ECLI:NL:TGZRZWO:2021:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0046

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:95
Datum uitspraak: 29-10-2021
Datum publicatie: 02-11-2021
Zaaknummer(s): Z2021/0046
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Klager voelt zich niet serieus genomen, nu beklaagde a) hem na klagers eerste ziekmelding slechts telefonisch heeft gesproken en b) hem na zijn tweede ziekmelding weer niet heeft gezien, geen aandacht heeft besteed aan zijn klachten, maar het arbeidsconflict op de voorgrond heeft gesteld. Het college acht in het licht van de coronamaatregelen verdedigbaar dat beklaagde het eerste consult telefonisch heeft laten plaatsvinden. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Het college kan het whatsapp-contact na de tweede ziekmelding niet aanmerken als een volwaardig consult. Dit contact bood onvoldoende ruimte voor de werknemer om zijn verhaal te doen en voor de bedrijfsarts om zich een adequaat beeld te vormen van de werknemer en zijn gezondheid op dat moment en om daarop zijn oordeel te vormen. Er zijn geen verdiepende vragen gesteld, ook niet over eventuele belemmerende factoren. Beklaagde heeft daar desondanks toch een formeel advies over uitgebracht. Dit klachtonderdeel is gegrond. Berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 29 oktober 2021 naar aanleiding van de op 25 januari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , bedrijfsarts, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. P.P.A. Oberink,

b e k l a a g d e

  1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • de zaak werd vanwege de woonplaats van beklaagde ter behandeling overgedragen aan het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Zwolle;
  • het klaagschrift met de bijlagen;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • de bij brief van 18 februari 2021 door klager nagezonden bijlage.


Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 21 september 2021. Partijen zijn verschenen, beklaagde bijgestaan door zijn gemachtigde.

  1. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager was sinds 1 maart 2006 in loondienst werkzaam als belastingadviseur.

Op 6 oktober 2020 kreeg klager te horen dat zijn dienstverband per 31 december 2020 zou worden beëindigd.

Klager heeft zich op 6 november 2020 ziekgemeld.

Op 13 november 2020 had klager een telefonisch consult met beklaagde. Beklaagde liet weten dat klager vanaf 20 november 2020 weer aan het werk kon gaan.

Klager heeft zich op 23 november 2020 wederom ziekgemeld.

Beklaagde heeft over het consult van 13 november 2020 een rapport opgesteld waarin onder meer is genoteerd:

“Datum consult: 13-11-2020 Contact: telefonisch spreekuur bedrijfsarts Beperkingen/mogelijkheden (FML-termen) Er is sprake van een juridisch conflict over de arbeidsvoorwaarden. Dit levert momenteel beperkingen op in het persoonlijk functioneren. Conclusies m.b.t. mogelijkheden tot werken: Ik adviseer tot en met 20-11 geen werkzaamheden te verrichten. Daarna GEEN ziekte meer. Verder adviseer ik werkafspraken te maken voor na 20-11-2020. Verder dient uiteraard de zaak juridisch verder te worden opgelost.”

Over het contact met klager op 23 november 2020 heeft beklaagde eveneens een rapportage opgesteld, waarin onder meer is genoteerd:

“Datum consult: 23-11-2020 Contact: WhatsApp contact Beperkingen/mogelijkheden (FML-termen) Er zijn geen medische belemmeringen (meer) om te kunnen werken. Er is sprake van een juridisch geschil tussen werkgever en werknemer. Indien betrokkene hiermee oneens is verwijs ik hem naar het UWV voor een deskundige oordeel. Conclusies m.b.t. mogelijkheden tot werken: Ik adviseer tot en met 20-11 geen werkzaamheden te verrichten. Daarna GEEN ziekte meer. Verder adviseer ik werkafspraken te maken voor na 20-11-2020. Verder dient uiteraard de zaak juridisch verder te worden opgelost.”

