ECLI:NL:TGZRZWO:2021:92 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0023
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2021:92 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-10-2021 |
Datum publicatie: | 25-10-2021 |
Zaaknummer(s): | Z2021/0023 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychotherapeut. Klaagster is samen met haar – inmiddels – ex-echtgenoot onder behandeling geweest bij de psychotherapeut. De behandeling bestond uit partnerrelatietherapie. De psychotherapeut gaf de ex-echtgenoot ook individuele therapie. Op een bepaald moment heeft klaagster aangifte wegens mishandeling gedaan tegen haar toenmalige echtgenoot en een melding bij Veilig Thuis. De psychotherapeut is gehoord in het kader van de aangifte en de melding. Klaagster verwijt de psychotherapeut onder meer – samengevat – dat hij zonder haar toestemming negatieve uitlatingen over haar heeft gedaan en dat hij de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling niet heeft gevolgd door niet zelf al eerder een melding bij Veilig Thuis te doen. De klacht is gedeeltelijk gegrond. De psychotherapeut krijgt hiervoor een waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 22 oktober 2021 naar aanleiding van de op 19 november 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , psychotherapeut, (destijds) werkzaam te B,
bijgestaan door mr. R.E. Kroes, jurist te Amsterdam,
b e k l a a g d e
- HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- een aanvullend klaagschrift met bijlagen;
- een aanvullend verweerschrift met één bijlage.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 10 september 2021, waar partijen zijn verschenen. Beklaagde werd vergezeld door zijn gemachtigde.
- DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Beklaagde is de behandelaar geweest van D (hierna: patiënt). De behandeling bestond uit een individueel traject psychotherapie. Klaagster was op dat moment nog de partner van patiënt. Omdat het niet goed ging tussen klaagster en patiënt, werd in 2017 gestart met partnerrelatietherapie, waarbij beklaagde regiebehandelaar werd. Het inhoudelijke partnerrelatietherapietraject werd door een collega begeleid. Naast het regiebehandelaarschap in de partnerrelatietherapie bleef beklaagde patiënt individueel behandelen. Beklaagde hoorde tijdens een individuele behandelsessie van patiënt dat tussen patiënt en klaagster een relatiecrisis was ontstaan. Patiënt vertelde dat de crisis niet alleen leidde tot verbale, maar ook fysieke uitingen. In de loop van 2018 en 2019 hebben zich verschillende incidenten voorgedaan tussen patiënt en klaagster waarbij verschillende instanties betrokken zijn geweest om te bemiddelen. Klaagster schakelde Veilig Thuis in. Beklaagde werd uitgenodigd voor een gesprek met Veilig Thuis, eerst een keer alleen samen met patiënt en daarna een keer met patiënt en klaagster. In deze periode had klaagster ook aangifte van mishandeling gedaan tegen patiënt. In het kader van deze aangifte werd beklaagde door de politie benaderd om een verklaring af te geven. Dat heeft hij vervolgens gedaan op 25 oktober 2019 en op 7 november 2019.
Aangezien klaagster ontevreden was over het handelen van beklaagde richting de politie en Veilig Thuis, heeft beklaagde in overleg met haar een correctieverslag opgesteld. Daarin zijn in hoofdzaak enkele data aangepast.
- HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
De klacht heeft – zakelijk weergegeven – betrekking op de verklaringen die beklaagde op 29 augustus 2019 aan Veilig Thuis heeft afgelegd en op 8 november 2019 aan de recherche. Beklaagde heeft verklaringen afgelegd mede over klaagster zonder dat zij hiervoor toestemming heeft gegeven. Ook achteraf heeft beklaagde haar niet op de hoogte gesteld van zijn verklaringen over haar. Beklaagde behoorde vertrouwelijk om te gaan met hetgeen hij met klaagster heeft besproken in de behandelkamer. Daarnaast bevatten de verklaringen onwaarheden en beklaagde heeft er in zijn verklaringen geen rekening mee gehouden dat er kinderen betrokken waren bij de situatie tussen patiënt en klaagster. De incorrecte verklaringen van beklaagde hebben alleen maar voor meer onveiligheid thuis gezorgd. Daarnaast had beklaagde zich ervan bewust moeten zijn dat de verklaring tegen klaagster gebruikt kan worden in een gerechtelijke voogdijprocedure.
