarom bent u nalatig geweest in uw zorgplicht. (..)”

Vervolgens heeft de notaris daarop bij e-mail van 19 december 2019 gereageerd: “(..) Dit is beslist niet wat ik heb gezegd. Tijdens de bespreking is het hebben en maken van een testament zeker aan de orde geweest. Echter door u is niet aangegeven dat er al een oud testament bestond. Wellicht was u dat vergeten. Een notaris kan het CTR eerst raadplegen nadat dat de betreffende persoon is overleden. Niet bij leven. De notaris is daarmee afhankelijk van de informatie die de cliënt aan hem verstrekt. Nogmaals uit de stukken die u aan mij heeft gestuurd kan en mag ik niet concluderen dat u sinds 2013 ook een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. (..)”

Daarop heeft klaagster bij e-mail van de zelfde dag geantwoord: “(..) Het bespreken van een testament of een eerder opgemaakt testament is zeker niet aan de orde geweest anders was deze situatie niet ontstaan. (…) Mocht u bewijs hebben dat dit wel besproken is, dan hoor ik graag.”

3. De klacht

3.1        Klaagster verwijt de notaris dat zij haar zorgplicht niet is nagekomen.

Bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden (in algehele gemeenschap van goederen) en een levenstestament (gezien de ziekte van erflater) hebben klaagster en erflater nadrukkelijk de wens besproken dat  erflater bij zijn overlijden alles aan klaagster zou nalaten. Tijdens dit gesprek is niet aan de orde gekomen of er nog andere testamenten waren die relevant zouden kunnen zijn. Na het overlijden van erflater bleek van zijn in 1998 gepasseerde testament, met daarin de voorwaarde van gemeenschappelijke huishouding. Daardoor was het kennelijk lastig voor de notaris  om de verklaring van erfrecht op te stellen, aldus klaagster.

3.2       Voorts stelt klaagster dat de communicatie met de notaris over de verklaring van erfrecht rommelig en onprofessioneel is verlopen; het belang van klaagster heeft daarbij niet centraal gestaan. Op 17 december 2019 heeft notarieel medewerker

D. Boeren klaagster telefonisch verzocht om gegevens te zenden waaruit zou blijken van een gemeenschappelijke huishouding. Klaagster heeft daartoe meerdere stukken aan de notaris gezonden. De notaris heeft klaagster daarna nog aanvullende vragen gesteld over de achtergrond van het wonen op twee adressen. Met de door klaagster verschafte informatie heeft de notaris echter vervolgens niets gedaan, maar in plaats daarvan klaagster verwezen naar een familierechtadvocaat.

4. Het verweer

  De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris zal, voor zover van belang, hierna worden besproken.

5.  De beoordeling

5.1       De kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging oplevert in de zin van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna). Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

De notaris is gedefungeerd met ingang van 1 december 2020.

De notaris die niet meer als zodanig werkzaam is, blijft aan de tuchtrechtspraak onderworpen voor voornoemd handelen of nalaten gedurende de tijd dat hij/zij als zodanig werkzaam was (artikel 93 lid 2 Wna).

Tweede klachtonderdeel (communicatie over het afgeven van de verklaring van erfrecht)

5.2       Eerst zal de kamer een oordeel geven over het tweede klachtonderdeel.

De kamer stelt daarbij voorop dat de notaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet aan haar was om - ten nadele van degenen die zonder het testament uit 1998 (mede-)erfgenaam zijn (de kinderen) - te verklaren dat klaagster enig erfgenaam is omdat aan de voorwaarde van de gemeenschappelijke huishouding is voldaan. Dat is in geval van geschil inderdaad aan de civiele rechter. Dat is echter ook niet waarover klaagster klaagt. Haar klacht betreft de rommelige manier die tot deze conclusie heeft geleid en, zo begrijpt de kamer, het ontbreken van advisering over alternatieven.

5.3       De kamer acht dit klachtonderdeel gegrond.

Van de notaris had meer inspanning mogen worden verwacht om klaagster van dienst te zijn. Hoezeer de kamer ook begrip heeft voor de drukte in de maand december op het notariskantoor: de notaris had ruimte dienen te maken voor een persoonlijk gesprek met klaagster, waarin zij klaagster had kunnen uitleggen dat en waarom zij (ondanks de toegezonden informatie) de verklaring van erfrecht niet of niet zonder meer wilde afgeven.

De wijze waarop de notaris met klaagster heeft gecommuniceerd is naar het oordeel van de kamer ook te kortaf.

Zij heeft klaagster zonder verdere toelichting verwezen naar een familierechtadvocaat en niet uitgelegd waarom een notaris in dit geval niet kan vaststellen of al dan niet is voldaan aan de voorwaarde van de gemeenschappelijke huishouding.

De notaris had verder ook kunnen onderzoeken of zij klaagster tegemoet kon komen, door het afgeven van een ‘voorwaardelijke’ verklaring van erfrecht. Daarbij wordt in de verklaring van erfrecht melding gemaakt van de in het testament opgenomen voorwaarde en de conclusie van de notaris (of aan die voorwaarde is voldaan). De notaris heeft ter zitting echter verklaard dat niet te hebben overwogen, waardoor zij naar het oordeel van de kamer onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld.

Eerste klachtonderdeel :   onzorgvuldig handelen bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden en een levenstestament

5.4       Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel heeft de notaris aangevoerd dat in de bespreking over het opstellen van de huwelijkse voorwaarden en het levenstestament (in december 2018/januari 2019) het eventueel aanwezig zijn van eerdere testamenten aan de orde is geweest. Dit blijkt volgens de notaris uit de aantekeningen uit het dossier en de notaris heeft ter zitting aangegeven dat zij deze nog aan de kamer kan overhandigen. De kamer zal de notaris daartoe in de gelegenheid stellen.

Beslissing

De kamer, alvorens nader te beslissen:

-       verklaart het tweede klachtonderdeel gegrond, zoals hiervoor vermeld;

-       stelt de notaris in de gelegenheid uiterlijk twee weken na het verzenden van deze beslissing (kopieën van) de aantekeningen uit het dossier aan de kamer over te leggen ten bewijze van haar stelling dat bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden het hebben van een testament is besproken;

-       bepaalt dat klaagster daarop mag reageren binnen drie weken na dagtekening van verzending van (kopieën van) voornoemde aantekeningen aan haar door de kamer;

-       houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beslissing is gegeven door mrs. O.J. van Leeuwen, voorzitter, J.J. Dijk en W.A. Groen, leden, en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2021.

Hoger beroep tegen deze tussenbeslissing is niet mogelijk.