Tussen partijen zijn de volgende WhatsAppberichten gewisseld:

“17-11-2020 02:14 - [klager]: Geachte bedrijfsarts, Ik kreeg het door u opgestelde verslag van ons gesprek van 13 november (zie bijlage). U geeft als advies aan tot en met 20 november geen werkzaamheden te verrichten en daarna weer wel. Ik kan dat nu zeker nog niet overzien dat ik vanaf de 21e weer gezond en wel aan de slag kan bij mijn werkgever, Ik weet niet wat mijn status dan is. Uit mijn aantekeningen van het gesprek blijkt ook niet dat we dit zo hebben besproken en ook niet zo hebben bedoeld. Mvg [klager]

17-11-2020 02:15 - [klager]: DOC-20201117-WA0000. (bestand bijgevoegd)

[klager] 13-11-2020 bedrijfsarts verslag RK13112020.pdf

17-11-2020 08:15 - [beklaagde] Bedrijfsarts: Ik schrijf niet dat u gezond aan het werk kan. Ik vind dat er vanaf 21 november geen sprake meer is van ziekte. Dat is iets anders. Het juridische deel heeft in mijn ogen dan de overhand en niet het medische

17-11-2020 17:48 - [klager]: Ik snap niet wat u bedoelt: u schrijft dat ik niet gezond aan het werk kan. Bedoelt u dan dat als ik ongezond ben, ik toch aan het werk zou moeten?

17-11-2020 17:53 - [beklaagde] Bedrijfsarts: Ik heb een week rust geadviseerd om met E tot een oplossing te komen. In strikte zin vind ik niet dat er sprake is van ziekte maar van een juridisch probleem.

23-11-2020 07:24 - [klager]: Geachte C. Ik ben nog ziek. Ben niet in staat om te werken. Heb van de huisarts slaappillen gekregen. Mvg A

23-11-2020 07:48 - [beklaagde] Bedrijfsarts: Mijn advies is duidelijk geweest. Slaap pillen betekenen beteken niet meteen ziekte. Ik adviseer u naar het UWV te gaan voor een deskundigen oordeel.”

  1. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - samengevat – dat hij:

  • op 13 november 2020 na een kort telefoongesprek bepaalde dat klager na een week weer aan het werk kon, zonder zijn kwalen serieus te nemen;
  • na de ziekmelding op 23 november 2020 klager weer niet serieus nam. Klager had een veel te hoge bloeddruk, die door de huisarts was geconstateerd en had slaapmedicatie voorgeschreven gekregen. Er is niets met zijn kwalen gedaan. Beklaagde heeft klager niet eens gezien. Klager acht beklaagde bevooroordeeld omdat hij uitging van alleen een arbeidsconflict. Hij twijfelt over de onafhankelijkheid van beklaagde. De dossiervoering acht klager te mager. Dat bleek toen het UWV het dossier opvroeg. Er was feitelijk geen dossier omdat het onderzoek te summier was.
  1. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich – samengevat – op het standpunt dat de klacht ongegrond is. Het eerste consult vond telefonisch plaats vanwege de coronamaatregelen. Er was geen sprake van overspanning. Klager was niet onder behandeling van een huisarts of psycholoog. Voor zijn eerdere klachten aan schouders en nek was hij al langer onder behandeling van een fysiotherapeut. Deze klachten hadden niet tot arbeidsongeschiktheid geleid. Dat klager aan hoge bloeddruk leed, was beklaagde niet bekend. Dat klager ten tijde van de tweede ziekmelding inmiddels slaapmedicatie had gekregen, maakt het oordeel niet anders. Ten tijde van de tweede ziekmelding waren de klachten niet wezenlijk anders. Beklaagde heeft het dossier aan het UWV gestuurd. Dat het UWV meer wilde, kan beklaagde niet worden verweten.

  1. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college is van oordeel dat het in het licht van de coronamaatregelen verdedigbaar was dat beklaagde het consult van 13 november 2020 telefonisch heeft laten plaatsvinden. Dat consult is weliswaar summier geweest, maar het college kan feitelijk niet vaststellen dat dit voor beklaagde een te smalle basis vormde om op dat moment zijn oordeel op te baseren. Daarbij merkt het college op dat klager ter zitting desgevraagd heeft aangegeven tijdens het eerste consult niet te hebben genoemd dat hij een hoge bloeddruk had. De klacht is in zoverre ongegrond.