Klaagster verwijt beklaagde dat hij:
- onjuiste verklaringen over haar heeft afgelegd;
- onzorgvuldig heeft gehandeld door in zijn verklaring aan de recherche te oordelen dat klaagster ‘gebrekkige emotieregulatie vaardigheden’ heeft zonder daar gedegen onderzoek naar te hebben gedaan;
- zijn beroepsgeheim heeft geschonden, door zonder toestemming van klaagster een verklaring af te leggen aan de recherche en Veilig Thuis;
- klaagster onheus heeft bejegend door haar vertrouwen te schenden door uitlatingen over haar te doen zonder haar medeweten. Ook heeft beklaagde belastende uitlatingen naar klaagster gedaan in de mailwisseling rondom het appartementencomplex;
- onzorgvuldig heeft gehandeld door patiënt te adviseren in hetzelfde appartementencomplex te gaan wonen als klaagster en de kinderen, terwijl hij wist van het eerdere huiselijk geweld;
- klaagster schade heeft berokkend door het afgeven van een onjuiste verklaring, omdat zo een verkeerd beeld van haar wordt geschetst, wat in procedures gevolgen voor haar kan hebben;
- zich niet aan de meldcode huiselijk geweld/kindermishandeling heeft gehouden, omdat hij op 9 juni 2017 al op de hoogte was van het huiselijk geweld en het feit dat er jonge kinderen bij waren betrokken;
- misbruik heeft gemaakt van zijn positie door het schenden van zijn beroepsgeheim, onware verklaringen heeft afgelegd, informatie heeft achtergehouden, een adviserende rol heeft aangenomen richting Veilig Thuis en belastende en ongefundeerde verklaringen over klaagster heeft afgelegd;
- klaagster schade heeft berokkend door zonder haar medeweten verklaringen af te leggen aan derden, waardoor haar vertrouwen zodanig is beschadigd dat dit haar behandeling heeft doen stagneren.
Deze klachtonderdelen bevatten veel herhaling en overlap en zullen in het navolgende – voor de overzichtelijkheid – worden gerangschikt op onderwerp:
- klachtonderdeel 1: afleggen onjuiste verklaringen;
- klachtonderdeel 2: schenden beroepsgeheim;
- klachtonderdeel 3: contacten over het appartementencomplex;
- klachtonderdeel 4: zich niet houden aan de meldcode huiselijk geweld/kindermishandeling.
- HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
4.1 Verweer ten aanzien van 1) het afleggen van onjuiste verklaringen en 2) het schenden van het beroepsgeheim
Primair is beklaagde van mening dat klaagster niet-ontvankelijk is in dit gedeelte van de klacht, omdat beklaagde samen met haar een correctieverslag heeft opgesteld en klaagster daarmee tevreden leek te zijn. Klaagster heeft hierdoor geen rechtstreeks belang meer bij dit deel van de klacht. Mocht het college klaagster wel ontvankelijk achten, dan geldt dat beklaagde zich niet herkent in de verwijten.
Wat betreft het verwijt dat beklaagde onjuistheden heeft verklaard aan de recherche die niet zijn gecorrigeerd, geldt dat beklaagde dit weerspreekt. Het gaat hier om uitspraken die beklaagde als professional heeft gedaan en waar hij nog steeds achter staat. Beklaagde heeft zijn conclusies gebaseerd op klinische observaties binnen de contacten gedurende een jarenlange behandelrelatie met patiënt, waarbij klaagster ook betrokken is geweest, en op de contacten met haar tijdens de partnerrelatietherapie.
Ook heeft beklaagde niet (verwijtbaar) zijn beroepsgeheim geschonden. Hij verkeerde in een conflict van plichten toen hij door de politie werd benaderd in het kader van de aangifte. Beklaagde zag zich genoodzaakt het eenzijdige beeld dat klaagster had geschetst meer context te geven. De kinderen zouden anders de dupe worden van het conflict. Achteraf gezien had beklaagde wel meer tijd willen nemen voordat hij besloot om tot informatieverstrekking over te gaan.
