ECLI:NL:TGZRZWO:2021:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0038

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:97
Datum uitspraak: 05-11-2021
Datum publicatie: 08-11-2021
Zaaknummer(s): Z2021/0038
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat tegen bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft zich in een spreekuurcontact met een werknemer, zijnde cliënt van klager, uitgelaten over een brief die klager aan de arbeidsdeskundige had geschreven. Volgens klager zijn de bewoordingen van de bedrijfsarts jegens hem intimiderend en grensoverschrijdend en is de bedrijfsarts hiermee niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.Naar het oordeel van het college is klager als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 van de Wet BIG aan te merken nu de uitlatingen van de bedrijfsarts hem betreffen en deze voor klager nadelige gevolgen kunnen hebben (gehad). Toetsing aan tweede tuchtnorm. De uitlatingen van de bedrijfsarts zijn weliswaar ongepast, echter onvoldoende om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt als bedoeld in de tweede tuchtnorm te maken. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 5 november 2021 naar aanleiding van de op 23 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen klacht, die op 27 januari 2021 is overgedragen aan het Regionaal Tuchtcollege Zwolle van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , bedrijfsarts, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.B. Noordhof, advocaat te Tilburg,

b e k l a a g d e

  1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- de brief van de secretaris aan klager met het verzoek om de klacht aan te vullen;

- de brief van klager van 9 februari 2021, met een USB-stick;

- het aanvullend klaagschrift d.d. 10 februari 2021, met bijlagen;

- het aanvullend klaagschrift d.d. 3 maart 2021;

- het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 28 september 2021, waar klager en beklaagde, in het bijzijn van zijn gemachtigde, zijn verschenen.

  1. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

E (hierna: werknemer) was werkzaam als bedrijfsautotechnicus toen hij op 7 augustus 2019 als gevolg van fysieke klachten is uitgevallen voor zijn werkzaamheden.

Beklaagde was als bedrijfsarts betrokken bij de re-integratie van werknemer. Werknemer heeft in dit verband meerdere gesprekken met beklaagde gehad, alsook met de arbeidsdeskundige. Bij deze gesprekken werd werknemer regelmatig vergezeld door zijn schoonzoon (hierna: de schoonzoon).

Klager is de gemachtigde van werknemer in een letselschadeprocedure. In die hoedanigheid heeft hij op 25 februari 2020 een brief gestuurd aan de arbeidsdeskundige naar aanleiding van een door haar op 13 februari 2020 opgestelde conceptrapportage.

Op 9 oktober 2020 is werknemer met zijn schoonzoon op het spreekuur bij beklaagde verschenen. Tijdens dit spreekuur heeft beklaagde zich onder meer uitgelaten over de brief van klager aan de arbeidsdeskundige. De schoonzoon heeft van dit spreekuur een geluidsopname gemaakt, die ook deel uitmaakt van het dossier.

De uitlatingen van beklaagde tijdens het spreekuur op 9 oktober 2020 over de brief van 25 februari 2020 zijn voor klager aanleiding geweest om onderhavige klacht in te dienen.

Tegelijk met deze klacht heeft klager een klacht ingediend namens werknemer, die bij het tuchtcollege is geregistreerd onder zaaknummer Z2021/0027. Ook hierop wordt vandaag beslist.

  1. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat hij tijdens het spreekuur van

9 oktober 2020 uitlatingen heeft gedaan tegen werknemer en zijn schoonzoon over klagers brief van 25 februari 2020. Deze uitlatingen zijn volgens klager ook jegens hem  intimiderend en grensoverschrijdend.

Over de brief van klager aan de arbeidsdeskundige van 25 februari 2020 heeft beklaagde volgens klager tijdens dat spreekuur gezegd dat deze “bij de honden af” zou zijn en dat wanneer hij zo’n brief zou krijgen hij de advocaat “over de tafel zou trekken.” Ook zou hij bewoordingen hebben gebruikt als: “klote”, “fucking irritant”, “godverdomme” en “over de schutting flikkeren”.

Klager stelt zich op het standpunt dat beklaagde daarmee niet binnen de grenzen is gebleven van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Wanneer zijn klacht (geheel of gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, verzoekt klager om beklaagde in de proceskosten te veroordelen.

  1. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu hij niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt.

Subsidiair stelt beklaagde zich op het standpunt dat hij in het gesprek niet de grenzen van de professionele beroepsuitoefening heeft overschreden en dat er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

  1. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
  1.  

Het college zal eerst beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.


In artikel 65, eerste lid, onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat een rechtstreeks belanghebbende een klaagschrift bij het college kan indienen.

Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij als een rechtstreeks belanghebbende in de zin van die bepaling kan worden aangemerkt, omdat werknemer met de indiening van de klacht door klager heeft ingestemd. Klager wijst er daarbij op dat hij als advocaat voor werknemer is aangesteld in de behartiging van zijn belangen op het terrein van de re-integratie en overige daarmee samenhangende juridische kwesties. Volgens klager is het vertrouwen van werknemer in hem op de proef gesteld door de uitlatingen van beklaagde tijdens het spreekuur van 9 oktober 2020. Dit heeft tot extra juridische kosten en schade geleid, terwijl het professionele functioneren van klager daardoor is belemmerd.