5.3

Naar het oordeel van het college kan het WhatsAppcontact van 23 november 2020 niet worden aangemerkt als een volwaardig consult. Dit contact bood onvoldoende ruimte voor de werknemer om zijn verhaal te doen en voor de bedrijfsarts om zich een adequaat beeld te vormen van de werknemer en zijn gezondheid op dat moment en om daarop zijn oordeel te vormen. Er zijn geen verdiepende vragen gesteld, ook niet over eventuele belemmerende factoren. Beklaagde heeft daar desondanks toch een formeel advies over uitgebracht.

5.4

Uit het WhatsAppbericht bleek dat klager zijn huisarts had bezocht. Het had op de weg van beklaagde gelegen om – na het ontvangen van het WhatsAppbericht van klager – deze andermaal te spreken, nu bij voorkeur op locatie maar in ieder geval telefonisch om hierover door te vragen. Door de thans gevolgde wijze van communicatie is ook de bij klager geconstateerde hoge bloeddruk buiten beeld gebleven. Door zo te handelen heeft beklaagde zich geen afgewogen oordeel kunnen vormen over de gezondheidstoestand van klager op dat moment. Hij heeft met andere woorden geen oog gehad voor de mogelijkheid dat nu - naast het arbeidsconflict - toch ook sprake was of kon zijn van ziekte of gebrek. Daarmee heeft beklaagde onvoldoende oog gehad voor het welzijn van klager als werknemer, hetgeen voor beklaagde een wezenlijk aandachtspunt had moeten zijn, en heeft klager het gevoel kunnen krijgen dat beklaagde zijn klachten onvoldoende serieus nam en hoofdzakelijk oog had voor het arbeidsconflict. Het college verwijst voor dit oordeel naar paragraaf 2 van de Ethische Code van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en bedrijfsgeneeskundigen (NVAB):

“Goede bedrijfsgeneeskundige zorg is gericht op de gezondheid van werkenden in de context van arbeid. Gezondheid definiëren ook wij als het vermogen van de werkende zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven. De bedrijfsarts richt die zorg op zowel werkenden als arbeidssituaties.”

Het college wijst ook op paragraaf 3 van het NVAB-“Addendum bij het contract tussen opdrachtgever en zelfstandig bedrijfsarts”:

“Voor de bedrijfsarts staan de bedrijfsgezondheidkundige belangen van het aan zijn of haar zorg toevertrouwde individu op de eerste plaats, mits dit geen ernstige schade toebrengt aan derden. Zorgvuldige bedrijfsgezondheidkundige afweging van belangen en consequenties dient hierbij plaats te vinden.”

Tevens heeft beklaagde op een te smalle basis geadviseerd aan de werkgever. De klacht is in zoverre gegrond.

5.6

Het ontbreken van een toereikend consult naar aanleiding van de ziekmelding op

23 november 2020 heeft tot gevolg gehad dat ook de dossiervorming onvoldoende is geweest. Ook in zoverre is de klacht gegrond.

5.7

Uit het voorgaande blijkt dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het college staat vervolgens voor de vraag welke maatregel in de rede ligt. Beklaagde is wezenlijk tekortgeschoten bij de beoordeling van de tweede ziekmelding en zijn advisering daarover, terwijl klager zich in een bijzonder moeilijke positie bevond. Dit betreft een ernstig verwijt waarvoor een berisping op zijn plaats is. Het college ziet geen ruimte om een lichtere maatregel op te leggen, nu beklaagde onvoldoende blijk heeft gegeven van het vermogen te reflecteren op het eigen handelen.

5.8

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, als bedoeld in artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, zal worden bepaald dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, op geanonimiseerde basis zal worden gepubliceerd op na te melden wijze.

  1. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
  • legt een berisping op;
  • bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en Gezondheidszorg Jurisprudentie.


Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, R. Muhlig, G. Koster en H. Donkers, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van N. Brouwer, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  • Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
    - het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
    - als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  • Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  • Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.