4.2 Verweer ten aanzien van 3) de contacten met beklaagde over het wonen in hetzelfde appartementencomplex
Patiënt stond al langere tijd op de wachtlijst voor een sociale huurwoning. Uiteindelijk kreeg hij een woning toegewezen in hetzelfde appartementencomplex als waar klaagster en de kinderen al woonden. Beklaagde heeft patiënt geadviseerd om een en ander met de woningbouwvereniging te bespreken met de vraag of er alternatieve woonruimte voor hem was. Beklaagde heeft contact gezocht met de betrokken maatschappelijk werker om de verdere mogelijkheden te bespreken. Meer kon niet van hem worden verwacht. Toen klaagster hem vervolgens mailde over de toegewezen woning van patiënt, probeerde beklaagde in zijn reactie een positieve draai te geven aan het feit dat patiënt in hetzelfde complex zou komen te wonen. Hij meldde dat dit juist een voordeel zou kunnen zijn in het kader van het herstarten van de relatie tussen patiënt en klaagster en de kinderen. Achteraf bezien had beklaagde zich beter neutraler kunnen opstellen.
4.3 Verweer ten aanzien van 4) zich niet houden aan de meldcode huiselijk geweld/kindermishandeling
Het is juist dat beklaagde op 9 juni 2017 op de hoogte raakte van de relatiecrisis tussen klaagster en patiënt. Ook vernam hij dat er sprake was van fysieke uitingen van de crisis. Beklaagde vatte dit echter op als een incident. Hij heeft contact gezocht met de behandelaar van klaagster om dit te bespreken. Afgesproken werd dat de partnerrelatietherapie zou worden hervat en dat het niet gemeld zou worden bij Veilig Thuis, omdat beide partners daar niet achter stonden. Beklaagde had niet de indruk dat er sprake zou zijn van acute of structurele onveiligheid, op grond waarvan er sowieso gemeld zou moeten worden.
- DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
Het college wijst er in algemene zin op dat het er bij het beoordelen van een tuchtklacht niet om gaat of het handelen waarop de klacht betrekking heeft beter had gekund. Het gaat om het beantwoorden van de vraag of de aangeklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment in de betreffende beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard.
5.2 Afleggen van onjuiste verklaringen en schenden van beroepsgeheim
De verwijten ten aanzien van de afgelegde verklaringen worden hier gezamenlijk behandeld. Het college acht klaagster ontvankelijk in dit gedeelte van de klacht.
Het enkele feit er een correctieverslag is opgesteld, betekent niet dat klaagster geen klachtrecht meer toekomt als het gaat om de verklaring tegenover de recherche. Overigens gaat de klacht juist over zaken die niet gewijzigd zijn in het verslag en over het feit dat beklaagde verklaringen heeft afgelegd zonder klaagsters toestemming. Dat klaagster hierin geen procesbelang zou hebben, valt niet in te zien.
Klachtonderdeel 1: afleggen onjuiste verklaringen
Ten aanzien van de inhoud van de verklaringen overweegt het college het volgende. Of de afgelegde verklaringen (nog) de onjuistheden bevatten die klaagster heeft benoemd, kan het college niet beoordelen. Hierover verschillen de partijen van mening en het dossier geeft geen uitsluitstel. Het verwijt dat enkel betrekking heeft op concreet benoemde onjuistheden in de verklaringen kan daardoor niet gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel 2: schenden beroepsgeheim
Wat wel klemt hier is het feit dát beklaagde de verklaringen heeft afgelegd, waarin hij zich niet alleen over patiënt maar ook over klaagster heeft uitgelaten. Beklaagde had dit laatste in deze situatie niet mogen doen zonder voorafgaande toestemming van klaagster. Door dit wel te doen, heeft beklaagde onder de gegeven omstandigheden zijn beroepsgeheim geschonden. Dat beklaagde gevoelsmatig verkeerde in een ‘conflict van plichten’, omdat zijn patiënt volgens hem verkeerd werd afgeschilderd door klaagster, rechtvaardigt het handelen niet. Van een geobjectiveerd ‘conflict van plichten’ was namelijk geen sprake. Beklaagde heeft blijk gegeven van een verregaande loyaliteit jegens zijn patiënt en is daardoor zijn beroepsgeheim en het belang van klaagster, met wie hij ook beroepsmatig te maken had, uit het oog verloren. Beklaagde heeft bovendien ter zitting verklaard dat hij zich niet realiseerde dat hij in beginsel terughoudend diende te zijn als de politie hem om een verklaring vraagt. Hij meende dat hij aan het verzoek gevolg móest geven en heeft geen eigen afweging gemaakt. Het voorgaande betekent dat het tweede klachtonderdeel gegrond is.