5.2

Het college overweegt dat naar geldende tuchtrechtelijke jurisprudentie een persoon, niet zijnde de patiënt, als rechtstreeks belanghebbende zich kan beklagen over mededelingen die door een BIG ingeschreven beroepsbeoefenaar zijn gedaan en voor de persoon nadelige consequenties kunnen hebben. Daarvan is in de onderhavige zaak sprake, omdat het aan beklaagde verweten handelen nadelige gevolgen voor klager zou kunnen hebben (gehad). Verder geldt dat de tuchtnormen, zoals neergelegd in artikel 47 van de Wet BIG, niet alleen betrekking hebben op handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar ten opzichte van de patiënt dient te betrachten (de eerste tuchtnorm) maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Ook dit laatste handelen zou tot een tuchtrechtelijke veroordeling kunnen leiden, mits het handelen of nalaten voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.

Nu vaststaat dat de mededelingen die beklaagde tijdens het spreekuur op 9 oktober 2020 heeft gedaan, deels betrekking hadden op klager, kan klager als belanghebbende worden aangemerkt en kan het doen van deze mededelingen worden getoetst aan de tweede tuchtnorm.

5.3

Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van de klacht wijst het college er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.4

Niet in geschil is dat beklaagde tijdens het gesprek van 9 oktober 2020 de bewoordingen, zoals hiervoor onder 3. weergegeven, heeft gebruikt. Het college constateert op basis van de geluidsopname van dit gesprek, dat beklaagde zich bij de aanvang daarvan eerst kort tot de schoonzoon van werknemer heeft gericht en vervolgens tot werknemer naar aanleiding van de brief van klager van 25 februari 2020. Daarbij is onder meer het volgende gezegd:

Beklaagde: “Ik ga eventjes met [naam schoonzoon] ga ik euh, spreken.”

Schoonzoon: “Haha, snap ik, snap ik, ik weet waar u over gaat beginnen.”

Beklaagde: “Ik wil niet meer dat je me dirigeert aan de mail. Dus niet meer doen. Volgende keer dan…”

Schoonzoon: “Snap ik”

Beklaagde: “Wil ik niet meer hebben. Ik ga niet…Het is een medisch dossier. Alles wat medisch is neem ik hierin op, alles wat juridisch is, veel geluk. Dat is niet mijn zaak.”

Schoonzoon: “Snap ik”

Beklaagde: “Ik vind de toonzetting van de advocatenbrief die ik heb gelezen, ja ik vind het echt werkelijk bij de honden af werkelijk hoe hij dat heeft gedaan als ik dat lees. Dat kun je niet doen naar een arbeidsdeskundige toe. Enneh, ik zie wel eens vaker zulk soort dingen, ja weet je, als hij het bij mij had gedaan dan had ik hem waarschijnlijk over de tafel heen getrokken. Dus, mijn emoties.”

Anders dan klager suggereert en de schriftelijke weergave hierboven zou kunnen doen vermoeden, blijkt uit het geluidsfragment niet dat beklaagde daarbij “hoog in zijn emoties” zat. Weliswaar zijn de door hem gebruikte bewoordingen fors, echter beklaagde heeft deze op rustige toon geuit. Uit de opname blijkt ook dat in het verdere gesprek juist uitvoerig en op rustige toon is gesproken over de re-integratie van werknemer. Daarbij heeft beklaagde (gedurende het half uur durende gesprek) nog een enkele krachtterm gebruikt, maar beluisterd in de context van het gehele gesprek heeft hij daarmee vooral zijn betrokkenheid met werknemer kracht willen bijzetten en het belang van werknemer bij een goede re-integratie willen onderstrepen.

Het college is het met klager eens dat de gebezigde bewoordingen niet gepast zijn, dat beklaagde zich beter anders had kunnen uitdrukken en dat hij zich beter niet over de wijze waarop klager zich in de richting van de arbeidsdeskundige had opgesteld, had dienen uit te laten. Dit leidt echter niet tot gegrondverklaring van de klacht, aangezien deze uitlatingen onvoldoende zijn om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt als bedoeld in de tweede tuchtnorm te maken. Niet gebleken is dat het functioneren van klager daadwerkelijk is belemmerd, dan wel de relatie tussen klager en werknemer onder druk is komen te staan. Daarbij betrekt het college dat het voorstelbaar is dat de zeer juridische en ook dwingende toonzetting in de brief van klager van 25 februari 2020 in de richting van de arbeidsdeskundige, een andere hulpverlener, die eveneens betrokken is bij de begeleiding van de werknemer, niet onberoerd laat.

Overigens blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat een en ander voor beklaagde ook een leermoment is geweest. Zo heeft hij na het gesprek van

9 oktober 2020 zijn excuses aangeboden aan klager. Ook heeft hij zich toetsbaar opgesteld door naar aanleiding van de tuchtklacht intercollegiale toetsing toe te passen.

  1. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door S.B. Boorsma, voorzitter, J. Sap, lid-jurist, H.A.M. Veneman en

H. Donkers en C.W.M. Hosmus, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

M.D. Moeke, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  • Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
    - het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
    - als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  • Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  • Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.