5.3 Klachtonderdeel 3: de contacten met beklaagde over het wonen in hetzelfde appartementencomplex
Beklaagde heeft uiteengezet dat hij in ieder geval geprobeerd heeft om – voor zover dat binnen zijn mogelijkheden lag – te voorkomen dat patiënt in hetzelfde appartementencomplex gaan wonen als klaagster. Toen dat toch leek te gebeuren, probeerde hij naar klaagster toe iets positiefs in dat vooruitzicht te benoemen. Deze poging is – zoals beklaagde ook erkent – onhandig geweest, gezien de problematische situatie tussen klaagster en patiënt. Het voert naar het oordeel van het college echter te ver om beklaagde hier een tuchtrechtelijk verwijt van te maken. Klachtonderdeel 3 is dan ook ongegrond.
5.4 Klachtonderdeel 4: meldcode huiselijk geweld/kindermishandeling
Beklaagde heeft betoogd dat hij in 2017 voor het eerst heeft overwogen een melding te doen. Het feit dat er nog steeds partnerrelatietherapie plaatsvond, maakte het ingewikkeld waardoor hij toch geen melding deed. In 2019 overwoog beklaagde opnieuw een melding te doen, hoewel hij het gebeurde tussen patiënt en klaagster als een incident beschouwde. Hij zocht contact met de behandelaar van klaagster, liet zich adviseren en besprak de situatie tijdens een multidisciplinair overleg. Ook van belang was dat klaagster en patiënt beiden niet achter een melding bij Veilig Thuis stonden. Een en ander maakte dat beklaagde afzag van het doen van de melding. Vervolgens bleek klaagster zelf melding – en daarna aangifte – te hebben gedaan. Als beklaagde terugkijkt, vindt hij dat hij anders had moeten handelen en zelf een melding had moeten doen. Het college is het met beklaagde eens dat zijn optreden hier beter had gekund, in de zin dat hij meer in kaart had kunnen brengen wat er precies speelde. Hij had vervolgens adequater kunnen beslissen over hoe te handelen. Waarschijnlijk is het voorgaande bemoeilijkt door het feit dat beklaagde niet alleen bij de partnerrelatietherapie – en dus bij beide partners – betrokken was, maar ook de behandelaar van patiënt was. Het college geeft beklaagde in overweging deze rollen binnen één gezin in de toekomst niet weer te combineren.
Onder de gegeven omstandigheden levert het feit dat beklaagde geen melding heeft gedaan echter geen tuchtrechtelijk verwijt op. Het college kan niet vaststellen dat beklaagde er in 2017 van uit behoorde te gaan dat er sprake was van structurele onveiligheid. En in 2019 wilden klaagster en patiënt zelf niet dat er melding werd gedaan, maar werd juist afgesproken de partnerrelatietherapie te hervatten. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.5 Slotsom en op te leggen maatregel
Uit het voorgaande blijkt dat de klacht gegrond is in de zin dat beklaagde zijn beroepsgeheim heeft geschonden jegens klaagster. De vraag die nu voorligt, is welke maatregel passend is. In beginsel acht het college een berisping op zijn plaats. Hiermee komt de ernst van de klacht tot uitdrukking. Daar staat echter tegenover dat beklaagde na het afleggen van zijn verklaring met klaagster een correctieverslag heeft opgesteld en openstond voor haar visie. Dat dit verslag uiteindelijk niet (geheel) de opvatting van klaagster inhield, kan beklaagde niet worden tegengeworpen. Daarnaast heeft beklaagde zich toetsbaar opgesteld. Hij heeft aangegeven dat hij bij volgende verzoeken om informatie/verklaringen eerst bij een collega te rade gaat en een eigen afweging zal maken. Het college ziet dat beklaagde uit deze casus voldoende lering heeft getrokken en is van oordeel dat alles overziend een zakelijke terechtwijzing in de vorm van een waarschuwing volstaat.
- DE BESLISSING
Het college:
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 1, 3 en 4 ongegrond;
- legt aan beklaagde een waarschuwing op.
Aldus gegeven door J. Sap, voorzitter, H.C.B. van der Meer, lid-jurist, S.M. Pol en Th.A.M. Deenen en C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk
in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.